De bodem daalt en de zeespiegel rijst Defensie van Nieuw-Guinea moet aan de marine worden toevertrouwd Het gaat nog om slechts enige centimeters per eeuw maar het tempo versnelt Zes duizend meter onder Noord-Holland liggen kolenlagen De gletscliers op het Noordelijk halfrond worden kleiner Inheemsen in de lagere bestuursfuncties Verenigde Naties NERVA NOVA Rapport van Parlementaire Commissie Tekort aan werkkrachten Groot land met dunne bevolking De economische waarde van Nieuw Guinea Papoea of Irianer? Ter Overdenking EATERDAG 80 JANUARI 1984 (Van een bijzondere medewerker) OP HET EIND van 1953 heeft de heer H. D. Louwe» in een nota, toegevoegd aan het Voorlopig Ver slag van de Eerste Kamer, met klem aangedrongen op waakzaamheid ten opzichte van de gevaren die ons land van zeezijde bedreigen. Bij de herinnering aan de Februari-ramp van het vorige jaar, wijzen wij er op dat de positie van ons land ten opzichte van de Noordzee steeds bedenkelijker zal worden. Hoe wel het bij de daling van de Nederlandse bodem en de verhoging van de zeespiegel slechts om een paar centimeter per eeuw gaat, zijn zij toch feiten, waarmee in de toekomst terdege rekening moet worden geli aden. WET KOLENVELD, dat in Zuid-Limburg onge veer aan de oppervlakte van de bodem te voor schijn treedt, is ontstaan in één groot Westeuro pees moerassengebied, waaraan ook de Duitse Belgische en Engelse steenkolen hun ontstaan te danken hebben. Er be staat een samenhang tus sen deze steenkolenge- bieden, die oorspronke lijk op ongeveer dezelfde hoogte hebben gelegen, maar waarvan grote delen naar diepere aard lagen zijn weggezakt, zo dat de verbinding tussen bijv. de Nederlandse en de Engelse kolenvelden zich diep onder de bodem van de Noordzee bevindt. Dit gemeenschappelijke kolenbekken leidt tot de gevolgtrekking dat Lim burg niet de enige streek van ons land is waar zich steenkolen in de grond bevinden. Hoewel ten Z.W. van het kolenbek ken Kerkrade-Sittard de steenkolenlagen door ero sie zijn verdwenen, be vinden zich in de Peel en bij Winterswijk eveneens opzichte van het Lim burgse kolenbekken dus gezakt. Eigenlijk is hel beter te zeggen dat de bodem van ons land in de loop der geologische tijdperken is gekanteld, want naarmate we ons verder van het Limburgse steenkolenlagen, maar in de Achterhoek liggen zij op ongeveer 1000 meter diepte, terwijl bij Den Helder de kolen ongeveer 6000 meter onder de op pervlakte moeten liggen. De steenkolenlagen die op onontginbare diepte onder de duinenrij langs de kust liggen, zijn ten kolenbekken verwijderen, wordt de diepte der steenkolenlagen groter. Deze kanteling is niet onrustbarend, want de geologen nemen aan dat de steenkolen ongeveer 300 millioen jaren ge leden werden gevormd. Een daling van 6000 m bij Den Helder geeft voor die plaats dus een daling van gemiddeld 2 millimeter per eeuw. Daar staat echter tegen over dat de daling in de laatste geologische perio den (geschat op l/» mil lioen jaren) in versneld tempo heeft plaats ge vonden en gemiddeld on geveer 4 a 5 cm per eeuv> heeft bedragen. Deze kanteling, die zich vol trekt langs talrijke breuklijnen in de onder grond, is nog steeds niet tot rust gekomen, gezien de (zwakke) aardbevin gen die nu en dan in ons land optreden en waar van er met zekerheid 13 in de laatste drie eeuwen zijn geteld. Volgens dr Tesch heeft de werke lijke daling van de bodem een waarde, toe nemend van Breskens tot Petten van 0 tot 4 cm per eeuw en van Petten tot Delfzijl afnemend