Nescio ontving de Marianne Philipsprijs Dotremont verzamelt moderne kunst IJS OF VLAM MAAR GÉÉN LAUWHEID.... Jarenlang wist niemand wie er achter dit pseudoniem sphuil ging Goeie morgen, olifant!", een gezellige Italiaanse film Publicist van drietal voortreffelijke en unieke vertellingen Dichtertje" een boekje dat U moet lezen Toscanini legt dirigeerstaf neer Onderzijn gebaar kon de muziek wonderschoon opbloeien Fraai voorbeeld van levende particuliere verzameling Toscanono 9 POOR DE TOEKENNING van de jaarlijkse Marianne Philips-prijs aan de 73-jarige geheimzinnige auteur NESCIO is dan eindelijk ook de meer algemene aandacht gevallen op deze tot nu toe toch eigenlijk slechts bij een vrij klein aantal echte liefhebbers bekend geworden ontroerende schrijver. De prijs die hem thans door het bestuur van de Stichting het Marianne Philips-fonds (Prof. dr N. A. Donker sloot, H. J. Smeding en Jeanne van Schaik-Willing) is toegekend, vindt zijn oorsprong in een beschikking van de enkele jaren geleden overleden romancière Marianne Philips, die vooral bekend werd door haar boek „Bruiloft in Europa" (van 1935), maar wier dieper borende roman „De Biecht" (1930) en de fijne schets „De jacht op de Vlinder" (1932) eigenlijk veelmeer de aandacht verdienen. UET is met Nes cio welk pseudoniem „Ik weet nief' betekent) een curieuze geschiedenis. Jarenlang heeft niemand geweten, wie toch achter deze naam schuil ging. Hij publiceerde drie voortreffelijke en in onze litteratuur volmaakt unieke vertellingen, die ontroeren door een na vrante humor en een romantische melancho lie welke rechtstreeks tot het hart gaan van elk gevoelig mens, die zichzelf en de wereld om zioh heen heeft zien veranderen sinds hij, jong en idealistisch zijn leven met zijn vrienden en geliefden begon, doch die nimmer het heimwee naar die zuivere sfeer geheel verloor. In 1911 verscheen (in tijdschrift) „De Uitvreter"; dit is het kostelijk relaas van Japi, die steeds ander mans sigaren oprookte, hun kolen verstookte, de kasten nakeek en geld. leende, je schoenen op droeg en een jas van je aantrok als hij in de re gen naar huis moest. De uitvreter, die altijd wat liet halen op de naam van een ander; „die als een vorst jenever zat te drinken op het terras van Hollandais voor de centen van de lui" ..en toch altijd de warme sympathie behield van zijn vrienden. Die Japi, die maar vanaf de brug naar het Waalwater staat te staren, peinzende over eeuwen en mensen, tot hij er op een och tend, „een Zondagmor gen om half vijf, toen de zon prachtig opkwam" maar een eind aan maakte; „Maak je niet druk, oude jongen" had Japi gezegd en toen was ie er af gestapt met zijn gezicht naar het Noord- Oosten. Springen kon je het niet noemen, had de Brugwachter gezegd, hij was er afgestapt".Welk een melancholische hu mor in deze „lauWe" toon; „zonder theater" inderdaad, om Theo van der Wal's romantitel even te lenen. TN 1915 volgde (wederom in het maandblad „Groot Nederland") de onvergeteliike schets: „Titaantjes het verhaal van die vijf mensen, die eens, toen ze jong en idealistisch waren, zich als halfgoden voelden, die de wereld wel eens even zouden verbeteren gelijk die beroemde „Drie Studentjes" uit de „Snikken en Grimlachjes" van Piet Paaltjens, de enige met wie Nescio in Neder land ten volle vergeleken kan wor den. U herinnert zich hunner toch wel, die drie vrolijke, gevoelige jon gens, die het Io Vivat zo luidkeels zongen bij menig glas Oeil des Per- drix; die zo diepzinnig over Hegel, over de zuivere liefde, over het lij den van hun eeuw spraken en kam pen zouden tegen „domheid en tiran- ny" alles plechtig bezworen bij nieuwe dronken die drie stu dentjes, die ten onder gingen in hun strijd tegen vooroordeel en domheid en andere padden, wespen, slangen en vampyrs en waarvan vooral de derde zo'n treurig lot trof: hij kocht immers een stel witte dassen en kreeg een betrekking, een rijke le lijke vrouw.... en werd eens „braaf en fatsoenlijk man?" Welnu, zo