De bodem daalt en de zeespiegel rijst
Defensie van Nieuw-Guinea moet aan
de marine worden toevertrouwd
Het gaat nog om slechts enige centimeters
per eeuw maar het tempo versnelt
Zes duizend meter onder
Noord-Holland liggen
kolenlagen
De gletscliers op het
Noordelijk halfrond
worden kleiner
Inheemsen in de lagere bestuursfuncties
Verenigde Naties
NERVA NOVA
Rapport van Parlementaire Commissie
Tekort aan werkkrachten
Groot land met dunne
bevolking
De economische waarde van Nieuw Guinea
Papoea of Irianer?
Ter Overdenking
EATERDAG 80 JANUARI 1984
(Van een bijzondere medewerker)
OP HET EIND van 1953 heeft de heer H. D. Louwe» in een nota, toegevoegd aan het Voorlopig Ver
slag van de Eerste Kamer, met klem aangedrongen op waakzaamheid ten opzichte van de gevaren die
ons land van zeezijde bedreigen. Bij de herinnering aan de Februari-ramp van het vorige jaar, wijzen wij
er op dat de positie van ons land ten opzichte van de Noordzee steeds bedenkelijker zal worden. Hoe
wel het bij de daling van de Nederlandse bodem en de verhoging van de zeespiegel slechts om een paar
centimeter per eeuw gaat, zijn zij toch feiten, waarmee in de toekomst terdege rekening moet worden
geli aden.
WET KOLENVELD, dat
in Zuid-Limburg onge
veer aan de oppervlakte
van de bodem te voor
schijn treedt, is ontstaan
in één groot Westeuro
pees moerassengebied,
waaraan ook de Duitse
Belgische en Engelse
steenkolen hun ontstaan
te danken hebben. Er be
staat een samenhang tus
sen deze steenkolenge-
bieden, die oorspronke
lijk op ongeveer dezelfde
hoogte hebben gelegen,
maar waarvan grote
delen naar diepere aard
lagen zijn weggezakt, zo
dat de verbinding tussen
bijv. de Nederlandse en
de Engelse kolenvelden
zich diep onder de bodem
van de Noordzee bevindt.
Dit gemeenschappelijke
kolenbekken leidt tot de
gevolgtrekking dat Lim
burg niet de enige streek
van ons land is waar zich
steenkolen in de grond
bevinden. Hoewel ten
Z.W. van het kolenbek
ken Kerkrade-Sittard de
steenkolenlagen door ero
sie zijn verdwenen, be
vinden zich in de Peel en
bij Winterswijk eveneens
opzichte van het Lim
burgse kolenbekken dus
gezakt. Eigenlijk is hel
beter te zeggen dat de
bodem van ons land in
de loop der geologische
tijdperken is gekanteld,
want naarmate we ons
verder van het Limburgse
steenkolenlagen, maar in
de Achterhoek liggen zij
op ongeveer 1000 meter
diepte, terwijl bij Den
Helder de kolen ongeveer
6000 meter onder de op
pervlakte moeten liggen.
De steenkolenlagen die
op onontginbare diepte
onder de duinenrij langs
de kust liggen, zijn ten
kolenbekken verwijderen,
wordt de diepte der
steenkolenlagen groter.
Deze kanteling is niet
onrustbarend, want de
geologen nemen aan dat
de steenkolen ongeveer
300 millioen jaren ge
leden werden gevormd.
Een daling van 6000 m
bij Den Helder geeft
voor die plaats dus een
daling van gemiddeld 2
millimeter per eeuw.
Daar staat echter tegen
over dat de daling in de
laatste geologische perio
den (geschat op l/» mil
lioen jaren) in versneld
tempo heeft plaats ge
vonden en gemiddeld on
geveer 4 a 5 cm per eeuv>
heeft bedragen. Deze
kanteling, die zich vol
trekt langs talrijke
breuklijnen in de onder
grond, is nog steeds niet
tot rust gekomen, gezien
de (zwakke) aardbevin
gen die nu en dan in ons
land optreden en waar
van er met zekerheid 13
in de laatste drie eeuwen
zijn geteld. Volgens dr
Tesch heeft de werke
lijke daling van de
bodem een waarde, toe
nemend van Breskens tot
Petten van 0 tot 4 cm per
eeuw en van Petten tot
Delfzijl afnemend van 4
tot 1 cm per eeuw.