van 4 tot 1 cm per eeuw. Toen storm en tij samenspanden braken de dijken. De resten van een huis tussen Stavenisse en St. Annaland. met grote Ijsafzettingen elders, en om- terwijl zij vroeger uitsluitend op rob- j?R Is In de kuststrook echter nog een andere daling van de bodem gaande, ■welke echter los staat van de zgn, kan teling van de ondergrond. In de loop van ondenkbaar lange tijden -hebben zich op die ondergrond dikke lagen zand, puin, slik e.d, afgezet, zodat de ondergrondse „helling" van de steen kolenlagen keurig werd geëgaliseerd, waardoor het bodemoppervlak in ons land ongeveer gelijk is komen te liggen. Volgens berekeningen voert momenteel alleen de Rijn al ruim 4 millioen ton slib aan, zodat het ons niet behoeft te verwonderen dat nagenoeg de gehele uit zand en klei bestaande bovenlaag van ons land zich in de loop der laatste geo logische tijdperken heeft kunnen vor men. Wat de onderste lagen hiervan betreft, deze zijn door de zwaarte der boven liggende massa's stevig in elkaar geperst en laten weinig speling toe. Maar met de jongste bovenlaag langs de kust is dit niet het geval. Hier vindt het verschijnsel der inklinking van de grond plaats, dus een vastere aaneen sluiting der gronddeeltjes, waardoor, als geheel gezien, de bodem lager wordt, dus naar beneden zakt. Waar de bodem uit zand bestaat, zal de inklinking van de grond te verwaarlozen zijn en ook bij kleigrond is haar waarde niet bij zonder groot. Zodra de bodem of een ondergrondse laag, echter uit veen be staat, wordt de daling door inklinking aanzienlijk en bereikt een waarde die momenteel voor de Kuststreken van ons land geschat wordt op 10 k 20 cm per eeuw. Het bewijs voor de daling van de bodem heeft dr B. Polak geleverd, toen zij het zgn. „laag" veen tn de provincies Holland en Friesland botanisch onder zocht en daarbjj tot de conclusie kwam dat dit veen niet op de bodem van een meer is ontstaan, maar in zeer ondiep water als brakwaterveen is begonnen en langzamerhand In hoogveen is overge gaan, dat zich boven de grondwaterspie gel vormt, maar later is verdronken. Het is dus een verdronken veen, waaruit volgt dat de bodem in de loop der tijden moet zijn gedaald. BEWIJZEN hJU Is het vaak allesbehalve gemakke lijk uit te maken of de bodem daalt, dan wel of de hoogte van het land stand vastig is en de zeespiegel rijst. Hiervoor zou men de beschikking moeten hebben over een vast peil. Dit ontbreekt echter, zodat in de meeste gevallen genoegen wordt genomen met de beweging die het land ten opzichte van de zee ver toont. Uit de geologische geschiedenis is intussen met zekerheid bekend gewor den, dat bepaalde delen van de aard korst gedaald zijn, terwijl andere wer den opgeheven. De koraalriffen die zich bijv. op Timor op een hoogte van 1283 m bevinden, wijzen er op, dat die riffen ongeveer 1300 meter zijn opgeheven, want koralen groeien slechts in ondiep water, tot ca 40 m diepte. In Zwitserland worden op een hoogte van 3000 m ver steende schelpen van zeedieren gevon den en brokken zeekalksteen worden in de Himalaya op een hoogte van 7000 m aangetroffen. Even zovele bewijzen dat de aardkorst van zeeniveau, of lager, tot duizelingwekkende hoogte werd omhoog geperst Maar ook voor het rijzen en dalen van de zeespiegel in lang vervlogen geo logische perioden bestaan bewijzen. Het kalkzandsteen in Afrika, dat later door verwering het zand van de Sahara le verde, toont ons hoe in het Krjjttjjd- perk de zee tot een dusdanige hoogte was gestegen, dat