Bergensche Bad-, Duin- en Boschbode 20e Jaargang. No. 4. van Zaterdag 22 Juni 1929. DERDE BLAD. ZILVERMEEUWEN. Onze met zout bezwangerde kusten worden wel eens eenzaam genoemd, en, wanneer men geen oog heeft voor de afwisseling en verwisseling, die ook daar in de Natuur plaats hebben, dan is men spoe dig geneigd, deze meening te deelen. Als men zoo geheel alleen een plaatsje heeft ge vonden op de buitenste richel van het duingebied, en men luistert naar het geruisch der brekende golven tegen het strand, naar dat aloude en steeds weer nieuwe lied, dat ons zingt van komen en van gaan, dan kan men zich wel eens verlaten gevoe len. Doch zoodra men uit die soeserijen ontwaakt, dan doet het verheffend aan te weten, dat daar achter die duinen zijn te vinden: onze woning, on ze familieleden en vrienden, onze arbeid en zoo veel, dat ons naar de woelige wereld terug doet verlangen. Doch, als men aan het strand vertoeft met wak ker oog en opgewekten geest, en datgene wil zien, wat er aan de kusten valt waar te nemen, dan ont waart men spoedig, dat ook hier decoratief is ie vinden, waardoor het eenzame van het geheel ver dwijnt. Naast zoovele andere zeevogels, die de moeite van het aanschouwen dubbel waard zijn, zullen ons zeker in de eerste plaats in het oog vallen, die langgevleugelde vogels, waarvan het wit der on- derdeelen kan wedijveren met de blankheid der sneeuw en het zachte blauw of het glimmend zwart der rug- en mantelvederen nuances geven te aan schouwen, die het den schilder moeielijk maken, deze dieren natuurgetrouw weer te geven. Wij willen nu even in oogenschouw nemen de Zilvermeeuwen (Larus argentatus), waarvan er vele nest maken in de duinen van Bergen cn Schoorl. Jammer, dat er nog zooveel eieren wor den weggenomen, ook weer in dit voorjaar; oogge tuigen hebben mij verzekerd, dat er kielen en zakdoeken vol eieren zijn geroofd, en daardoor is het aantal jonge meeuwen er veel kleiner, dan men naar het getal oude dieren zou verwachten. Hoe statig zweven de Zilvermeeuwen over de groote watervlakte, waarvan de krullende golven aan de kust tot schuim opspatten! De lange vleu gels, tot op de grootste wijdte uitgespreid, worden slechts flauw op en neer bewogen; de tamelijk groote kop bevat scherpziende oogen en wordt beurtelings links en rechts bewogen, om te ont dekken, of zich misschien iets van haar gading op doet, want het is niet alleen voor vermaak, dat /e dezen tocht doet. Zie maar, plotseling worden de vleugels naar boven gestrekt, zoodat de tippen slechts weinig van elkander verwijderd zijn, de pooten worden naar beneden gericht en met kracht schiet de vogel omlaag en is weldra gedeel telijk in schuim en water bedolven. De beweging heeft haar echter in het bezit gesteld van het een ■of ander, dat ze voor hare instandhouding behoeft, hetzij een levend vischje, hetzij een dood dier, want erg kieskeurig op haar voedsel is ze nu juist niet, In een oogenblik is het gevangene of gevon dene verorberd en ze rijst weer uit den vloed, om, na kop en staartpennen eens krachtig bewogen te hebben, opnieuw voort te vliegen en bij gunstige gelegenheid, de aangeduide beweging te herhalen. Meermalen klappert ze daarbij hoorbaar met den snavel, die krachtig is en lichtgeel gekleurd met een rood veldje aan den onderkaak. Somtijds vliegen groote troepen van deze dieren rond, kennelijk met het doel, zich door bevallige