Toen storm en tij samenspanden braken de dijken. De resten van
een huis tussen Stavenisse en St. Annaland.
met grote Ijsafzettingen elders, en om- terwijl zij vroeger uitsluitend op rob-
j?R Is In de kuststrook echter nog een
andere daling van de bodem gaande,
■welke echter los staat van de zgn, kan
teling van de ondergrond. In de loop
van ondenkbaar lange tijden -hebben
zich op die ondergrond dikke lagen
zand, puin, slik e.d, afgezet, zodat de
ondergrondse „helling" van de steen
kolenlagen keurig werd geëgaliseerd,
waardoor het bodemoppervlak in ons
land ongeveer gelijk is komen te liggen.
Volgens berekeningen voert momenteel
alleen de Rijn al ruim 4 millioen ton
slib aan, zodat het ons niet behoeft te
verwonderen dat nagenoeg de gehele uit
zand en klei bestaande bovenlaag van
ons land zich in de loop der laatste geo
logische tijdperken heeft kunnen vor
men. Wat de onderste lagen hiervan
betreft, deze zijn door de zwaarte der
boven liggende massa's stevig in elkaar
geperst en laten weinig speling toe.
Maar met de jongste bovenlaag langs
de kust is dit niet het geval. Hier vindt
het verschijnsel der inklinking van de
grond plaats, dus een vastere aaneen
sluiting der gronddeeltjes, waardoor, als
geheel gezien, de bodem lager wordt,
dus naar beneden zakt. Waar de bodem
uit zand bestaat, zal de inklinking van
de grond te verwaarlozen zijn en ook
bij kleigrond is haar waarde niet bij
zonder groot. Zodra de bodem of een
ondergrondse laag, echter uit veen be
staat, wordt de daling door inklinking
aanzienlijk en bereikt een waarde die
momenteel voor de Kuststreken van ons
land geschat wordt op 10 k 20 cm per
eeuw.
Het bewijs voor de daling van de
bodem heeft dr B. Polak geleverd, toen
zij het zgn. „laag" veen tn de provincies
Holland en Friesland botanisch onder
zocht en daarbjj tot de conclusie kwam
dat dit veen niet op de bodem van een
meer is ontstaan, maar in zeer ondiep
water als brakwaterveen is begonnen en
langzamerhand In hoogveen is overge
gaan, dat zich boven de grondwaterspie
gel vormt, maar later is verdronken. Het
is dus een verdronken veen, waaruit
volgt dat de bodem in de loop der tijden
moet zijn gedaald.
BEWIJZEN
hJU Is het vaak allesbehalve gemakke
lijk uit te maken of de bodem daalt,
dan wel of de hoogte van het land stand
vastig is en de zeespiegel rijst. Hiervoor
zou men de beschikking moeten hebben
over een vast peil. Dit ontbreekt echter,
zodat in de meeste gevallen genoegen
wordt genomen met de beweging die
het land ten opzichte van de zee ver
toont. Uit de geologische geschiedenis is
intussen met zekerheid bekend gewor
den, dat bepaalde delen van de aard
korst gedaald zijn, terwijl andere wer
den opgeheven. De koraalriffen die zich
bijv. op Timor op een hoogte van 1283 m
bevinden, wijzen er op, dat die riffen
ongeveer 1300 meter zijn opgeheven,
want koralen groeien slechts in ondiep
water, tot ca 40 m diepte. In Zwitserland
worden op een hoogte van 3000 m ver
steende schelpen van zeedieren gevon
den en brokken zeekalksteen worden in
de Himalaya op een hoogte van 7000 m
aangetroffen. Even zovele bewijzen dat
de aardkorst van zeeniveau, of lager, tot
duizelingwekkende hoogte werd omhoog
geperst
Maar ook voor het rijzen en dalen
van de zeespiegel in lang vervlogen geo
logische perioden bestaan bewijzen. Het
kalkzandsteen in Afrika, dat later door
verwering het zand van de Sahara le
verde, toont ons hoe in het Krjjttjjd-
perk de zee tot een dusdanige hoogte
was gestegen, dat zij het Afrikaanse
vasteland kon overstromen. Ook gedeel-
%m vaa Voor-Indüi, Australia, Japan en
Siberië stonden toen onder water, even
als een groot gedeelte van Noord-Ame-
rika. In Europa staken alleen wat oude
rotsformaties in Scandinavië, Engeland
en Zuid-Europa als eilanden boven hei
water uit; de rest was verdronken. Tij
dens deze periode werden de Engelse,
maar tevens de Zuid-Limbungse krijt
rotsen gevormd. Gedurende het Onder-
Krijt werden uit de afbraakproducten
van vergane eencellige zeediertjes te
vens de voorwaarden geschapen voor
het ontstaan van de aardolievelden
ten Oosten van Coevorden.