zij het Afrikaanse vasteland kon overstromen. Ook gedeel- %m vaa Voor-Indüi, Australia, Japan en Siberië stonden toen onder water, even als een groot gedeelte van Noord-Ame- rika. In Europa staken alleen wat oude rotsformaties in Scandinavië, Engeland en Zuid-Europa als eilanden boven hei water uit; de rest was verdronken. Tij dens deze periode werden de Engelse, maar tevens de Zuid-Limbungse krijt rotsen gevormd. Gedurende het Onder- Krijt werden uit de afbraakproducten van vergane eencellige zeediertjes te vens de voorwaarden geschapen voor het ontstaan van de aardolievelden ten Oosten van Coevorden. In dit Krljttijdp.erk waren de zeebek kens meer dan overvol, zodat zij de vastelanden aan alle kanten over stroomden. Hier tegenover staan echter ook geologische perioden, gedurende welke de zee zeer lage standen had. Ge durende de Ijstijden bijv., toen gewel dige hoeveelheden water In de ijskap pen op het vasteland van Europa, Azië en Amerika waren vastgelegd, hebben de oceanen een lage waterspiegel beze ten, zodat bijv. de Noordzee droog viel, waardoor de Britse eilanden één geheel met het vasteland vormden en de Rijn zich van het gehele stroomgebied van de Theems kon meester maken. CONSTANT £)EZE rijzing en daling van het zee niveau hangen samen met de hoe veelheden water die als landijs in de poolstreken zijn vastgezet. De hoeveel heid water op aarde in gasvormige, vloeibare, of vaste toestand is immers constant, zodat geologische perioden van lage zeestand zullen gepaard gaan gekeerd zullen overvolle ooeeaanbek- kens samengaan met het smelten of verdwijnen van deze ijskappen. Naar schatting ligt op het vasteland van de Zuidpool 22 millioen kubieke kilometer water vastgevroren en op Groenland 3 millioen kubieke kilome ter, waaruit na smelting voldoende water zou vrijkomen om de zeespiegel over de gehele wereld 70 meter te doen stijgen. Dit is e„n zuiver theoretisch getal, dat eerst betekenis zal kunnen krijgen, indien men weet wat de ver dere geologische gevolgen zouden zijn wanneer de druk van 20.000 billioen ton, welke deze ijskap op de Zuidpool uitoefent, komt te vervallen. In een dergelijke periode van Inkrim pende gletscliers, met als gevolg stijging van de zeespiegel, bevinden we ons thans. De bekende Zweedse glacioloog (kenner van gletschers) dr Hans Ahl- mann verklaart dat vrijwel alle glet schers op het Noordelijke- en enkele op het Zuidelijke halfrond voortdurend kleiner worden. In Scandinavië, de Alpen, op IJsland en In Noord-Ameri- ka is dit waargenomen. Voorts worden de ijsvelden op de toppen van uitge doofde vulkanen in Centraal-Afrika, Azië, Zuid-Amerika en op Nieuw-Zee- land voortdurend kleiner. De tempe ratuur stijgt met als gevolg, dat de pool kappen inkrimpen en de oceanen zullen stijgen. Deze warmte-toename blijkt uit de biologische wereld, maar is óók gecon stateerd door het astrophysisch laborato rium in Chili, waar sedert 1940 een gro tere warmte van de zon is gemeten van één-vierde procent. Dit schijnt een onbelangrijk bedrag, maar deze grotere ben waren aangewezen. Voorts zijn in de laatste 50 jaar ongeveer één-vierde van alle Europese vogelsoorten verder naar het Noorden getrokken, aodat b.v. op IJslanu sedert de laatste 15 jaar minstens 38 nieuwe vogelsoorten zijn waargenomen, terwijl sommige arcti sche vogels daar zelfs verdwenen zijn, omdat het hun te warm werd! Trou wens, het hele Noorden is aan het ver anderen, zoals blijkt uit de langere groeiperioden van de bossen in Scandi