ongeveer verging het ook de Titaantjes, want Bavink werd gek, Bekker verstilde, Ploeger désavoueerde z'n eigen jeugd en Hoyer „begint bij de bonzen van de S.D.A.P. te horen, en maakt 'n ge baar van twijfel met z'n handen en z'n schouders"Maar de vijfde, laten we hem Nescio blijven noe men, bleef die hij was en vertelt maar over die titaantjes, hun ge sprekken, hun vloeken, hun opgroei en tot man; hoe ze wat zouden doèn, alles veranderen; en hoe weinig er van kwam. En Nescio gaat maar door in die in gehouden toon vol lach en tranen. Zo was het altijd bij de besten, zo zal het Wel nog zijn en ook blijven. En als God dat alles van boven beziet, glim lacht God even om de gewichtige he ren, die denken dat ze heel wat bete kenen, Nieuwe Titaantjes zijn al weer bezig kleine rotsblokjes op te stape len, om 'm van zijn verhevenheid te storten en dan de wereld eens naar hun zin in te richten. Hij lacht maar en denkt: Goed zo jongens, zo mal als je bent, ben je me toch liever dan die mooie wijze herenModu leer dit thema naar onze nieuwste tijd en je vindt het in andere toon aard terug by de geruchtmakende manifestaties der jonge experimente len, waarover ge dezer dagen zoveel in de couranten kon lezen. Toch zullen ook zij wel eens arrivés worden, vrees ik. Dan komt in 1918 de derde schets, die Nescio meteen tot titel koos van de editie in boekvorm in hetzelfde jaar der drie verhalen tezamen: „Dichtertjes". Het is het relaas van het leven van het „dichtertje", dat zijn geregelde gang in het leven gaat, een keurige betrekking keurig vervult en met zijn dichterdromen nauwelijks meer raad weet en ten slotte een verbitterd boek schrijft. En dan brandt hij plotseling weer op, door een tedere verering voor zijn jonge schoonzusje, dat hij dia bolo ziet spelen op een grasveld, in de zon. Maar „gewone mensen" be grijpen zo iets niet en navrant- ironisch tekent Nescio dat in de laatste regels: „Voor hen die gaarne weten hoe het met de liefde gesteld is, wil ik nog meedelen, dat Dich tertjes Dora ontstaan is uit de idealisatie van een jong meisje, waarvoor ik uit de vertè de genegen heid van een oud man voelde. Toen zii het manuscript gelezen had, ver telde ik haar dat, en haar antwoord was: „Ik heb toch nooit diabolo ge speeld" Zt zei dit niet uit coquette- rie of uit verlegenheid, ze had er niets va,, begrepen IJ ET was dan 1918, dat de eerste druk vers Ver En in 1922 las ik ze voor het r?l Stellig komt hel zelden voor dat dt woorden van een schrijver je zó bijblijven, dat je jaren later bij elke zin weet: o ja, nu komt dat! Maar bij Nescio ge beurde me dat dan toch maar wel: in 1933 kwam een herdruk (de „Fo- rum"-groep had belangstelling voor deze, ook aan Elsschot verwante, -ijnlijk-diepe humor), en de ver alen herlezend werd het één her kennen voor me: ja, zó zaten de Titaantjes aan de Ringdijk tussen de boterbloemetjes te dwepen, terwijl de koeien in de avondnevels om hen graasden of in de verte loeiden, en ja, dat zei Hoyèr, „dat die blauwe steen zo optrok", toen ze in de zo mernacht op een Amsterdamse trot toirrand zaten te bomenEn toen, na deze oorlog, in 1948 weer 14 jaar later herlas ik Nescio op nieuw: er kwam toen in 1946 nog een kiein boekje „Mene tekel" van hem uit. En nü dan, in 1954 einde lijk deze bekroning. Het is een ge lukwens waard, en het is prettig dat we nu ook weten aan welk adres wij die moeten zenden. Want, ik zei het al, jarenlang bleef dit pseudoniem een mysterie. De eerste druk van „Dichtertjes" gaf de kunsthandelaar-uitgever J. H. de Bois uit, die ook litterair criticus van het Haarlems Dagblad was. En daar die enkele jaren terug overle den De Bois een zo geestig-fijnzinnig man was, dachten we al spoedig, dat hij die schetsen ook wel zelf ge schreven zou hebben. En zelfs toen hij omstreeks 1930 tegen mij betoog de, dat hij het heus niét was, en dat hij mij als ik dat wenste het adres kon geven van de ware schrij ver, nam ik dat maar niet dadelijk voor waarheid aan: zijn ogen twin kelden me al te ondeugend. Inmid dels had men in een bekende bloem lezing een zekere Nico Eisenloeffel achter Nescio's pseudoniem geplaatst. Tot dan de opheldering in 1934 kwam: J. H. F. Grönlok is de ware naam van deze schrijver. EN mijn oude liefde voor dit „Dichtertje" getrouw schreef ik de bekroonde auteur dan dezer da gen, èn om hem geluk te wensen, èn om hem er toe over te halen iets in te zenden voor de Bergense expo sitie „Schrijvers van Nabij". En daar kwam zijn vriendelijk antwoord: „Ja, en wat moet ik nou? Ik heb geen portretten. Kunt U iets doen met dit nare foto'tje?" En dat ligt er dan nu. Natuurlijk heeft de auteur van de „Titaantjes" geen echte offi ciële foto's! Hoe kan ik dat ook een ogenblik denken! En Nescio vervolgt: „En eigenlijk manuscripten, wat een nette litteratuuriing onder manus cripten verstaat, heb ik ook niet. Dit opschrijfboekje is het „manuscript" van den Uitvoeter in een vroeger stadium. U mag het een kort poosje te leenKun je zo iets tentoon stellen zonder de tentoonstelling te schandaliseren? Nee" schrijft de Heer Grönloh, of liever: Nescio, dik onderstreept. Ja, zeg ik, want dat is nu juist precies wat men van deze teder-geestige mens mag verwachten. W. L. M. E. VAN LEEUWEN. TOSCANINI DIRIGEERT niet meer in het openbaarDeze mede deling deed de directeur van de Amerikaanse National Broadcasting Corporation aan tienduizenden luisteraars na een concert van het 99 WIJ MODERNE mensen wordeh steeds gewoner en alledaagser, steeds meer massamens, en het wordt met de dag moeilijker eens iets te ondernemen wat even bui ten het gebruikelijke en traditio nele gaat. Neem aan, dat u met uw De exotische Indische prins brengt een bezoek aan het gezin Garetti, nadat pa Garetti hem door Rome heeft rondgeleid. gezin ergens in een grote stad en kele appartementen in een flatge bouw bewoont en eensklaps een jonge olifant zoudt willen hou denProbeer het maar niet, want niet alleen de buren, niet alleen de stad, maar de ganse maatschappij zou tegen u in het geweer komen. En als u dan nog een slecht betaalde onderwijzer bent ook, met vier luidruchtige, hoewel allerliefste kinderen, en met een paar benen, die de neiging hebben niet altijd helemaal op de begane grond te staan, dan moet u er helemaal voor zorgen netjes in het gareel te blijven lopen, op dat u steeds op tijd uw huishuur kunt betalen en bovendien nu en dan uw eigen vlees en bloed in nieuwe kleren en schoenen kunt steken. \J\JANT WAT ER geschiedt, wanneer een onderwijzersgezin een dood gewone olifant gaat houden, dat kunt ge zien in de nieuwe Italiaanse film „Goeie morgen, olifant!", welke van Pasen af in Nederland zal worden ver toond en zijn première zal beleven in de nieuwe hoofdstedelijke bioscoop, de Cinema du Midi, die op eerste Paasdag wordt geopend. Het is een wonderlijk, doch niettemin zeer menselijk verhaal, dat ons in „Goeie morgen, olifant!" wordt ver teld. De arme, maar gelukkige onder wijzersfamilie Garetti, welke steeds op het punt staat door huisbaas Venturi op de straten van Rome gezet te wor den, is dol op dieren, maar kan zich de weelde niet veroorloven een dergelijke huisgenoot in de familiekring op te nemen. Wel heeft vader Garetti ter gelegenheid van de verjaardag van zijn vierjarig dochtertje een ganse avond achter straathonden aangejaagd en is hij tenslotte met een alleraardigst exemplaar als verjaardagsgeschenk thuis gekomen, tot uitgelaten vreugde van de kinderschaar, die het dier on middellijk aan een grondige was- en schrobpartij onderwerpt, maar als de schraperige huisbaas weer eens om zijn huur komt, glipt het hondje, dat zich van zijn heerlijk vuile vrijheid be roofd voelt, door de deur, terug naar zijn verre vuilnisbelt. Grote neerslach tigheid in huize Garetti. Maar korte tijd later, na een zeer merkwaardig intermezzo met een Indische prins, die Rome bezoekt, papa Garetti tegen wil en dank als gids engageert, de huis huur betaalt met goudstukken en ten slotte het