In dit Krljttijdp.erk waren de zeebek
kens meer dan overvol, zodat zij de
vastelanden aan alle kanten over
stroomden. Hier tegenover staan echter
ook geologische perioden, gedurende
welke de zee zeer lage standen had. Ge
durende de Ijstijden bijv., toen gewel
dige hoeveelheden water In de ijskap
pen op het vasteland van Europa, Azië
en Amerika waren vastgelegd, hebben
de oceanen een lage waterspiegel beze
ten, zodat bijv. de Noordzee droog viel,
waardoor de Britse eilanden één geheel
met het vasteland vormden en de Rijn
zich van het gehele stroomgebied van
de Theems kon meester maken.
CONSTANT
£)EZE rijzing en daling van het zee
niveau hangen samen met de hoe
veelheden water die als landijs in de
poolstreken zijn vastgezet. De hoeveel
heid water op aarde in gasvormige,
vloeibare, of vaste toestand is immers
constant, zodat geologische perioden
van lage zeestand zullen gepaard gaan
gekeerd zullen overvolle ooeeaanbek-
kens samengaan met het smelten of
verdwijnen van deze ijskappen.
Naar schatting ligt op het vasteland
van de Zuidpool 22 millioen kubieke
kilometer water vastgevroren en op
Groenland 3 millioen kubieke kilome
ter, waaruit na smelting voldoende
water zou vrijkomen om de zeespiegel
over de gehele wereld 70 meter te doen
stijgen. Dit is e„n zuiver theoretisch
getal, dat eerst betekenis zal kunnen
krijgen, indien men weet wat de ver
dere geologische gevolgen zouden zijn
wanneer de druk van 20.000 billioen
ton, welke deze ijskap op de Zuidpool
uitoefent, komt te vervallen.
In een dergelijke periode van Inkrim
pende gletscliers, met als gevolg stijging
van de zeespiegel, bevinden we ons
thans. De bekende Zweedse glacioloog
(kenner van gletschers) dr Hans Ahl-
mann verklaart dat vrijwel alle glet
schers op het Noordelijke- en enkele op
het Zuidelijke halfrond voortdurend
kleiner worden. In Scandinavië, de
Alpen, op IJsland en In Noord-Ameri-
ka is dit waargenomen. Voorts worden
de ijsvelden op de toppen van uitge
doofde vulkanen in Centraal-Afrika,
Azië, Zuid-Amerika en op Nieuw-Zee-
land voortdurend kleiner. De tempe
ratuur stijgt met als gevolg, dat de pool
kappen inkrimpen en de oceanen zullen
stijgen.
Deze warmte-toename blijkt uit de
biologische wereld, maar is óók gecon
stateerd door het astrophysisch laborato
rium in Chili, waar sedert 1940 een gro
tere warmte van de zon is gemeten
van één-vierde procent. Dit schijnt een
onbelangrijk bedrag, maar deze grotere
ben waren aangewezen. Voorts zijn in
de laatste 50 jaar ongeveer één-vierde
van alle Europese vogelsoorten verder
naar het Noorden getrokken, aodat b.v.
op IJslanu sedert de laatste 15 jaar
minstens 38 nieuwe vogelsoorten zijn
waargenomen, terwijl sommige arcti
sche vogels daar zelfs verdwenen zijn,
omdat het hun te warm werd! Trou
wens, het hele Noorden is aan het ver
anderen, zoals blijkt uit de langere
groeiperioden van de bossen in Scandi
navië. Voorts duiken aan de Noorde
lijkste boomgrens nieuwe zaailingen
op, waar sinds mensenheugenis geen
zaailingen waren voorgekomen.