navië. Voorts duiken aan de Noorde lijkste boomgrens nieuwe zaailingen op, waar sinds mensenheugenis geen zaailingen waren voorgekomen. INKRIMPING j^|AAR genoeg hierover. Het is een feit dat de aarde bezig is warmer te worden en dat de gletschers bezig zijn in te krimpen, waardoor de oceanen meer water te verwerken krijgen. De zeespiegel is dus stijgende. Deze stijging is door P. H. Kuenen berekend op 25 cm per eeuw. P. Tesch neemt een waarde aan, liggend tussen 6 en 10 cm. Daar staat echter tegenover dat door de geodetische dienst van de Verenigde Staten langs de meer dan 1500 km lan ge Oostkust van Massachusetts tot Flo rida, en In de Golf van Mexico, in 18 jaar tijds (van 1930"tot 1948) een stijging van gemiddeld 10 cm is gemeten. Door metingen over de gehele wereld zal eerst kunnen worden uitgemaakt of de geweldige stijging waarvan hier sprake is, een plaatselijk karakter draagt, of dat gesproken kan worden van een al gemeen verschijnsel over de gehele aarde. Hoe het ook zij, de daling van onze bodem en de stijging van de zeespiegel, voor ons verwarming van de aarde, welke vol- gens onderzoekers reeds op het einde welke keide verschijnselen van de 18de eeuw is aangevangen en land een verhoging van de zee te zien sinds 1900 een steeds sneller tempo geven van enkele decimeters per eeuw aanneemt, is o.m. oorzaak dat de kabel- jauw zich veel verder in Noordelijke (laafste »ctha"m/en> ""ff tot u,ters e richting waagt, zodat de Eskimo's op waakzaamheid, juist met het oog op de Groenland thans deze vissen vangen, toekomst. VAN HALF AUGUSTUS TOT begin September 1953 hebben acht Kamerleden, uit de Eerste Kamer de heren Algera, De Dreu en Ruys de Beerenbrouck en uit de Tweede Kamer de heren Van de Wetering, De Kadt, Cornelissen, De Graaf en prof. Lemaire, een reis gemaakt naar en door Nieuw-Guinea, teneinde de toestanden en mogelijkheden in dit rijksdeel te bestuderen. De resultaten van de ter plaatse inge wonnen informaties zijn thans in een naar onderwerpen gerangschikt verslag aan de beide Kamers van de Staten Generaal aangeboden. Het is een rapport geworden van zeven en veertig grote pagina's met elk twee kolommen druks, waaraan is toegevoegd een deel bijlagen tot drie en veertig pagina's. Het rapport behandelt allereerst de bevolkings vraagstukken, de missie en de zending, onderwijs, economische- en sociale aangelegenheden, financiële vraagstukken, volksgezondheid, volkshuisvesting en openbare werken, bestuur en militaire zaken. T'en aanzien van de bevolkingskwestie komt de parlementaire commissie tot de conclusie, dat de Papoea's slechts sporadisch ideeën en verlangens heb ben, welke een vaste vorm hebben aan- gercimen. Zelfs bij die groepen van de bevolking, die reeds geruime tijd in contact met de Westerse beschaving zijn geweest, is nauwelijks van activi teit op politiek gebied sprake. Alge meen wordt als een vaststaand feit aangenomen, dat Nederland de souve- reiniteit over Nieuw-Guinea zal hand haven. MIEUW-GUINEA, waarvan het westelijke deel aan Nederland behoort en het oostelijke aan Australië, is in zijn geheel op één na het grootste eiland van de wereld. Het Nederlandse deel is twaalf maal zo groot als oni land. Nederlands Nieuw-Guinea heeft een bevolking van ongeveer 700.000 Papoea's, waarvan er on geveer 350.000 onder bestuur ge bracht zijn. Van de overigen» i» nog zeer weinig bekend. Voorts wonen er circa 12.000 Eu ropeanen, voornamelijk afkom stig uit Indonesië, ongeveer 11.000 Indonesiërs, enige duizenden