Bergensche
Bad-, DiiiD- en Boschbode
TWEEDE JAARGANG. No. 9
VRIJDAG 28 JULI 1911
REDACTEURUITGEVERC. NANNES GORTER
ADRES: BUREAU „DE NIEUWE COURANT", ALSMAAR
BOUWTERREINEN.
Openluchtvoorstelling
Adam in ballingschap.
tv-
LOSSE NUMMERS
van de „Bergensche Bad-, Duin- en Bosch-
bode" en „Het liedje van den Bergenaar"
zijn te Bergen uitsluitend verkrijg
baar bij P. J. BROUWER, naast den
„Berger Kunsthandel", a 5 cent per nummer.
Te Bergen aan Zee is dit blad te ver
krijgen bij A. PASSER (Café Prins Maurits),
alwaar ook „Het Liedje van den Bergenaar"
is te bekomen a 10 cent.
Inlichtingen omtrent de Bouwgronden te
Bergen en Bergen aan Zee zijn te verkrijgen
op Huize „KRANENBURGH" en bij P. J.
BROUWER te Bergen.
van
Onze tijd jaagt naar het vreemde, het
bijzondere: Oedipus' en drama's van Sha
kespeare worden opgevoerd in circussen,
met paarden als medespelers, zoo nog
niet ten onzent, dan toch in Duitschland,
en men verlegt het tooneel uit den engen,
onvrijen en bedompten schouwburg naar
de vrije natuur, naar de frissche, de open
lucht. Het eene zoowel als het andere heeft
getrokken, ook alweer in Duitschland,
vooral om het vreemde, het ongewone,
maar als het een wedstrijd gold tusschen
circus- en openlucht-spel, heeft zeker het
laatste met grooten voorsprong de zege
behaald.
Dit is nog al natuurlijk. Een circus-spel
is iets gemaakts, iets geforceerds, brengt de
groote massa's en de kunsttoeren in een
stuk op den voorgrond, plant dit over in
een atmosfeer van dikwijls kunstenmakerij,
waarin de hoofdrollen vaak verdwijnen
onder het enorme bewegen der menigte, en
vervlakt de unances. Het spel in de open
lucht daarentegen geeft zoo menige bekoor
lijkheid te meer aan een stuk: de echte
décors, de omgeving, die meespeelt, in be
scheiden mate steeds, door de fluitende
vogels, de bewegelijke boomkruinen, het
gesuis van den wind in de bladeren en,
als het weer gunstig is, de heerlijke spe
ling van licht en schaduw, dè schakeeringen
van kleuren en tinten. Het openlucht-spel
kan een echtheid en natuurlijkheid hebben,
die tusschen de onbeweeglijke en geschil
derde schermen in den schouwburg nooit
wordt bereikt.
Mitsmen een stuk geeft, dat zich
leent voor een opvoering in de vrije natuur.
Dit is een voorop-stelling, die nog al van
zelf spreekt. In de bosschen van „Oud
Kranenburgh" te Bergen zal op 18 Augustus
Vondels „Adam in ballingschap" gegeven
worden door „het Tooneel", door het ge
zelschap van den heer Willem Royaards.
Is dit een stuk voor een openlucht-voor
stelling?
Die vraag zal men zeker met „ja" moeten
beantwoorden. In de eerste plaats al, omdat
het treurspel zich geheel afspeelt in de
vrije natuur, onder den blooten hemel,
in het Paradijs, waarvan ieder op zïeh zelf
zich een voorstelling kan maken, maar
waaraan zeker meer een open plek in het
levende bosch beant\gpordt, onder den
blauwen koepel der lucht in de atmosfeer
der werkelijke natuur, dan de bekrompen
ruimte van een door coulissen afgesloten
tooneel, met een beek, die niet kabbelt en
boomen, die niet ruischen. Maar bovendien
is dit treurspel van Vondel, dat meer de
innerlijke gevoelens der personen, meer den
strijd in hun binnenste schildert, dan een
uiterlijke- handeling vol beweging en passie,
en dit doet in zulke statige en dichter
lijke en verheven verzen, op zich zelf ge
schikt om opgevoerd geworden in de open
lucht, waar bij de wijding der rustig-schoone
omgeving de wijding van het rustig-dichter-
lijk stuk past, en de wijding der innig-
waardige opvoering door Royaards' ge
zelschap.