INKRIMPING
j^|AAR genoeg hierover. Het is een
feit dat de aarde bezig is warmer te
worden en dat de gletschers bezig zijn
in te krimpen, waardoor de oceanen
meer water te verwerken krijgen. De
zeespiegel is dus stijgende. Deze stijging
is door P. H. Kuenen berekend op 25
cm per eeuw. P. Tesch neemt een
waarde aan, liggend tussen 6 en 10 cm.
Daar staat echter tegenover dat door de
geodetische dienst van de Verenigde
Staten langs de meer dan 1500 km lan
ge Oostkust van Massachusetts tot Flo
rida, en In de Golf van Mexico, in 18
jaar tijds (van 1930"tot 1948) een stijging
van gemiddeld 10 cm is gemeten. Door
metingen over de gehele wereld zal
eerst kunnen worden uitgemaakt of de
geweldige stijging waarvan hier sprake
is, een plaatselijk karakter draagt, of
dat gesproken kan worden van een al
gemeen verschijnsel over de gehele
aarde.
Hoe het ook zij, de daling van onze
bodem en de stijging van de zeespiegel,
voor ons
verwarming van de aarde, welke vol-
gens onderzoekers reeds op het einde welke keide verschijnselen
van de 18de eeuw is aangevangen en land een verhoging van de zee te zien
sinds 1900 een steeds sneller tempo geven van enkele decimeters per eeuw
aanneemt, is o.m. oorzaak dat de kabel-
jauw zich veel verder in Noordelijke (laafste »ctha"m/en> ""ff tot u,ters e
richting waagt, zodat de Eskimo's op waakzaamheid, juist met het oog op de
Groenland thans deze vissen vangen, toekomst.
VAN HALF AUGUSTUS TOT begin September 1953 hebben acht
Kamerleden, uit de Eerste Kamer de heren Algera, De Dreu en Ruys
de Beerenbrouck en uit de Tweede Kamer de heren Van de Wetering,
De Kadt, Cornelissen, De Graaf en prof. Lemaire, een reis gemaakt
naar en door Nieuw-Guinea, teneinde de toestanden en mogelijkheden
in dit rijksdeel te bestuderen. De resultaten van de ter plaatse inge
wonnen informaties zijn thans in een naar onderwerpen gerangschikt
verslag aan de beide Kamers van de Staten Generaal aangeboden. Het
is een rapport geworden van zeven en veertig grote pagina's met elk
twee kolommen druks, waaraan is toegevoegd een deel bijlagen tot drie
en veertig pagina's. Het rapport behandelt allereerst de bevolkings
vraagstukken, de missie en de zending, onderwijs, economische- en
sociale aangelegenheden, financiële vraagstukken, volksgezondheid,
volkshuisvesting en openbare werken, bestuur en militaire zaken.
T'en aanzien van de bevolkingskwestie
komt de parlementaire commissie
tot de conclusie, dat de Papoea's slechts
sporadisch ideeën en verlangens heb
ben, welke een vaste vorm hebben aan-
gercimen. Zelfs bij die groepen van de
bevolking, die reeds geruime tijd in
contact met de Westerse beschaving
zijn geweest, is nauwelijks van activi
teit op politiek gebied sprake. Alge
meen wordt als een vaststaand feit
aangenomen, dat Nederland de souve-
reiniteit over Nieuw-Guinea zal hand
haven.
MIEUW-GUINEA, waarvan het
westelijke deel aan Nederland
behoort en het oostelijke aan
Australië, is in zijn geheel op
één na het grootste eiland van
de wereld. Het Nederlandse deel
is twaalf maal zo groot als oni
land.
Nederlands Nieuw-Guinea heeft
een bevolking van ongeveer
700.000 Papoea's, waarvan er on
geveer 350.000 onder bestuur ge
bracht zijn. Van de overigen» i»
nog zeer weinig bekend.