Chi nezen en een klein aantal Ara bieren. Het onderwijssysteem zal uiteraard aan de plaatselijke omstandigheden moeten worden aangepast en vooral gericht moeten zijn op opleiding in be paalde vakken. Hiermee hangt nauw samen het beleid van de Overheid op sociaal-economisch terrein. De honora ria en salarissen dienen zodanig te zijn dat men niet om financiële redenen van een vakopleiding afziet. Van be lang is dat in lagere bestuursfuncties inheemsen worden geplaatst, die heb ben getoond voor zichzelf een redelijke positie als vakman te kunnen verwer ven. Het verlangen van de inheemse bevolking om deel te nemen aan de economische ontwikkeling van het land brengt met zich mee dat er in de ge meenschapsverbanden corporaties ont staan: Een, welke zich bezighoudt met de productie en de ander die zich toe legt op het bestuderen van vraagstuk ken betreffende de consumptie. Uiter aard zullen de mensen in deze gedachte moeten worden opgevoed. £R ls uiteraard een grote groep Pa poea's, welke nog pas kort of in het geheel niet met het Westen in contact ls geweest. Dit contact moet van de be ginne af aan wetenschappelijk worden aangepakt, zodat zowel de Overheid als zending en missie een basis hebben waarop zij hun arbeid kunnen ver richten en waardoor ernstige vergis singen in het contact met de bevolking worden vermeden. Ethnologen dienen deze taak op zich te nemen. Er dient met kracht naar te worden gestreefd, dat de verschillende bevol kingsgroepen in harmonie met elkaar gaan leven. De indo-Europese groep is bijzonder strijdvaardig, hetgeen voort durende spanning oplevert. Ideeën no pens de maatschappelijke structuur, welke zijn gegrond op verhoudingen, die vroeger in Nederlands Indië be stonden, dienen naar het oordeel van de parlementaire commissie te worden uitgebannen. DE volkshuisvesting is van enorm be lang. Vrijwel overal zal dit vraag stuk met grote ijver moeten worden aangepakt. Aan gezinsvorming en ont spanning zal bijzonder aandacht moe ten worden besteed. Het zal mede in verband met deze beide problemen noodzakelijk zijn, dat men onder el kaar komt tot waardering op persoon lijke gronden en niet om redenen van huidskleur en afkomst. De economische ontwikkeling van Nieuw-Guinea is nog maar nauwelijks begonnen. Een van de grootste moei lijkheden levert het geringe aantal werkkrachten. Men zal een plan moe- J7EN deel van de autochthone bevolking van Nieuw-Guinea geeft er de voorkeur aan Irianer genoemd te worden in plaat» van Papoea. Einde 1951 werd de Adviesraad voor West-Nieuw-Guinea in het leven geroepen. Zij is slechts éénmaal en wel in 1953 bijeen geweest en heeft toen o.a. een resolutie aangenomen, waarin ge vraagd werd voortaan, wegens de minderwaardige betekenis, die naar de gevoelens van de au tochthone bevolking aan het woord Papoea kleeft, in stede daarvan het woord Irianer te gebruiken. Het eigenaardige is evenwel.dat in andere delen van Nieuw-Gui nea de namen Irian en Irianer als scheldnamen beschouwd worden en daarom bepaald verworpen worden. ten samenstellen dat met de grootste zorg wordt uitgevoerd. De parlemen taire missie zegt voorts, dat de gewas sen voor de voedselvoorziening door het land zelf moeten worden opgebracht. De mogelijkheden voor een gevarieerde voeding zijn op dit ogenblik zeer ge ring. DE commissie maakt voorts een aan- tal opmerkingen over verkeersaan- gelegenheden, waarbij met name de luehtverbindingen een zeer grote rol spelen. Voor de luchtcartering op Nw.