ait. De Burgemeestersvrouwe spreekt: Buiten wonen is heerlijk! BERGENSCHE BAD-, DUIN- EN BOSCHBODE kelijk zijn de velden met winterkoren en even malsch groen kleuren de weiden, bijna als in den zomer. Alleen de boomen,. de struiken hebben hun bladeren moeten mis sen, maar ook dit tekort kan men dekken door wintergeboomte aan te planten, dennen, pijnboomen, tuya's enz. En dan, bezorgt het verre en wijde uitzicht door de kale struiken ook niet een aspekt, dat verrassend op ons werkt, wijl het afwisseling brengt in de om geving? Het zijn juist die afwisselingen buiten van lente, zomer, herfst, winter, en ze hebben allen hun eigen bekoring voor hen die van 't leven buiten houden." In de Guurtjeslaan. Bestaat er voor buiten-zijn en voor buiten wonen, goed beschouwd, wel een jaargetijde? Deze vraag vonden wij beantwoord in een nummer van het bekende tijdschrift „Holland- Express". „Vroeger ja, toen ging men in Oktober, November naar stad en keerde in April of Mei op zijn landgoed, zijn optrekje of in zijn buitenhuisje terug. Maar wie dat nu nog doen, zijn niet meer up to date, volgen slechts een verouderde gewoonte. De winter, het vroege voorjaar, de late herfst, ze hebben ieder hun eigen aantrekke lijkheden, en vaak blijken die vroeger grif gemeden jaargetijden aan natuurschoon niet minder moois en pittoresks te hebben, als de zoo hoog geroemde en voor naar buiten gaan zoo gezochten vollen zomer. Wie thans bezoekt onze mooie villa-dorpen en de streken waar de groote landgoederen liggen, zal maar weinige van die woningen en buitenverblijven in den winter gesloten vinden. Hoogstens gaan de bewoners een week of zes voor afwisseling naar de Riviera, naar de Engadin, naar Parijs, doch al spoedig zijn ze terug. Het groote huis in de stad, waar men 's winters intrek nam, en dat als het eigenlijke hoofdkwartier, de werkelijke woning gold, heeft afgedaanmen houdt er op 't beste geval een klein apartement op na, betrekt voor korten tijd een hotel, huurt kamers of gaat ergens uit logeeren. Het hoofdverblijf, het eenige verblijf is thans voor ieder geworden het landgoed, de villa, het heerenhuis buiten. Dat hebben we te danken aan de nieuwe en snelle verbindingen, het reeds zoo uit breidend verkeer en het zuiverder inzicht der menschen. Woont men niet evengoed buiten, woont men zelfs niet beter buiten dan in een stad, ook 's winters? De "huizen hebben goede verwarming, even goede verlichting, vele villa-streken bezitten reeds een elektrische centrale, in elk geval gas- en waterleiding, en alle gerieven van een woning in de stad. De elektrische baan, de sneltreinverbinding, vooral het moderne verkeersmiddel bij uitnemendheid, de auto mobiel, stellen den bewoner in de gelegen heid, vrijwel op elk gewenscht oogenblik van den dag naar de stad te gaan, terwijl ook van uit de stad door die snelle en vele verbindingen men alles betrekken kan op 't zelfde uur als in de stad. Komt het morgen en avondblad niet even vroeg buiten op tafel als in stad? Kan men door telegraaf, post, bovenal door telefoon niet evengoed iedereen bereiken als in een bebouwde kom? Waarom dan langer in een duffe straat te wonen, te midden van een omgeving die voor de meesten niet aanlokkelijk is, waar, hoe hygiënisch ze er ook moge zijn inge richt, toch vele duizenden op een kleine plek te zamen wonen, wat op zichzelf-al niet prettig is, daarbij zéker niet gezond, wijl ieder mensch, zijn schadelijke stoffen uitademt en anderen mededeelt? Wel brengt de eléctrische tramverbinding ons in korten tijd naar de nieuwgebouwde wijken waar alies ruimer en frisscher is, een groot voordeel ontegenzeggelijk, maar buitenwonen is toch nog heel wat anders. Het moderne verkeer heeft het ons mogelijk gemaakt, dat we niet meer aan de steden en de saamgebouwde kom met onze woning gebonden zijn. We kunnen ons vrijer be wegen, ook verder af wonen. En 't blijkt heerlijk buiten, ook in 't vroege voorjaar en laten herfst, zelfs in barren winter. Verruk- O, die Berger bosschen! Ik weet niet wan néér ze het verrukkelijkst zijn: in de lente, wanneer het teere groen als een sluier zich weeft om de twijgen, wanneer de nachtegaal zingt in het lage hout en de koekoek roept van verre, in den zomer, wanneer de koelte toeft in de lommerrijke lanen, waar het naaldlof ritselt en de lucht is vervuld van dennengeur, in den herfst, wanneer de kruinen zijn gehuld in gewaden van goud, in alle schakeeringen, of in den winter, wanneer de kale takken zich kantig afteekenen tegen de lucht en het sapgroene mos zich vroolijk legert tusschen de stam men, of als in Sneeuwmaand het zonlicht zich ontleedt in myriaden van kristallen, als een witte wade dekkend wat weer lente- weelde wacht. En dan de duinen! Die duinen met hun hooge toppen, met hun pannen en valleien, waar de witte pirola groeit en de geurige thym, waar de wilde asperge welig opschiet naast de violette distel, waar de gele venket zijn bloemkroon wiegt en de blauwe scabiosa zich neigt tot den gouden hypericum, waar geheele velden bedekt zijn met witte duinroosjes; welk een verkwikking voor lichaam en ziel, op hun toppen te staan en de longen te vullen met hun sterkende lucht." Uit „De Heerlijkheid Bergen in Woord! en Beeld" door M. van ReenenVotter EEN ARTISTIEKE VILLA. Een der twee in aanbouw zijnde villa's aan de Eeuwige Laan van de Maatschappij „Statenplein'* (architect P. Smoor te 's-Gravenhage).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Bergensche bad-, duin- en boschbode | 1913 | | pagina 6