Voorts wonen er circa 12.000 Eu
ropeanen, voornamelijk afkom
stig uit Indonesië, ongeveer 11.000
Indonesiërs, enige duizenden Chi
nezen en een klein aantal Ara
bieren.
Het onderwijssysteem zal uiteraard
aan de plaatselijke omstandigheden
moeten worden aangepast en vooral
gericht moeten zijn op opleiding in be
paalde vakken. Hiermee hangt nauw
samen het beleid van de Overheid op
sociaal-economisch terrein. De honora
ria en salarissen dienen zodanig te zijn
dat men niet om financiële redenen
van een vakopleiding afziet. Van be
lang is dat in lagere bestuursfuncties
inheemsen worden geplaatst, die heb
ben getoond voor zichzelf een redelijke
positie als vakman te kunnen verwer
ven. Het verlangen van de inheemse
bevolking om deel te nemen aan de
economische ontwikkeling van het land
brengt met zich mee dat er in de ge
meenschapsverbanden corporaties ont
staan: Een, welke zich bezighoudt met
de productie en de ander die zich toe
legt op het bestuderen van vraagstuk
ken betreffende de consumptie. Uiter
aard zullen de mensen in deze gedachte
moeten worden opgevoed.
£R ls uiteraard een grote groep Pa
poea's, welke nog pas kort of in het
geheel niet met het Westen in contact
ls geweest. Dit contact moet van de be
ginne af aan wetenschappelijk worden
aangepakt, zodat zowel de Overheid als
zending en missie een basis hebben
waarop zij hun arbeid kunnen ver
richten en waardoor ernstige vergis
singen in het contact met de bevolking
worden vermeden. Ethnologen dienen
deze taak op zich te nemen.
Er dient met kracht naar te worden
gestreefd, dat de verschillende bevol
kingsgroepen in harmonie met elkaar
gaan leven. De indo-Europese groep is
bijzonder strijdvaardig, hetgeen voort
durende spanning oplevert. Ideeën no
pens de maatschappelijke structuur,
welke zijn gegrond op verhoudingen,
die vroeger in Nederlands Indië be
stonden, dienen naar het oordeel van
de parlementaire commissie te worden
uitgebannen.
DE volkshuisvesting is van enorm be
lang. Vrijwel overal zal dit vraag
stuk met grote ijver moeten worden
aangepakt. Aan gezinsvorming en ont
spanning zal bijzonder aandacht moe
ten worden besteed. Het zal mede in
verband met deze beide problemen
noodzakelijk zijn, dat men onder el
kaar komt tot waardering op persoon
lijke gronden en niet om redenen van
huidskleur en afkomst.
De economische ontwikkeling van
Nieuw-Guinea is nog maar nauwelijks
begonnen. Een van de grootste moei
lijkheden levert het geringe aantal
werkkrachten. Men zal een plan moe-
J7EN deel van de autochthone
bevolking van Nieuw-Guinea
geeft er de voorkeur aan Irianer
genoemd te worden in plaat»
van Papoea.
Einde 1951 werd de Adviesraad
voor West-Nieuw-Guinea in het
leven geroepen. Zij is slechts
éénmaal en wel in 1953 bijeen
geweest en heeft toen o.a. een
resolutie aangenomen, waarin ge
vraagd werd voortaan, wegens
de minderwaardige betekenis, die
naar de gevoelens van de au
tochthone bevolking aan het
woord Papoea kleeft, in stede
daarvan het woord Irianer te
gebruiken.
Het eigenaardige is evenwel.dat
in andere delen van Nieuw-Gui
nea de namen Irian en Irianer als
scheldnamen beschouwd worden
en daarom bepaald verworpen
worden.
ten samenstellen dat met de grootste
zorg wordt uitgevoerd. De parlemen
taire missie zegt voorts, dat de gewas
sen voor de voedselvoorziening door het
land zelf moeten worden opgebracht.
De mogelijkheden voor een gevarieerde
voeding zijn op dit ogenblik zeer ge
ring.
DE commissie maakt voorts een aan-
tal opmerkingen over verkeersaan-
gelegenheden, waarbij met name de
luehtverbindingen een zeer grote rol
spelen. Voor de luchtcartering op Nw.-
Guinea moeten veel grotere bedragen
beschikbaar worden gesteld.