- Guinea moeten veel grotere bedragen beschikbaar worden gesteld. De huidige arbeidsvoorwaarden op Nieuw-Guinea zijn zo slecht, dat men niet voldoende ambtenaren voor het be stuursapparaat kan aantrekken. Er zal een nieuw ambtenarencorps moeten worden opgericht. De parlementaire missie ls alge meen van oordeel dat de defensie op Nieuw-Guinea uitsluitend aan de mari- nen moet worden toevertrouwd. Leger onderdelen zijn te statisch in een land waar de verbindingen toch al slecht moeten worden genoemd. Wanneer de defensie in handen van de marine wordt gelegd, dient men op Nieuw-Guinea uiteraard een groot contingent mari nier» te legeren. DE commandant zou moeten zetelen in het reeds bestaande kamp te Ifar omdat het onlogisch is dat de hoogste militaire autoriteit op twee uur vliegen afstand van de gouverneur verblijft. Bovendien zal moeten worden be gonnen met oprichting van een Papoea-brigade waaraan een aparte status met eigen vlag, naam, insignes enz. moet worden gegeven. Opneming van de Papoea's in het militaire leger zal hun tevens enige discipline bijbren gen. De missie meent tenslotte dat een dergelijk opgezette defensie het volk van Nieuw-Guinea ten goede zal komen en dat deze opzet op de duur ook eco nomischer dan het huidige stelsel zal zijn. „Heerlijke dingen zijn van u te zeggen» „o gij stad Gods! „Rahab en Babelvermeld Ik als [degenen die Mij kennen „zie, Filistea en Tyrus met Ethiopië: „deze is daar geboren. „De HERE telt bij het opschrijven [der volken: „deze is daar geboren." Psalm 87:3, 4, 0. „Hoe is het met de besprekingen in Berlijn?" Deze vraag deed ons in de afgelopen week naar de krant grij pen, en gespannen toeluisteren bij de dagelijkse nieuwsbulletins. A.. het einde van deze week, aan de voor avond van onze wekelijkse rustdag, gaan de gebeurtenissen van de laatst# dagen nog even opnieuw voor ons 1>- ven. We denken aan de vier minister! van buitenlandse zaken en hun pogin gen de vrede tussen de volkeren t# bewaren. Tevens gaan onze gedach ten uit naar de grote wereldorganisa tie, welke dienen wil tot gemeen schappelijk overleg tussen de volke ren der wereld, de „Verenigde Na ties"; het werk in deze organisati# zal immers mede bepaald worden door de uitslag, van de besprekingen in Berlijn. Dan grijpen we naar het Oude Boek, het boek van Israel en van de kerk. En plotseling staat levensgroot voor ons de Bijbelse belofte over De Veiv enigde Naties, sterker dan eventuele resultaten in Berlijn. De Bijbel weet namelijk beter dan wij zelf wat de oorzaak is van de verdeeldheid tus sen de volkeren onderling. In dit Boek wordt duidelijk gezegd dat echt# vrede nog wat anders is dan afwezig heid van oorlog. Zeker, dat behoort er volgens de Bijbel ook bij, maar het is nog dieper. Echte vrede is volgens de Bijbel een toestand waarin de breuken geheeld zijn, waarin de oor zaak van de breuk tussen de volkeren weggenomen is, doordat zij gemeen schappelijk één doel gaan nastreven. De oorzaak van onvrede is volgens de Bijbel gelegen in het menselijke goede koers leert vinden, de koers gericht op God, de HERE, komt de weg naar de naaste vrij, zó dat er echte vrede komt. De Bijbel vat dit samen in de woorden „de HERE kennen". Hoor nu dit blijde lied, waarvan een gedeelte hierboven staat. Daarin zingt iemand over De Verenigde Na ties. De „Stad Gods" wordt genoemd, het centrum van de dienst van God» de Heilige Israels. Deze stad is num mer één. Niet omdat het volk dat bij deze stad Gods behoort, voortreffelij ker zou zijn dan andere