speelgoed-olifantje van het dochtertje breekt, wordt er een spring levende, jonge olifant uit Bombay ter compensatie van het gebroken speel goed thuis bezorgd op de vierde ver dieping van het Romeinse flatgebouw. En de eindeloze aaneenschakeling van moeilijkheden, welke dan ontstaat, moet u werkelijk zelf gaan zien. Heel Rome komt er door op grote stelten te staan, maar het is tenslotte toch eind goed, al goed, al wacht mijnheer Ga retti nu nog steeds tevergeefs op zijn salarisverhoging. De bekende regisseur Vittorio de Sica speelt de rol van signor Garetti, de huisvader-onderwijzer, dol op zijn vrouw en kinderen, niet zeer practisch en steeds vol stakingsplannen uit pro test tegen de lage onderwijzerssalaris sen, plannen, die noch hij noch zijn collegae durven uit te voeren. De Sica is voortreffelijk in deze rol, menselijk, eenvoudig en vol humor, zoals deze hele film is: pretentieloos, gezond en bijzonder gezellig. Slechts een heel en kele maal een klein beetje langdradig, maar niet in die mate, dat het storend is. N.B.C.-orkest onder leiding van de „maestro". De mededeling kwam niet onverwacht, want de geruchten, dat Toscanini zich zou terugtrek ken, waren de laatste tijd niet van de lucht. En deze geruchten namen nog toe na de 25e Maart, de jaardag van de grote Italiaanse dirigent, toen hij in tegenstelling tot zijn gewoonte in voorgaande jaren thuis bleef en zich liet vervangen door Charles Munch van het Boston Symphony Orchestra. Munch is nl. in de ogen van velen de opvolger van Toscanini bij de N.B.C., waar bij dan het ensemble uit Boston de plaats van het N .B.C.-orkest zou ■REN merkwaardige gang van zaken bracht Toscanini in zijn jeugd jaren reeds achter de dirigentenles- 'senaar. Achttien jaar oud was hij en cellist in een opera-orkest, dat met een aantal vocalisten naar Brazilië trok om daar de Italiaanse opera een kans te geven. De impressario van het gezelschap had een Brazi liaan als dirigent geëngageerd, doch bij de aankomst in Zuid-Amerika bleek met deze man niet samen te werken. Hij trok zich na allerlei con flicten terug in de veronderstelling, dat daarmede het gezelschap ern stig was gedupeerd. Dit was ook het geval, want toen bij 'n Aïda-opvoering de tweede dirigent, een Italiaan, in Rio de Janeiro voor het orkest ver scheen, protesteerde het publiek he vig en maakte aanstalten om weg te lopen. De jonge Toscanini was een van de weinigen, die in de precaire situatie het hoofd koel hield. Hij legde rus tig zijn instrument weg, sprong ach ter de lessenaar, gaf een vervaarlijke klap met zijn strijkstok.en het was doodstil, Toen sloot hij de par tituur en dirigeerde het werk voor treffelijk uit het hoofd: de jonge dirigent was zijn carrière begonnen. Voor de oorlog schreef Wouter Paap een aardig boekje over deze grote Italiaan, waarin hij onder meer melding maakt van een artikel, dat Arthur Pinroth, lid van het Phil harmonic Orchestra in New York, publiceerde in de Saturday Evening Post over het repeteren onder Tosca nini. Uit dit artikel blijkt zonneklaar, hoe hard en ingespannen er onder deze dirigent tijdens de repetities werd gewerkt: „Hij gaat voor het orkest staan met een vooraf gemaakt plan van uitvoering, volledig tot in alle details. Voetje voor voetje brengt hij hét spel van het orkest m overeenstemming met dit ideaal. Soms wordt het niet helemaal be reikt en vlagen van woede zijn dan het gevolg". (Van onze redacteur beeldende kunsten HET MOET me van het hart dat me soms een gevoel van afgunst bekruipt, wanneer ik denk aan de vele grote particuliere verza melingen van moderne kunst, die in het bui tenland te vinden zijn. Hier te lande ken ik er maar een paar en die zijn allang bijge zet in een door de overheid geëxploiteerd museum. Die collecties zijn afgesloten. Ae worden steeds in andere opstelling opnieuw getoond, maar het leven is er uit. Ze worden niet verder uitgebouwd, omdat de geest die deze samenklank van scheppingen ontwierp er niet meer is om