Bergensche Bad-,
Duin- en Boschbode
20e Jaargang. No. 13.
van Zaterdag 24 Aug. 1929.
TWEEDE BLAD.
JELLE TROELSTRA.
Niet, omdat hij twee jaar in Bergen heeft ge
woond en gewerkt, doch om zijn verwantschaD
met de Berger School behoort Jelle Troelstra tot
de schilders, die verdienen in deze serie te worden
besproken.
Jelle Troelstra werd in 1891 als zoon van den
Zijn jeugdliefde voor de schilderkunst werd hem
te machtig en in 1915 toog hij naar Laren waar hij
les nam bij den kunstschilder W, van Schoonhoven
van Beurden, thans leeraar aan het Lyceum te
Amsterdam.
Aanvankelijk schilderde Troelstra, aangetrokken
door de uitbeelding van de lichtwerking, waardoor
de luministische schilderkunst zich kenmerkt, ook
luministisch.
Rijper wordende, werd het echter ook zijn stre
ven, om tot het wezen der dingen door te dringen,
zoodat hij langzamerhand tot het impressionisme
overging.
In 1919 werkte hij samen met een Deenschen
schilder op IJsland, waar hij in Reikjavik expo
seerde. Reeds toen kenmerkte zijn werk zich door
zijn overgang naar het impressionisme. Hij smaakte
de voldoening, dat zijn werk aldaar als dat van een
ZELFPORTRET VAN DEN SCHILDER.
bekenden Soc.-Dem .leider Mr. P. J. Troelstra en
de schrijfster, bekend onder den naam van Nine
van Hichtum, te Leeuwarden geboren.
In Utrecht doorliep hij de H. B. S. Reeds als
kind gevoelde hij zich tot de kunst aangetrokken
en hoewel het den wensch was van zijn vader,
dat hij in de rechten zou studeeren, was Jelle on
der geen voorwaarde daartoe te bewegen.
L'histoire se repète. Mr. Troelstra, die in zijn
Gedenkschriften verhaalt van het conflict met zijn
vader, omdat hij politiek een kant uitging, die zijn
vader niet welgevallig was, moest thans zelf erva
ren, dat ook zijn zoon tegen zijn vaders wil den
weg volgde, die hem de meeste zelfbevrediging
schonk en ook hier was het de jonge generatie, die
overwon, omdat hier eveneens een innerlijke roep
stem gevolgd werd.
In zijn werk „Kunstenaar en Samenleving" ein
digt de dichter Adema van Scheltema zijn om
vangrijken arbeid aldus:
„Hoe zal een later tijd oordeelen over een sa
menleving die aan haar beste kinderen niet dan
wat schoone woorden, niet dan een aalmoes heeft
gegeven aan hen, die, worstelend en bespot, de
vlam van het beste der menschheid hebben verder
gedragen naar de toekomst? De toekomst, die, ons
kunstenaars, eenmaal zal oordeelen, die ons zal
vergeven, waar wij te kort kwamen, doch die aan
onze nagedachtenis nimmer meer vergoeden kan
wat die samenleving ons onthield aan liefde en
geluk".
Dit woord geldt voor alle tijden wel in de eerste
plaats voor de beeldende kunstenaars, die veelal
pas na hun dood hun werk gewaardeerd zien.
Het is dan ook volkomen begrijpelijk, dat de
ouders van Jelle Troelstra, die beide in hooge
mate in hun leven hadden ondervonden, wat de
mensch aan geluk onthouden wordt, wanneer hij
in deze maatschappij zich niet in de eerste plaats
een bezigheid eigen maakt, die hem voldoenden
welstand kan verzekeren, liever zagen, dat hun
zoon zijn neiging voor de kunst niet volgde. Zij
waren echter verstandig genoeg om te weten, dat
er ook een hoog geluk in gelegen ligt voor het in
dividu, wanneer dit zijn innerlijke stem kan vol
gen en 't gevolg w;as dan ook, dat Jelle te Helle-
rau bij Dresden op een Dalcrose-instituut zich be
kwaamde in de rythmiek en na het behalen vai
zijn diploma tot het uitbreken van den oorlog aan
dit Instituut als leeraar werd verbonden.
