Bergensche Duin- en Boschbode EERSTE JAARGANG. No. 13. VRIJDAG 26 AUGUSTUS 1910. REDACTEUR-UITGEVER: C. NANNES GORTER. EUREAU: „DE NIEUWE COURANT", ALKMAAR. L. Sf HEIMAT. Plaatselijk Nieuws. Dit is het laatste nummer der Bergensche „Bad-, Duin- en Boschbode" van het sei zoen 1910. Wij danken allen, die ons op een of andere wijze van hun belangstelling voor deze uitgave deden blijken, hiervoor ten zeerste. Met groot genoegen hebben wij van ver schillende kanten de bewering gehoord, dat de „Bergensche Bad-, Duin- en Boschbode" in een bestaande behoefte heeft voorzien en dat speciaal het correct bijhouden van de lijst der aangekomen en vertrokken vreemdelingen gewaardeerd is geworden. Door de „Bergensche Bad-, Duin- en Boschbode" is op flinke wijze aan haar doel om reclame voor Bergen en Bergen aan Zee te maken, beantwoord. Moge zij nog tal van jaren hiertoe in staat blijven! De Grieksche Sage verhaalt ons van den strijd, dien Herkujes met den reus Antheus had te voe ren. Zoolang de reus met de voeten op de aarde stond, was hij onoverwinnelijk, maar Herkules hief hem van den grond en worgde hem in de lucht. De oude Sage bevat een diepe waarheid, welke men het tegenwoordige geslacht met zijn verfijnde en ontzenuwende beschaving niet genoeg onder de oogen kan brengen. Onze beste krachten komen uit de moeder-aarde, uit onzen geboortegrond. Zoodra wij los van hem zijn verliezen wij onzen steun, worden wij zwak en loopen wij gevaar, voor de vijandelijke machten te zwichten. Welke deze vijandelijke machten zijn weten wij allenhet is de wanhopige strijd om het bestaan zooals die gevoerd wordt vooral in onze groote steden, in de centra van handel en industrie, het is het jagen en jachten naar geld en naar genot, dat niemand tot rust laat komenhet zijn de nieuwe, vaak ongezonde woningen, waar gebrek is aan lucht en licht, de rookende schoorsteenen der fa brieken, de straten vol stof, wemelend van men- schen; het verdoovend geraas bij dag en nacht. Hoe meer onze tijd onder de verderfelijke in werking staat der groote steden, des te meer ver dwijnen uit ons leven de begrippen „Natuur en Heimat" en daarbij de beste bronnen onzer kracht. De kennis dezer gevaren heeft het streven in 't leven geroepen, liefde te kweeken voor de natuur. Deze ontwikkelt zich het sterkste door het bezit van een eigen stukje grond in de vrije natuur. Vandaar moeten wij het met vreugde begroeten, zoo vaak een mooi, tot nu toe onbewoond plekje grond, den stedeling tot ontspanning ontsloten wordt, zooals we dat tegenwoordig tusschenJBergen en Bergen aan Zee zienen wel ontsloten wordt, niet om het tot het uiterste te exploiteeren, zóó dat de huizen dicht naast elkaar staan, maar volgens een met zorg en liefde uitgedacht plan, dat zoowel ideaal als praktisch is en ook ruimte laat voor den aanleg van parken en wandelwegen. Hier is het den stedeling mogelijk zich zonder al te groote kosten een eigen tehuis te scheppen, waar hij, zoo vaak de tijd hem dat toelaat, kan genieten van de vrije natuur, de bosschen en duinen, het strand en de zee en vooral zijn kinderen onschuldige ge noegens kan verschaffen, zooals de stad die nooit kan bieden. Van hoeveel; belang dit voor de ge zondheid van het lichaam is, spreekt van zelf, maar ook van uit een hóoger, moreel standpunt blijkt het van zeer veel gewicht. Hieronder laten wij eenige belangrijke gedachten volgen uit een voordracht over „Heimat- und Natuurschutz", die wij onlangs hebben gelezen: Dr. Groddach te Freiburg zegt daarin o.a. „Uit de aarde groeit de kracht van den mensch. Wie de aarde (den bodem) verlaat, die gaat ten onder, hij of zijne nakomelingen. Wie uitsluitend leeft in de groote steden, diens geslacht sterft uit, na 3 of 4 generaties, hij moge rijk of arm zijn. Dit is een feit dat men altijd weer dient te her halen, totdat elkeen het kent, even goed als de tafels van vermenigvuldiging. Wij, moderne menschen, hebben geen „Heimat" meer. Wij zijn nomaden geworden, die zonder vaste woonplaats het land rondtrekken en nu hier dan daarheen geworpen worden. Wij wonen in huur huizen, en den weinigen, die nog een stukje grond bezitten, wankelt de grond onder hunne voeten. De menschen in de groote steden, rijke en arme, zien niets dan rijtuigen en electrische trams, ze hooren niets anders dan het geraas van den eeuwi gen geldhonger en het geratel der wielen. Automo biel- en asphaltstank, stof en altijd meer stof vult de lucht en belemmert de ademhaling. Alleen te midden van de natuur, in de aanraking met den grond blijft de mensch „lebensfahig". De natuur geeft hem de kracht en het vermogen om vooruit te komen. Door de aanraking met haar ontstaat de kunst, door haar gade te slaan is de eerste gedachte ontstaan. Bij den bouw zijner machines heeft de mensch haar voorbeeld gevolgd. Alles, wat hij heeft geschapen, dat heeft hij