nieuwe harmonieën te be denken. Latere bijvoegingen houden toch al tijd iets willekeurigs, iets problematisch. Zou de eigenaar van de collectie het ook zo heb ben gedaan? Dat is de vraag die rijst. En daarom vertroetelt men dan in vredesnaam zo'n verzameling maar als een afgerond ge heel en belast haar niet met nieuwe aanwin sten. Het Stedelijk' Museum te Amsterdam herbergt op het ogenblik de fraaie collectie moderne kunst, die de Brusselaar Philippe Dotremont in enige decennia heeft bijeengebracht. Dit is een koste lijke verzameling, waarvoor de voorgaande klacht in het geheel niet geldt. Want dit is een bezit, dat nog in volle ontwik keling is. De heer Dotremont, die begonnen is met werken bijeen te brengen van de vaders der moderne kunst, heeft de laatste tijd vooral het oog laten vallen op de abstracten, op de jonge Parijse schilders met name, maar ook op hun Belgische geestverwanten. En ik zou me kunnen voorstellen, dat hij in de loop van de komende iaren nog wel eens van richting verandert Iemand, die een zo brandende belangstelling heeft voor wat er in de beeldende kunsten omgaat, d.e er zo uitstekend in slaagt, om allerlei tegenstel lingen met elkaar in harmonie te brengen en uit de spanning der tegendelen het wezenlijk waar devolle naar voren te laten springen, kan niet vastlopen in een bepaalde stroming. Maar ook wanneer men zich verre houdt van '11e speculatie, heeft men te maken met een hoeisnde verzameling. Een verzameling ook, die iets van de persoonlijkheid van de verzamelaar verraadt. Want ik belief niet te geloven, dat deze man strikt volgens de lijnen van het kunsthis- torieboek heeft gewerkt en gedacht. Wat hier op het ogenblik in Amsterdam te zien is, bevat stellig grote namen. Maar deze zijn zo volko men volgens ten persoonlijke standaard uitge zocht, dat men zich niet kan vergissen: dit alles vindt de heer Dotremont mooi. dit raakt hem dit is geen uiting van snobisme maar van eer lijke, hartstochtelijke belangstelling en van een diep besef van kwaliteit en waarde. En dan staat de criticus eigenlijk met de mond vol tanden. Dan mag ik beweren, dat Picasso niet is waarvoor men hem houdt, maar hier han gen er dan toch maar vier, en ieder ervan be lichaamt een belangrijke periode in het kunste naarsleven van deze Fransman geworden Span jaard. En dan mag schrijver dezes het werk van Leger koud en bedacht vinden maar dan vindt men plotseling naast zo'n hard geval van de laat ste jaren een doek van dezelfde schilder van zo'n Stilleven met groenten van James Ensor, een der hoogtepunten van de collectie-Dotremont. twintig jaar oud en dat is zoveel gevoeliger, dat men toch enigermate overtuigd raakt van de pic turale kwaliteiten van ook deze abstracte. Over de waarde van een Matisse of een Dufy twist niemand meer. Groter tegenstellingen dan deze twee onder de moderne figuratieve schilders is nauwelijks denkbaar maar hier blijken ze elkaar plotseling uitstekend te verdragen en van een opmerkelijke kwaliteit te zijn. Ze verdragen zich bovendien buitengewoon goed met een van die mooie -kleurige doeken, waarvan Bissière het geheim heeft. Dan is er plaets voor composities van Hartung en Schneider, voor werk van Klee en Kandinsky dat zeer mooi is, voor een Baumeister, voor een aan Sutherland herinneren de Ol-venboom van Pignon. Zo zou ik meer he dendaagse Parijzenaars kunnen noemen, die hier allen een plaats hebben gekregen. Zelfs Appel is vertegenwoordigd met twee grote, in zware verfmassa's geschilderde doeken, die veel minder kleurig zijn dan vroeger werk. Maar ook de Belgen, de bloedeigen landgeno ten van de heer Dotremont, krijgen een kans. Uit gangspunten zijn hier een monumentaal doek van Permeke en een fraai stilleven van Ensor. Daar bij voegt zich willig een groot stilleven van Jean Brusselmans. waarmee de Belgen zelf nog al weg lopen; van hem heb ik wel mooier werk gezien maar het mag er toch zijn. Met de wat cynische, morbide humor van een Tytgat kan ik echter evenmin