vlucht te vermaken. Het is dan bijna niet te be speuren, dat ze de vleugels bewegen, terwijl ze in cirkelvormige kringen om en langs elkander zei len, in rijzende en dalende bewegingen. Meerma len kan men dit op een zomeravond aanschouwen, wanneer de dag heet is geweest en zacht gedreun in de verte een naderend onweer aankondigt. Hoe schoon steekt dan het heerlijk wit af tegen den donkeren achtergrond! Maar ook als de storm zich verheft, durft de Zilvermeeuw het wilde element trotseeren. Dan eerst verraadt haar vlucht sterkte: met kracht worden alsdan de gespierde vleugels op en neer bewogen. En ook bij zulk weer plaatst de meeuw zich op de zee, om hoog en laag bewpgen te wor den, zich wel bewust, daar haar geen leed zal ge schieden. J. DAALDER Dz. RADIOKOORTS. Mijn vriend, één van onze meest bekende ar- tisten, was nooit bijzonder op de radio gesteld. Wanneer hij eens kwam aanloopen en wij zaten rustig naar een radio-uitvóering te luisteren, dan deed hij steeds spoedig het verzoek om dat ding af te zetten. Thans is dit echter anders geworden en ik vrees zelfs, dat hij door de radiokoorts' is aangetast. Een paar dagen geleden heeft hij n.l. van een vriend een mooi ingebouwd 4 lamps toestel over genomen. Die vriend had het toestel weggedaan, omdat hij, naar zijn oordeel, daarmede niet gemakkelijk de verschillende stations kon krijgen en bovendien een toestel met twee knoppen zonder accu begeer lijker vond. Mijn vriend, die een zoon heeft die reeds een klein toestelletje samenstelde, was niet bang voor het gecompliceerde toestel. Hij verzekerde reeds dadelijk, dat hij het met het schakelbord, met vier knoppen voor de lampen, 2 groote knoppen voor de golflengte en een 4-tal knoppen die dienen om het geluid te versterken of de overbrenging nog wat meer te selecteeren, wel klaar zou spelen. Hoewel hij niet tot de menschen behoort, die men steeds aan den huiselijken haard kan vinden, zit hij de laatste dagen elk uur dat hij daarvoor kan vrijmaken, voor het schakelbord. Aan een ieder vertelt hij opgetogen, dat hij steeds weer nieuwe stations ontdekt. Ontdaan kwam hij Zondagmiddag evenwel ver tellen, dat hij met geen mogelijkheid meer eenig geluid door de radio kon krijgen. Het ding had nu veel van een auto, waarmede men plezierig heeft gereden, doch welke, juist op het moment, dat men hem het meest noodig heeft, met geen mogelijkheid op gang is te krijgen. Mijn vrouw in ons huis de radio-deskundige opperde de mogelijkheid dat de accu uitgeput kon zijn. Bij deze veronderstelling helderde het gelaat van mijn vriend op en hij haastte zich, om zich met een voltmeter, die mijn vrouw ter zijner beschik king had gesteld, van den toestand der accu te overtuigen. In een minimum van tijd was hij terug met de mededeeling, dat de accu slechts 2 volt aanwees, zoodat hoogstwaarschijnlijk dit de oorzaak van de storing was. Deze mededeeling werd al spoedig gevolgd door het verzoek de accu van onze radio beschik baar te stellen. Wij hadden nu al zoo lang radio en met behulp van het Philips laadtoestelletje konden wij wel weer in korten tijd de uitgeputte accu vullen. Hij moest ook zoo'n toestelletje hebben en was zelfs van plan om een tweede accu te koopen, dan behoefde men nimmer zonder muziek te zijn, aan gezien men dan de tweede accu kon aanzetten wanneer de eerste geladen jmoest worden. Wij interesseerden ons niet weinig voor het