De huidige arbeidsvoorwaarden op
Nieuw-Guinea zijn zo slecht, dat men
niet voldoende ambtenaren voor het be
stuursapparaat kan aantrekken. Er zal
een nieuw ambtenarencorps moeten
worden opgericht.
De parlementaire missie ls alge
meen van oordeel dat de defensie op
Nieuw-Guinea uitsluitend aan de mari-
nen moet worden toevertrouwd. Leger
onderdelen zijn te statisch in een land
waar de verbindingen toch al slecht
moeten worden genoemd. Wanneer de
defensie in handen van de marine wordt
gelegd, dient men op Nieuw-Guinea
uiteraard een groot contingent mari
nier» te legeren.
DE commandant zou moeten zetelen in
het reeds bestaande kamp te Ifar
omdat het onlogisch is dat de hoogste
militaire autoriteit op twee uur vliegen
afstand van de gouverneur verblijft.
Bovendien zal moeten worden be
gonnen met oprichting van een
Papoea-brigade waaraan een aparte
status met eigen vlag, naam, insignes
enz. moet worden gegeven. Opneming
van de Papoea's in het militaire leger
zal hun tevens enige discipline bijbren
gen.
De missie meent tenslotte dat een
dergelijk opgezette defensie het volk
van Nieuw-Guinea ten goede zal komen
en dat deze opzet op de duur ook eco
nomischer dan het huidige stelsel zal
zijn.
„Heerlijke dingen zijn van u te zeggen»
„o gij stad Gods!
„Rahab en Babelvermeld Ik als
[degenen die Mij kennen
„zie, Filistea en Tyrus met Ethiopië:
„deze is daar geboren.
„De HERE telt bij het opschrijven
[der volken:
„deze is daar geboren."
Psalm 87:3, 4, 0.
„Hoe is het met de besprekingen in
Berlijn?" Deze vraag deed ons in de
afgelopen week naar de krant grij
pen, en gespannen toeluisteren bij
de dagelijkse nieuwsbulletins. A.. het
einde van deze week, aan de voor
avond van onze wekelijkse rustdag,
gaan de gebeurtenissen van de laatst#
dagen nog even opnieuw voor ons 1>-
ven. We denken aan de vier minister!
van buitenlandse zaken en hun pogin
gen de vrede tussen de volkeren t#
bewaren. Tevens gaan onze gedach
ten uit naar de grote wereldorganisa
tie, welke dienen wil tot gemeen
schappelijk overleg tussen de volke
ren der wereld, de „Verenigde Na
ties"; het werk in deze organisati#
zal immers mede bepaald worden door
de uitslag, van de besprekingen in
Berlijn.
Dan grijpen we naar het Oude Boek,
het boek van Israel en van de kerk.
En plotseling staat levensgroot voor
ons de Bijbelse belofte over De Veiv
enigde Naties, sterker dan eventuele
resultaten in Berlijn. De Bijbel weet
namelijk beter dan wij zelf wat de
oorzaak is van de verdeeldheid tus
sen de volkeren onderling. In dit Boek
wordt duidelijk gezegd dat echt#
vrede nog wat anders is dan afwezig
heid van oorlog. Zeker, dat behoort
er volgens de Bijbel ook bij, maar het
is nog dieper. Echte vrede is volgens
de Bijbel een toestand waarin de
breuken geheeld zijn, waarin de oor
zaak van de breuk tussen de volkeren
weggenomen is, doordat zij gemeen
schappelijk één doel gaan nastreven.
De oorzaak van onvrede is volgens
de Bijbel gelegen in het menselijke
goede koers leert vinden, de koers
gericht op God, de HERE, komt de
weg naar de naaste vrij, zó dat er
echte vrede komt. De Bijbel vat dit
samen in de woorden „de HERE
kennen".
Hoor nu dit blijde lied, waarvan
een gedeelte hierboven staat. Daarin
zingt iemand over De Verenigde Na
ties.