Het is mogelijk, het is zelfs waarschijnlijk,
dat in deze omgeving de „Adam in balling
schap" nog meer zal treffen, dan de voor
stellingen in schouwburgen, die de 200
nabij komen. Want dit moet eerlijk ge
zegd worden: Vondels drama's zijn geen
stukken voor iedereen. Zijn „Adam in bal
lingschap" allerminst. Velen onzer zijn er
boven uit gegroeid, zooals wij zeggen. Voor
de meesten onzer zijn deze geschiedenissen
van het eerste menschenpaar, die voor
Vondel de waarheid en de werkelijkheid
vormden, niet meer dan legenden, hoogstens
oude sprookjes uit onze kinderjaren. Ge-
loovig of niet geloovig, wij in onzen nieu-
weren tijd hebben een zoo geheel andere
opvatting gekregen van de wereld en haar
ontstaan, dan Vondel, dat de vraag wel
gewettigd is, of wij kunnen meeleven met
de personen, die hij opvoert, of wij ons
kunnen overgeven aan en ons laten mee-
sleepen door de vaste overtuiging van den
dichter. Te meer, omdat Vondel geen drama
schrijver is in den zin van het woord, zoo
als wij in onzen modeanen tijd dat opvatten:
uiterlijk leven en bewegen, actie, die boeit
en vasthoudt, moet men in zijn tooneelwerk
niet zoeken. Dat ligt niet in zijn tijd; hij
leefde ongeveer tegelijk met Shakespeare,
maar hij miste volkomen, wat dezen ken
merkt: het opgaan in anderen, een geest
van combinatie, het observatie-vermogen,
dat menschen van vleesch en bloed doet
schilderen, geen aangekleede begrippen.
Vondel bleef altijd Vondel, de lier- en leer
dichter, met zijn rijke en hooge gevoelens,
zijn innig geloof.
Van dat geloof ook spreekt dit „treurspel
aller treurspelen", zooals de dichter het zelf
noemde, op zeer krachtige wijze. Den inhoud
er van weer te geven, is wel gemakkelijk,
want die inhoud is meer het innerlijk ge
beuren dan de uiterlijke wisseling in lot
gevallen van de hoofdpersonen. Vondel heeft
ons het eerste mertschenpaar en zijn zonde
val geschilderd; hij heeft de bijbelgeschie
denis genomen met bijvoeging uit de apo
criefe boeken en enkele andere gewijde
geschriften. Hij verplaatst ons in het Paradijs,
te midden van de schoone natuur, zooals
de dichter zich die dacht, zooals de ver
beelding van een Hollander der zeventiende
eeuw die zag. Adam en Eva zijn de eerste
stervelingen, en de gelukkigste, die er ooit
geleefd hebben, totdat het Lucifer, den
„vorst des afgronds" goeddunkt hen te laten
verleiden door de slang, om, tegen Gods
bevel, te eten van den verboden vrucht,
van den boom der kennis, des goeds en des
kwaads. De slang verleidde Eva en Eva
haar man. „Toen zagen ze eerst uit hun
oogen en kennende hun naaktheid, vlochten
vijgebladen om zich te bedekken. Onder-
tusschen verscheen het streng gezicht des
Alierhoogsten, verpersoonlijkt door den
engel Uriel met het vlammend zwaard,
en bestrafte ze en dreef ze uit het paradijs
in de ballingschap."
In ongeveer deze woorden geeft Vondel
zelf den korten inhoud van het treurspel
weer. Toch niet geheel juist, want de eerste
drie bedrijven worden, behalve door de
schildering van het heerlijke, zorglooze ge
luk van Adam en Eva gevuld door Lucifers
aanslag op dat geluk en het boos complot
Helsche Geesten. En, eigenaardig tegenover
Vondels vroomheid en Gods-Overtrouwen, de
booze geesten, de machten der duisternis
triomfeeren over de aartsengelen, die God
vertegenwoordigen. Doch dat is slechts
schijnbaar; Adam en Eva staan wel onder
de bescherming van de Engelwacht, doch
niet tegen de boosheid, die in hen zelf
woont. En Vondel schildert, vooral in de
laatste twee bedrijven, hun innerlijken strijd,