weglopen als met het allerakeligst lit teraire surrealisme van een Magritte. Maar ook hier maken figuren als een Mare Mendelson, een Louis van Lint, een Anne Bonnet veel goed. Non- figuratieven. ja, maar met een zo zuiver gevoel voor kleur en een zo subtiele compositie, dat ze menige figuratieve voorbijstreven. Zij schilderen tenminste en werken ook met uitsluitend schil derkunstige effecten daerom gaat het uitein delijk. Ik ben mij ervan bewust, dat deze uiteenzet- 'ing noch een nauwkeurige waardebepaling, noch ■en volledig overzicht van deze collectie geeft /olledigheid zou hebben geleid tot het opstellen an een beredeneerde catalogus. Een waardebe paling is, waar het hier een levende spiegel van evende kunst betreft, nauwelijks mogelijk. Mis- chien ligt hierin juist wel de grootste waarde: at de verzamelaar heeft gepoogd, de boodschap verstaan, die tijdgenoten-kunstenaars hebben e brengen. Zijn antwoord er op, deze collectie eeft enigermate het eenzijdige van alle persoon like interpretaties, van alle aangeraakt-zijn. Maai egelijkerti.id belichaamt zij de eerlijke verrun ing om de schoonheid van op zich zelf volko nen tegengestelde elementen. Van W. JVJEN zat inderdaad soms voor hem te sidderen, vooral als het tot een woede-uitbarsting kwam. En dat ge beurde nog al eens, want Toscanini eiste het uiterste van zijn mensen. De ene dirigeerstok na de andere brak hij dan in zijn drift en hij be daarde pas als de orkestklank be antwoordde aan zijn eigen verwach ting. Werd een passage niet goed ge speeld, dan riep hij geagiteerd: „No, no", waardoor hij in de orkesten de bijnaam „Toscanono" kreeg. In de jaren voor de tweede wereld oorlog heeft hij enige malen van zich doen spreken door zijn hard nekkige weigeringen om op te tre den in nationaal-socialistische en fas cistische landen. Zijn conflict met Mussolini dateerde van 1931, toen hij weigerde vóór een concert het lied van de fascistische partij te dirige ren. „Politiek en kunstdienen ge scheiden te zijn", verklaarde hij. In Bologne werd hji na een dergelijke weigering door een fascist in het ge zicht geslagen. Hij nam onmiddellijk de trein naar zijn woonplaats Milaan en enkele maanden later vertrok hij uit Italië en keerde er pas na dé oorlog terug. Beroemd in dit verband is ook het Bayreuth-incident: in 1933 verzocht Toscanini met een aantal andere pro minente kunstenaars telegrafisch uit Amerika aan Hitier zijn houding tegenover niet-arische kunstenaars te herzien. Er kwam hierop geen ant woord, waarop Toscanini Bayreuth en Duitsland de rug toekeerde: „Ik ben ijs of vlam, maar lauwheid ken ik niet" aldus de trotse woor den, die hij aan de familie Wagner schreef. Jn Nederland trad hij slechts één maal op, namelijk in 1937 met het Residentie-orkest. Het Concertge bouworkest dirigeerde hij nooit, om dat er een meningsverschil bestond met prof. dr. Willem Mengelberg. „Er lgg een ongekende glans over het Residentie-orkest" aldus Wouter Paap over deze Nederlandse concer ten onder Toscanini, „de melodieën bloeiden als bloemen en er was geen enkel detail, dat niet met grote in nigheid werd verzorgd". De grote kracht van Toscanini was zijn stijlbesef: hij zocht datgene, wat de componist wilde. In het begin van zijn optreden als opera-dirigent moest hjj vechten tegen allerlei mis bruiken, die in de loop der jaren wa ren binnengeslopen in de opera-prac- tijk, tegen herhalingen, tegen teveel opendoekjes, tegen prima donna's en helden-tenoren, dje alleen eigen roem zochten, maar zijn onverzettelijke geest wist van geen wijken, zélfs al wilde het publiek hem soms te lijf. „Ik ben ijs of vlam. maar lauw heid ken ik niet", deze woorden ka rakteriseren inderdaad Toscanini, de maestro. Zeven en tachtig jaar is hij thans. Zijn dirigentenloopbaan is af gesloten. Slechts de gramofoonplaat zal in de toekomst er van getuigen hoe wonderschoon de muziek onder zijn gebaar kon opbloeien.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1954 | | pagina 7