De „Stad Gods" wordt genoemd,
het centrum van de dienst van God»
de Heilige Israels. Deze stad is num
mer één. Niet omdat het volk dat bij
deze stad Gods behoort, voortreffelij
ker zou zijn dan andere volkeren,
maar omdat eens door God Zelf een
man weggeroepen werd uit zijn oude
vaderland, en op weg gebracht werd
naar het land waarvan de „stad Gods"
het centrum is. Deze man, Abraham
geheten, werd door deze Roepende
God apart gezet temidden van andere
volkeren. Eenzelfde roeping trof zijn
nakomelingen, Izak en Jacob, en het
daaruit gegroeide volk, Israel.
Natuurlijk namen de andere volke
ren, in de Bijbel samengevat onder de
naam „heidenen", dit niet. Zij poog
den op allerlei wijzen dit geroepen
volk van de aardbodem te doen ver
dwijnen. Het eerst werd dit gepoogd
door Egypte, in de geciteerde psalm
aangeduid als „Rahab". Grotere te
genstelling dap tussen Israel en Egyp
te is bijna niet denkbaar. Afgezien
dan van dat andere, in de psalm ge
noemde volk: Babel. Het rijk van
Babel maakte zich omstreeks 590 voor
onze jaartelling meester van de „stad
Gods", Jeruzalem.
Probeer nu eens in zulk een situatie
tot een vredesconferentie te komen,
tot het bijeenroepen van De Verenig
de Naties Israel, Egypte en Babel.
Onmogelijk die bij eikaar te brengen.
Bovendien worden nog een paar an
dere volkeren genoemd, die in de Bij
bel ook al niet al te best bekend
staan. Stel u de „ministers van bui
tenlandse zaken" van Israel, Egypte,
Babel, Filistea, Tyrus en Ethiopië
eens voor, zittend om de ronde tafel!
Dat wordt natuurlijk niets, want daar
voor was er te veel gebeurd.
En hoor nu dit lied eens, dat even
als vele andere psalmen in de tempel
in Jeruzalem door priesterkoren ge
zongen werd. Waar haalt men de moed
vandaan om zó te zingen?
Die moed wordt geput uit een won
derlijk feit. „Rahab en Babel vermeld
Ik onder degenen die Mij kennen"
staat er. De God van Israel is Zelf
aan het woord. Blijkbaar heeft Hij
zijn zingende priesters deze woorden
voorgezegd. Hij belooft de naties te
verenigen. Niet rond een menselijk
ideaal, doch rondom Hem. De vereni
ging der naties vindt plaats met Je
ruzalem, beter nog met de Heilige
Israels als centrum, en de basis der
vereniging is het kennen van déze
God. Hem kennen, dat is het uitein
delijk levensdoel van het menselijk
bestaan, Slechts in die kennis van
Hem kan er een echte vereniging der
naties zijn.
En plotseling horen we door dit lied
heen een andere stem, die eigenlijk
dezelfde stem is, de stem van Jezus
van Nazareth, de Messias Israels, tot
zijn Joodse volgelingen zeggen: „Ik
heb nog andere schapen, die van deze
stal niet zijn; deze moet Ik ook toe
brengen; en zij zullen Mijn stem ho
ren, en het zal worden één kudde en
één herder" (Joh. 10 18). Door Hem
gaan de schatten van de „kennis des
HEREN" pas goed open voor Israel en
voor de volkeren. Door Hem komt de
Messiaanse vrede, gefundeerd in het
kennen van Israels God.
Bij deze Herder zal de enige oplos
sing te vinden zijn voor de volkeren
der wereld; ook voor de vier minis
ters van buitenlandse zaken in Berlijn.
Wij worden dan door deze Herder
Israels verbonden met Zijn Volk, en
hebben dan „enerlei hart" zoals de
Bijbel ergens anders zegt, gericht op
één doel, het kennen van de Heilige
Israels. Dan worden wij, met Israel
samen, mede-erfgenamen met deze be
loofde erfenis, de vrede. Zo alleen
zullen de naties werkelijk verenigd
worden. De God Israels heeft het
immers gezegd. En Hij heeft beloofd:
Men zal geen kwaad doen noch
verderf aanrichten op gans mijn
heilige berg, want de aarde zal
vol zijn van kennis des HEREN,
zoals de wateren de bodem der
zee bedekken.
M. BOERTIEN V.D.M.