ra- dio-enthousiasme van onzen vriend en wetende, dat artisten, evenals kinderen, ongelukkig zijn, wanneer hetgeen zij wenschen niet verwezenlijnt wordt, willigden wij dadelijk zijn verzoek in. Na een uurtje kwam zijn dochtertje met het ver zoek of mijn vrouw eens wilde komen, omdat va der weer geen geluid kon krijgen. Reeds dadelijk bij haar binnenkomen verzekerde mijn vriend, dat thans ook de accu van ons toestel geen stroom aanwees. Dat moest 'm toch bepaald in dat toestel zitten. Zijn vriend had dat ding dan toch niet vóór niets weggedaan. Mijn vrouw constateerde al spoedig, dat mijn vriend met het ampère-puntje van het metertje had gewerkt en dat de accu wel degelijk voldoen den stroom had. Mijn vriend had geen geluid kunnen krijgen, om dat er toevallig niets in den aether was. Volgens hem was dit niet mogelijk, aangezien hij voorheen steeds met draaien een of ander geluid had verkregen. Mijn vrouw zette hierop eenvoudig het toestel aan op Hilversum, met het resultaat, dat dadelijk mooie concertmuziek de kamer binnenkwam. Onze vriend zette zich met een opgetogen ge- zichf weer voor het toestel. Een uurtje later kregen wij weer bezoek van zijn dochtertje, met het verzoek of wij bij de familie kwamen eten. Vader was nu achter het geheim van het toestel. Het klonk nu zoo'imooi, als hij nog nimmer een toestel had gehoord. Wij hadden ons al niet weinig vermaakt over het omslaan in de Radiowaardeering bij onzen vriend en wilden hiervan nog wel wat meer genie ten, zoodat deze uitnoodiging werd aangenomen. Tijdens het diner, kon mijn vriend het niet laten af en toe aan het toestel te draaien. Zijn vrouw, die uit vriendelijkheid op zijn vragen steeds verklaard had ook zeer blij met de radio te zijn, hoewel ze in werkelijkheid last van hoofdpijn begon te krijgen, verzocht hem eindelijk toch in ieder geval zoolang de maaltijd duurde aan tafel te blijven. Dit w»as maar half geraden. Het aan tafel komen van den zoon bracht weer eenige verandering in de pijnlijk wordende stem ming en mijn vriend verzekerde dadelijk aan zijn zoon, dat hij achter het geheim van het toestel was gekomen en bezwoer hem, dat het een buitenge woon toestelwas. De verzekering van mijn vrouw, dat een ieder dit 'beweert, die een eigen toestel heeft, omdat men een radio nu eenmaal thuis moet hooren, had op mijn vriend niet den minsten invloed. Na den maaltijd zette hij zich weer voor het toe stel en zijn zoon plaatste zich naast hem. Na een poos zeide de vader tot zijn zoon zege vierend: Dit is Parijs en als ik de knop op g zet heb ik hem ook." De zoon: „Laat dan Parijs maar staan". De vader: „Kijk eens even in de Radiobode, och neen, ik heb nog geen krantje". De zoon: „Kijk in het Hbl., daar staat ook het programma in". De vader probeert een ander station te krijgen, doch hoort niets. De zoon: „Laat toch Parijs staan, daar is ten minste wat." De vader: „Ik kan het niet krijgen, ze zijn aan het stemmen". Draait nog wat aan de knoppen :n roept enthousiast „Dat is Hilversum". De zoon: „Niks hoor, dat is Hilversum niet". Mijn vriend draait weer door. De zoon: „Wacht nu even tot ze uitgespeeld zijn, dan kan je hooren welk station het is." De vader: „Dat is Hilversum. Ik heb toch niet den geheelen dag voor niets aan het ding zitten werken." De zoon: „Hebben ze toen de knoppen zoo stonden, gezegd dat het Hilversum was?" De vader (zenuwachtig): „Waar