m. <v. s. ee-vtcxv- Voltcru.J
A
r r JU- jii
Het
Liedje van den Bergenaar.
2
BERGENSCHE BAD-, DUIN- EN BOSCHBODE
1WYl
Urt <V-trl /UhiAiXé'
De Componist PHILIP LOOTS.
cVCek aao-vl 3-e/t-e
ctitljt tc-O-Vt. C.-H- 5 SOS)
ftLnflCUVv flowt öL/v (L-llL - /MX^v
'MX/refit/ClH>
-le/w i/rv Kt*
Waar nachtegaal en merel zingt
In 't jonge kreupelhout,
Waar het gekweel der lijster klinkt,
Zijn nest de reiger bouwt.
Ik heb het lief, het blonde duin,
Waar ver ik dwalen kan,
In zijne pannen teer en fijn
Veel wondre bloemen staan.
Ik heb het lief, het Bergerstrand,
De groote, wijde zee,
De golven brengen op het zand
Veel duizend schelpjes mee.
Ik heb het lief, mijn dorpje klein
Daar aan der duinen rand,
Zoo lieflijk, zoo vol zonneschijn
Is geen 'in 't heele land.
Ik heb ze lief, de huisjes laag
Verscholen in het groen,
Omgeven door een Meidoornhaag
En geurig bloemfestoen.
Ik heb het lief, het bosch zoo wijd,
De mooie sparrenlaan,
Waar eik en dennen zijd aan zijd,
Naast hooge beuken staan.
Ze gaan en komen, zonder rust,
Nu blauw, dan zilvergrijs;
Ze breken schuimend op de kust
En zingen deze wijs
Heil Bergen, heil: het dorpje klein,.
Daar aan der duinen rand
Zoo lieflijk, zoo vol zonneschijn,
Is. geen in 't heele land.
M. v. R.-V.,