volkeren, maar omdat eens door God Zelf een man weggeroepen werd uit zijn oude vaderland, en op weg gebracht werd naar het land waarvan de „stad Gods" het centrum is. Deze man, Abraham geheten, werd door deze Roepende God apart gezet temidden van andere volkeren. Eenzelfde roeping trof zijn nakomelingen, Izak en Jacob, en het daaruit gegroeide volk, Israel. Natuurlijk namen de andere volke ren, in de Bijbel samengevat onder de naam „heidenen", dit niet. Zij poog den op allerlei wijzen dit geroepen volk van de aardbodem te doen ver dwijnen. Het eerst werd dit gepoogd door Egypte, in de geciteerde psalm aangeduid als „Rahab". Grotere te genstelling dap tussen Israel en Egyp te is bijna niet denkbaar. Afgezien dan van dat andere, in de psalm ge noemde volk: Babel. Het rijk van Babel maakte zich omstreeks 590 voor onze jaartelling meester van de „stad Gods", Jeruzalem. Probeer nu eens in zulk een situatie tot een vredesconferentie te komen, tot het bijeenroepen van De Verenig de Naties Israel, Egypte en Babel. Onmogelijk die bij eikaar te brengen. Bovendien worden nog een paar an dere volkeren genoemd, die in de Bij bel ook al niet al te best bekend staan. Stel u de „ministers van bui tenlandse zaken" van Israel, Egypte, Babel, Filistea, Tyrus en Ethiopië eens voor, zittend om de ronde tafel! Dat wordt natuurlijk niets, want daar voor was er te veel gebeurd. En hoor nu dit lied eens, dat even als vele andere psalmen in de tempel in Jeruzalem door priesterkoren ge zongen werd. Waar haalt men de moed vandaan om zó te zingen? Die moed wordt geput uit een won derlijk feit. „Rahab en Babel vermeld Ik onder degenen die Mij kennen" staat er. De God van Israel is Zelf aan het woord. Blijkbaar heeft Hij zijn zingende priesters deze woorden voorgezegd. Hij belooft de naties te verenigen. Niet rond een menselijk ideaal, doch rondom Hem. De vereni ging der naties vindt plaats met Je ruzalem, beter nog met de Heilige Israels als centrum, en de basis der vereniging is het kennen van déze God. Hem kennen, dat is het uitein delijk levensdoel van het menselijk bestaan, Slechts in die kennis van Hem kan er een echte vereniging der naties zijn. En plotseling horen we door dit lied heen een andere stem, die eigenlijk dezelfde stem is, de stem van Jezus van Nazareth, de Messias Israels, tot zijn Joodse volgelingen zeggen: „Ik heb nog andere schapen, die van deze stal niet zijn; deze moet Ik ook toe brengen; en zij zullen Mijn stem ho ren, en het zal worden één kudde en één herder" (Joh. 10 18). Door Hem gaan de schatten van de „kennis des HEREN" pas goed open voor Israel en voor de volkeren. Door Hem komt de Messiaanse vrede, gefundeerd in het kennen van Israels God. Bij deze Herder zal de enige oplos sing te vinden zijn voor de volkeren der wereld; ook voor de vier minis ters van buitenlandse zaken in Berlijn. Wij worden dan door deze Herder Israels verbonden met Zijn Volk, en hebben dan „enerlei hart" zoals de Bijbel ergens anders zegt, gericht op één doel, het kennen van de Heilige Israels. Dan worden wij, met Israel samen, mede-erfgenamen met deze be loofde erfenis, de vrede. Zo alleen zullen de naties werkelijk verenigd worden. De God Israels heeft het immers gezegd. En Hij heeft beloofd: Men zal geen kwaad doen noch verderf aanrichten op gans mijn heilige berg, want de aarde zal vol zijn van kennis des HEREN, zoals de wateren de bodem der zee bedekken. M. BOERTIEN V.D.M.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1954 | | pagina 12