uit gevonden door het aanschouwen van de natuur. Alle menschelijke grootheid hangt af van de in drukken, die zij de menschen geeft. Geef den mensch een Heimat, geef hem de aarde terug, waaruit hij ontstaan is, breng hem terug tot de natuur, waarin hij zich tehuis gevoelt, die hem voedt en leidt, die hem moed en kracht geeft. Laat vrouw en kinderen werken in hun tuin De planten en boomen voor hun huis moet de moeder zelf planten en kweeken met hare kinderen, zij moet hun leeren aan bloem en struik, wat leven en dood is, soort en geslacht, zij moet hun wijzen op den strijd om het bestaan ook in de plantenwereld en op de onderlinge hulp. Er is geen beter school voor alles wat het leven betreft, voor hart en verstand, voor zeden en zedelijkheid, voor moeder en kinderen dan de omgang met de natuur. Als wij in de Lente naar buiten komen, zien wij de aarde getooid met duizend bloesems aan boom en struik. Zij lachen ons tegen in hoop en in ernst. Zij spreken tot het diepste in het menschenhart, zij spreken van groeien en van sterven. Dagelijks opnieuw geschiedt het wonder der schepping, het wonder van het oude testament, waar uit stof, het leven groeit. Met duizend wortels graaft de plant zich diep in de aarde en verkrijgt daaruit hare kleur en haren groei. Al wat sterft ontvangt hier een nieuw leven, een oneindig eeuwig leven. Het water in de diepte van den bodem wordt levend in de plant, de steen geeft zijne kracht, de zon en de lucht worden dienstbaar gemaakt aan het leven. De dood verliest zijn prikkel, het leed zijne bitterheid, want dood en leed worden hier over wonnen, zij zijn de wortel van nieuwe kracht en nieuwe hoop. En boven -al die heerlijkheid, die hoop en verwachting, die een symbool zijn van den mensch en van den levenden God, boven al deze heerlijkheid zingen de vogels en bouwen hun nest. De vlinders vliegen, de kevers brommen, de mol en de regenwormen verrichten in het donker hun geheimzinnig werk. Overal is leven, schepping, kracht, God in de natuur. Ik wilde, ik kon uw hart vervullen met hetgeen ik gevoel bij den klank van deze woorden! Ik zie voor mij een kind, dat speelt in den tuin. De tuin schijnt hem groot te zijn, maar in werke lijkheid is hij heel klein. Maar er is plaats in voor ouders, voor broers en zusters, voor vrienden en buren, voor vreugde en leed. Ik zie de zon, ik zie den hemel, die mij zoo bekend is. Ik zie de vogels; kraaien en eksters in de winterkoude, ik zie de vinken in de boomen, ik weet waar de viooltjes groeien, ik ken eene holte in den rots, ik weet eene beek om te baden en te droomen. Ik zie de graven, die mij dierbaar zijn, ik zie de velden, waarvan ik de vruchten heb gegeten, ik hoor lie deren, die lieflijk klinken in mijne ooren. Ik zie een huis met hoeken onder de trap, met behangsel waarvan ik de bloemen duizend maal heb geteld. Ik zie den glans der kaarsen van den Kerstboom, ik voel de aanraking der handen die mij troosten wanneer ik bedroefd ben, die mij zacht onderdek ken wanneer ik ga slapen. Daar ben ik opgegroeid, daar heb ik kracht ge put uit de aarde, uit de vriendschap met boom en struik, met mensch en dier, met zon en duisternis. De nachten leeken mij toen donkerder, de zon scheen glanzender, de bladeren dansten in den herfstwind bonter en vroolijker dan ergens anders. En sedert dien tijd klinkt het door in mijn ziel en als uit honderd bronnen stroomt mij toe het leven, mijn trots en mijn geluk, mijn kracht en mijn wil over de menschen, die naast mij staan. En uit de volheid van den rijkdom, dien mijne Heimat mij gaf, schenk ik ook iets aan hun, en ofschoon ik dagelijks er uit put, vloeit er toch altijd opnieuw een onmetelijke stroom van leven, leven, leven H. P. Het Berger Fanfarecorps brengt Zondagavond half 8 het volgend programma ten gehoore: 1. Ons Vorstenhuis, marsch met Volkslied v. Ant. Tierolff. 2. La pervenche, ouverture de concert, v. Mailly. 3. Nelly, valse de concert, v. N. Brilland. 4. Une matinée k la campagne, fantaisie musicale imitative, v. Louis Boyer. 5. La Vivandière, ouverture de concert, v. G. Delfort. 6. o. De eere Gods in de natuur, v. L. v. Beet hoven. b. Het liedje van den Bergenaar, woorden v. mevrouw M. van Reenen-Völter, muziek v. Philip Loots. 7. Feestklanken, Fantaisie over Nederlandsche volksliederen, v. M. S. H. Kessels. 8. Finale. Prijs der bouwgronden te Bergen aan Zee in 1910. In antwoord op verschillende aan ons gestelde vragen kunnen wij thans uit officieele bron mede- deelen, dat de prijs der bouwterreinen te Bergen aan Zee varieert tusschen f 1 tot f 5 per vierkante meter, naar gelang van de grootte en de ligging der terreinen, met eene reductie van 20 voor hen, die in het najaar 1910 of in het voorjaar 1911 zullen bouwen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Bergensche bad-, duin- en boschbode | 1910 | | pagina 1