Hoewel hij dit werk prettig vond, verwant als
het was aan de kunst, bevredigde dit hem op den
duur niet, al stelde het hem wel in staat zelfstan
dig zijn brood te verdienen.
eerlijk werker werdi erkend, met het gevolg, dat
tijdens zijn verblijf in 1920 in Finland, te Helsing-
fors een tentoonstelling werd gehouden, waar hij
veel succes had, hetgeen ook het geval was met
een te Kopenhagen gehouden tentoonstelling van
zijn werk.
De critici in deze landen oordeelden Troelstra
een vast, gevoelig, alzijdig kunstenaar, verwant
aan de Fransche impressionisten, eerlijk werken
de, om eigen wegen te vinden.
In 1921 keerde hij naar Laren terug om in 1922
naar Frankrijk te trekken, waar hij in 1923 den
kunstschilder Schuhmacher leerde kennen, wiens
synthetisch en stilgehouden, streng gebonden op
gebouwd werk hij ten zeerste bewonderde en hem
den stoot gaf om verder te komen.
Reeds vroeger had hij, bij het bezoeken van de
tentoonstellingen van den Hollandschen Kunste
naarskring, de bekoring, die er uitgaat van het
werk der Berger School, ondervonden en werd hij
vooral geboeid door het werk van Matthieu Wieg
man. Ook Jelle Troelstra leerde, door zijn werk
aan dat van anderen te toetsen.
In Frankrijk zag Colnot, die daar met Elsa Bergh
en Schwarz werkte (ook deze beide behooren met
hun werk tot de Berger School) het werk van
Troelstra, hetgeen hem dermate boeide, dat Jelle
de vereerende uitnoodiging gewerd, om mede op
de tentoonstelling van den Hollandschen Kunste
naarskring te exposeeren, met als gevolg, dat ook
zijn arbeid in Holland in bevoegde kringen erken
ning vond en hij zich in Bergen, het centrum van
de Berger School, vestigde, waar hij zich mede tot
den kleurrijkdom en de compositie van het Berger
landschap voelde aangetrokken.
Twee jaar werkte hij in Bergen, waar hij den
bekenden verzamelaar van moderne kunst, den
heer P, Boendermaker, leerde kennen, die zich
voor hem begon te interesseeren en eenige van
zijn doeken en teekeningen in zijn collectie opnam.
Hierdoor is het mogelijk, dat belangstellenden van
dit werk kennis kunnen nemen, aangezien de heer
Boendermaker de in zijn kunstzaal aan den Lou-
delsweg ondergebrachte verzameling, voor belang
stellenden op aanvrage ter bezichtiging stelt.
Tijdens zijn verblijf in Bergen teekende en schil
derde Troelstra ook in Alkmaar, waar hij zich door
het middeleeuwsch karakter van het oud-Alk-
maarsche stadsbeeld (men zie de in dit nummer
geplaatste reproductie van de Kooltuin), die van
een geheimzinnigen toon is en van een groote visie
getuigt, voelde aangetrokken.
Stellig zou Jelle in Alkmaar meer hebben ge
werkt, ware het niet, dat het opdringerige publiek
aldaar het een modern kunstenaar te moeilijk
maakt, om rustig het karakter van Oud-Alkmaar
vast te leggen.
In 1926 teekende en schilderde Troelstra met
zijn kunstbroeder Filarski in Giethoorn, waar hij
zeer geslaagd werk maakte, vooral de daar door
hem vervaardigde figuurstudies zijn diep mensche-
lijk.
In 1927 hield Jelle Troelstra in het Stedelijk Mu
seum te Amsterdam een groote tentoonstelling,
waarin hij een volledig overzicht gaf van zijn kun
nen. Zijn kloek en onbevangen en van een blijde
OUD GRACHTJE.
DE KOOLTUIN TE ALKMAAR.