is de courant, dan zal ik je overtuigen." (Tot zijn vrouw): „Ik heb 'm op de piano gelegd." Zijn vrouw: „Moet hij daar dan altijd blijven liggen". De vader (met verheffing van stem): „Ja! Ik moet het programma bij de hand hebben". Zijn vrouw tot haar zoon: „Help even het Hbld. van Zaterdagavond zoeken. De vader: „Ik heb het al, ik had het verlegd". De echtgenoote leest in de courant: 8.15 Kur- haus-concert en daarna tot 12 uur dansmuziek. De vader: (plotseling opgewonden): „Nu heeft me dat kreng dat ding weer ingedrukt. Dat jong zit toch overal aan". De zoon; „Ik ben er niet aan geweest." De vader: „Het is wel waar Ha, daar heb ik weer Hilversum. Nu moet je van die knoppen af blijven. Zij behoeven niet te worden ingedrukt". De zoon: „Als ik er niet aan kom, krijg ik toch de schuld. Ik ben er heelemaal niet aan geweest." Mijn vrouw: „Het beste is, heelemaal niet aan die knoppen te knoeien". De vader: „Hij moet er heelemaal niet meer aankomen, dat is veel beter". Mijn vrouw: „Maar bij ons werkt hij er toch ook mee en dat toestel is nog moeilijker". De vader (na een poosje opgetogen): Nou, is dit Hilversum, of is dit Hilversum niet?" De zoon: „Je bent nu zeker goed verbonden. Waar is nu al die herrie voor". Mijn vrouw: „Ik hoor een bovenliggend geluid Zoek nog wat verder. Die knoppen voor de lampen moet je nooit aankomen". De zoon: „Wij hebben ze zoo gesteld, dat ze het meeste lawaai geven". Mijn vrouw: „Zoo moet je ze niet stellen, dan zijn de lampen te gauw af." De vader (blij als een kind): „Is ie even helder' Nu kan je hem ook nog op 1190 zetten, dan krijg je hem ook." De zoon: „Zet hem nog even op g, dan krijg je een groot lawaai". De vader draait de knop even verder. De zoon: „Hoor je het geschreeuw? Dat is een Engelsch tooneelstuk." De vader: „Ik moet geen Engelsch tooneelstuk, ik moet Hilversum". Draait nog een poosje aan de knoppen en hoort in het geheel niets meer. Opgewonden schreeuwt hij tot zijn zoon: „Dat is jouw werk". De zoon: „Ik ga naar boven. Ik moet nog wer ken". De moeder staart met angst in haar oogen naar het steeds zenuwachtiger wordende gelaat van haar man en weet niets beters te doen dan einde lijk te zeggen dat ze dood op is en naar bed moot. Slechts met groote moeite gelukte het mij ten slotte mijn vriend, die steeds meer door de radio koorts werd aangetast, van het toestel weg te krij gen en hem er toe te brengen een stevig glas wijn te drinken, wat ik noodig oordeelde om ook hem een goede slaap te bezorgen. Ifaar ik den volgenden dag vernam, was hij des nachts opgestaan om hopelooze pogingen te doen Amerika te krijgen. De ziekte is nog niet over. DUINENLIED. Hoe wijd Ligt Holland's duinerij Mijn wilde woestenij, Dat grootsch natuurgebouw Bij 't avondblauw! Hoe ver Mijn zoekend oog ook reikt, Al duinen dat het kijkt; Daar talloos neergeteld; Woest duinenveld! Hoe zoet Die avondmelodij Van 't lied der duinenrij En 't sterrenmozaïk; Die duinmuziek! Hoe zacht Dat fluist'ren der natuur In 't stille avond-uur! O, stadsmensch, hoort ge niet Dat duinenlied? Hoe lief Zijt gij mij, duinenzee. Mijn ziele vindt hier vreê; Uw rust geniet ik hier. Geen stadsgetier. Hoe kalm Maakt duineneenzaamheid Mijn hart, dat heimwee lijdt, Als 't missen moet het woord Van 't duinenoord! 1922. Fr. OTTEN.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Bergensche bad-, duin- en boschbode | 1929 | | pagina 9