Ber°gensclie Bad-,
Duin- en Boschbode
20e Jaargang. No. 7.
van Zaterdag 13 Juli 1929.
TWEEDE BLAD.
MATTHIEU WIEGMAN.
Eén van de belangrijkste schilders van de nieu
we Amsterdamsche-Bergensche school is onge
twijfeld Matthieu Wiegman. Bij het doorbladeren
van de litteratuur, die over dezen schilder is ver
schenen (belangstellenden verwijzen wij naar het
boek van Dr. Huebner „Die neue Malerei in Hol
land", het werk „Branding" door Pieter van der
Meer de Walcheren, Elzevier's geïll. Maandschrift
van Mei 1928 en Opgang van Mei 1924) gevoelen
wij het als een eer voor Bergen, dat deze belang
rijke schilder, die zich in 1909 in Bergen vestigde,
L- MATHIEU WIEOMAN DOOR JAN SLUITERS.
ook na verschillende verblijfperiodes in het buiten
land, Bergen toch steeds als plaats voor perma
nente vestiging verkoos.
Voor wie dezen schilder kent, verwekt dit geen
verwondering, omdat hij in Bergen voor het eerst
vond de vrije uiting van alles, wat in hem broeide.
Het was in Bergen, dat zijn induvidualiteit het
sterkst naar voren trad.
Het zal niet bij velen bekend zijn, dat deze thans
43-jarige artist aan de ambachtsschool te Alkmaar
voor huisschilder werd opgeleid. In 1903 ging hij
naar Amsterdam, om zich als decoratieschilder te
bekwamen. Een tijd lang was hij daar ook werk
zaam op de plateelfabriek „De Distel", waar hij
vazen beschilderde. Vandaar kwam hij op het
atelier van André Vlaanderen, dien hij hielp aan
het uitvoeren van decoratieve ontwerpen. Intus-
schen werd hij zich bewust, dat hij tot meer in
staat was. Reeds als jongen teekende hij veel en
reeds toen bleek, dat hij over ongewone gaven be
schikte. Zijn energie was zóó sterk, dat hij wist te
bereiken in 1905 te Amsterdam als leerling van de
Academie voor Beeldende Kunsten te worden in
geschreven. Vier jaar lang studeerde hij daar.
Naar hij ons verzekerde, leerde men daar nog het
meest van elkaar. Het werd hem duidelijk, dat de
schilder de moeilijke problemen der innerlijke be
vrijding zelf moest oplossen, omdat hetgeen buiten
de materieele vakkennis omgaat, niet geleerd kan
worden.
Wiegman copiëerde ook veel oude meesters.
Een van zijn liefste copiëeringen was: Rembrandt's
Joodsche Bruidje.
Reeds als copiïst verwierf hij de hooge waar
deering van Prof. Der Kinderen en van de Engel-
sche regeering kreeg hij de vereerende opdracht
om een copie te schilderen naar het portret van
den Hollandschen gouverneur van Ceylon, van
Goens, in het Rijksmuseum.
Toen hij zich in 1909 in Bergen vestigde, ont
stond daar door de vestiging van Leo Gestel, Col-
not, Filarski, van Blaaderen, Piet Wiegman, Char
ley Toorop, alsmede van verschillende dichters
een belangrijk kunstcentrum.
Steeds is er een verhouding geweest tusschen
het landschap en de schildersgroep, die zich in een
streek vestigt.
Deze jonge schilders, die niet tevreden waren
met het stijllooze van hun tijd, vonden in het land
schap te Bergen een eenvoudige eenheid, die hen
trok en het mag wel merkwaardig genoemd wor-
JEZUS EN ST. JAN.
den, dat vele hunner ook de stijl vonden, die zij
zochten in Italië, Z.-Frankrijk en op Corsica.
Matthieu Wiegman is steeds de zoeker geweest
naar een zoo direct mogelijke uiting van de emo
tie, die hem dreef naar een beeldkunst, die tot den
mensch zoo duidelijk en eenvoudig mogelijk
spreekt. Door zijn werk loopt een vaste lijn. Het
toont in alle overgangen een onverzettelijk streven
naar een hoog doel en toont tevens, dat hij een
kunstenaar is, die iets te zeggen heeft. Het bewijst,
dat in hem het heilige vuur brandt, dat het kunst
werk doet scheppen.
Daardoor is het ook begrijpelijk, dat Matthieu
Wiegman in conflict moest komen met de acade
mische sfeer. De vrebgde van het aardsche, ge
zien uit een hoogere werkelijkheid, en de predi
king van den mensch, die naar het Eeuwige streelt,
kan men in het werk van Wiegman onderkennen.
Van groot belang voor Wiegman's ontwikke
ling was zijn eerste religieuse schilderij, voorstel
lende: „De prediking van Willebrord".
Zooals men weet, predikte deze Christenpredi
ker in deze streken. Matthieu Wiegman schilderde
hem in het Bergensche landschap in een eenvoudi
ge compositie en juist daardoor werd dit tot een
van zijn beste kunstwerken. Uit devotie vervaar
digde hij dit schilderij voor de aan Willebrord ge
wijde kapel te Heiloo. Dat een kunstenaar steeds
met z'n scheppingen zijn tijd vooruit is, werd met
dit schilderij bewaarheid. Men kan het de men-
schen, die het beheer over deze kapel voerden,
dan ook niet kwalijk nemen, dat zij dit kunstwerk
voor de Kapel niet wilden aanvaarden.
Wiegman, overtuigd als hij was, dat hij zich in
dit werk op z'n best had gegeven, bood dit schil
derij ten geschenke aan het Stedelijk Museum le
Amsterdam, maar zelfs daar begreep men aan
vankelijk de schoonheid ervan niet, zoodat de
schenking werd geweigerd.
Vijf jaar later smaakte Wiegman de voldoening,
dat men daar tot beter inzicht was gekomen en
gewerd hem de mededeeling, dat het schilderij
aanvaard zou worden. Het schilderij was evenwel
inmiddels eigendom geworden van den bekenden
kunstverzamelaar, den heer P. Boendermaker, die
zoo welwillend was, het doek in bruikleen af te
staan aan het Stedelijk Museum te Amsterdam,
zoodat de kunstminnaars toch in de gelegenheid
zijn, om deze thans algemeen erkende schepping
van Wiegman aldaar te bewonderen.
Ook in religieuse kringen is men thans tot de
erkenning gekomen, dat Wiegman in dit doek ge-
BOERDERIJ EINDE MEERWEG, BERGEN. COLLECTIE BOENDERMAKER.
slaagd is om iets voor een kerk te maken, dat da
delijk zou spreken voor de eenvoudigen van geest,
waarin geen versubtiliseerde kunstzinnigheid zich
stelt tusschen het werk en den beschouwer.
Hoewel Wiegman in zijn overpeinzingen over de
religieuse voorstellingen terug ging tot de primi
tieven van 10de en 14de eeuw om de innerlijkheid
vast te houden, heeft hij toch als kunstenaar zijn
veelzijdigheid behouden. Daarvan getuigen zijn
landschappen, zijn stillevens en zijn portretten.
Evenals in zijn landschappen en stillevens, offert
hij ook in zijn portretten vaak het picturale om
het innerlijke van den mensch sterker naar voren
te brengen.
In 1922 tijdens zijn verblijf in Frankrijk te Fleury
en Bière, vanwaar hij mooie landschappen mee
bracht, maakte hij in een kleine Romaansche ka
pel op moderne wijze een wandschildering, die
toch geheel aansloot bij het schoone oude bouw
werk.
In 1923 werkte hij in Bretagne, waar hij veel
landschappen schilderde, die op zijn bekende ten
toonstelling in 1926 te Amsterdam veler bewonde
ring trok.
In 1925 volgde een reis naar Zuid-Frankrijk en
Italië, waar hij eveneens zeer goede landschappen
maakte.
Van een groote teederheid is zijn Jezus en St.
Jan, waarvan wij in dit nummer een afbeelding
geven. Wie dit werk ziet, komt onder de beko
ring van de innige saamhoorigheid en den kinder
lijken eenvoud der beide figuren.
Hij werd tot dit werk geïnspireerd, doordat hij
de vr'endschap van zijn zoontje en diens vriendje
gadesloeg en waarnam, hoe de een een vanzelf
sprekend overwicht over den ander had, wat naar
zijn overtuiging moest gronden op een geestelijke
eenheid van beiden, dat veel beloofde voor de
toekomst.
DOCHTERTJES VAN DEN SCHILDER.
Subliem is het schilderij van zijn twee dochter
tjes, waarvan wij ook een afbeelding plaatsen,
door hem „Zieke Treesie" genoemd. Men
wordt ontroerd door de innigheid en den hoogen
eenvoud, zonder dat hier van sentimentaliteit
sprake is.
In kunstkringen trokken Wiegman's muurschil
deringen, die hij in de Rozenkranskerk te Amster
dam maakte, ook de eerbiedige bewondering van
niet-Katholieken.
Wiegman, die dezen winter weer in Parijs werk
te, is juist weder teruggekeerd, omdat hij die
muurschilderingen in deze kerk zal voortzetten.
In het Stedelijk Museum te Amsterdam kan
men juist dezer dagen bewonderen het gereedge-