één niet voldoende was. De koning was toch, wan neer hij een zakdoek heel dikwijls moest gebrui ken, in de gelegenheid door zijn kamerdienaar een schoonen te laten brengen. In dit drietal steekt evenwel, zooals wij zullen zien, een eigenaardig stukje zedengeschiedenis. Reeds in den tijd van de Romeinen had men twee erlei soort zakdoeken: den doek voor het transpi- reeren (sudarum), waarmee men zich het gelaat afdroogde en een zakdoek voor den mond (ora- rium), die alleen bij de maaltijden als een soort servet werd gebruikt. Met deze beide soorten, die naar de dikte van de geldbeurs van den verbruiker uit zijde, Egyptisch linnen of katoen werden ge maakt, behielp men zich tot de zestiende eeuw. Om voor den neus te zorgen, daaraan dacht al de eeuwen door geen mensch. Wanneer het noodig was en wanneer men gebruik kon maken van zijn vingers om de werkzaamheid van den neus te doen verdwijnen, dan werd heel spaarzaam van de beide doeken gebruik gemaakt. Dat werd evenwel anders toen Jean Nicot in het jaar 1560 de tabak naar Frankrijk bracht en aan de koningin van Frankrijk, de ons bekende Katha- rina de Medici, aan het verstand werd gebracht, dat snuif een prachtig geneesmiddel was. Deze aanbeveling van het „kruid van de koningin", zoo als men de snuif toen noemde, had tot gevolg, dat het gebruik van snuif zeer in trek kwam. Eerst als medicijn tegen hoofdpijn en dergelijke onbehage lijkheden, toen als uitsluitend genotmiddel. Daar de snuif nu evenwel de eigenaardigheid had de af scheiding van den neus te bevorderen, zoo bleek het ten slotte noodzakelijk een neusdoek bij zich te nemen, een doek dus, welke niet erg geschikt werd voor monddoek of servet en even weinig kon worden gebruikt als doek om het gezicht er mede af te vegen, ook al omdat de snuif, ondanks de ge- noegelijkheden, welke ze verschafte, een zeer „on zuivere" zaak was, zoodat men voor dit doel aan kleurige doeken de voorkeur gaf. Zoo werd Jean Nicot onwillekeurig de schepper van den zakdoek. En aan het hof, zoowel als in de hofkringen, maakte men een „zuivere" scheiding tusschen de drie doeken. Reeds in de 16e eeuw, maar nog meer in het tijdvak van Lodewijk XIV, die de kunst verstond om van de aanbieding van de drie zakdoeken een plechtigheid te maken, kwam men er toe, de drie zakdoeken voor de verschillende behoeften op 'n presenteerblad aan te bieden. Het spreekt van zelf, dat de uiterlijke verschijning van deze drie doeken precies zoo verschillend was als het doel, waarvoor ze moesten dienen. De doek voor den neus behoefde niet zoo geurend te zijn, als de doek waarmede men gewoon was het gelaai af te vegen, terwijl de monddoek weer iets „aparts" moest hebben. Dat was de reden, waarom de doeken, welke on der den algemeenen naam van „zakdoek" tot ons zijn gekomen, zulk een verschillend karakter heb ben gehad. ANECDOTEN. Keizer Leo,-die tegen het einde der negende eeuw de regeering over het Oost-Romeinsche rijk aanvaardde, had een bevelschrift uitgevaardigd tegen het toen in zwang komend gebruik om bloedworst te bereiden. Dit luidt: - - Wij hebben vernomen, dat de menschen zoo dol geworden zijn om, deels uit zucht naar gewin, deels uit snoepzucht, bloed in eetbare spijzen te veranderen. Het is ons ter oore gekomen, dat men bloed in darmen als in een jas inpakt en op die wijze als een gewoon gerecht in den maag voert. Wij kunnen niet langer dulden, dat de eer van on zen staat door zulk een misdadige uitvinding voor slechts op brasserij beluste vraatzuchtigen wordt geschandvlekt. Wie bloed in spijs omzet, hetzij hij dergelijke zaken verkoopt of koopt, zal sterk wor den gegeeseld, en ten teeken van eerloosheid tot op de huid kaalgeschoren en voor eeuwig uit het land worden gebannen. Ook de overheid der ste den zijn wij niet geneigd ongestraft te laten, want had deze haar ambt op waakzamer wijze uitge oefend, dan zou zulk een wandaad niet gepleegd zijn geworden. De Engelsche lord Allen Bathurst, schat meester van den Prins van Wales, vriend van Bo- lingbroke, Swift, Pope en andere beroemdheden van zijn tijd, was nog met zijn vijf en tachtigste jaar een man van geest en van fijnen humor. Hij leerde Lawrence Sterne, den geestigen schrijver van Tristam Shandy kennen, toen deze een bezoek bracht aan de prinses van Wales. Bathurst ging op Sterne toe en liet zich aan den toenmaals drie en vijftigjarigen dichter voorstellen. Toen zeide hij tot hem: Ik wou graag kennis met u maken, meneer Sterne, maar het is niet meer dan billijk, dat u weet, wie het is, die dat genoegen wil hebben. U heeft wel van den ouden lord Bathurst gehoord van wien Pope en Swift zooveel hebben verteld en gedicht. Ik heb mijn leven met geestige lieden als zij doorgebracht en ik heb ze overleefd. En daar ik de hoop had opgegeven, iemand van huns gelijken te vinden, zoo heb ik reeds eenige jaren geleden, een streep getrokken en mijn boeken afgesloten. Ik heb niet kunnen gelooven, dat ze nog eens door mij zouden worden geopend. U heelt een verlan gen in mij gewekt een nieuw boek aan te vangen. Dat doe ik nu. En daarom noodig ik u uit 's mid dags bij mij te komen eten. Lawrence Sterne stierf reeds twee jaar later na deze eigenaardige uitnoo- diging. Lord Bathurst overleefde ook hem. Deze stierf in 1775. OUD HOEKJE TE BEROEN-BINNEN. Automobilist (tot, z'n meisje, terwijl ze zich weg spoeden van de plaats des orheilsi. „Lieveling, belooï me dat je nooit een woord ruit herhalen var. wat je daar juist hoorde1'. (London Opinion), BALZAC EN ZIJN UITGEVER. In Les Illusions perdues, herinneren de Nouvelles Littéraires ons, heeft Balzac de harrewarrerijen van zijn helden met hun uitgevers beschreven. De meester van de „Comédie Humaine" was ter zake kundig, gelijk o.a. de volgende anecdote toelicht. In zijn jeugd had hij een uitgever het manuscript gezonden van La Derniere Fée. De man las het en werd zoo enthousiast dat hij besloot den auteur 3C00 francs honorarium te bieden. Hij informeerde dus waar Balzac woonde; maar toen hij te weten kwam, dat het in een onaanzienlijke buurt was, bedacht hij zich dat 2000 francs wel genoeg zou zijn Hij kwam aan het huis, hoorde dat Balzac zes hoog woonde, en overwoogbij zichzelf: 1000 francs? Hij klom naar zes hoog, vond den schrijver in een armzalig dakkamertje en aarzelde geen seconde: „Ik kan u 300 francs contant voor uw manuscript geven", zei hij. Balzac nam het aan GEVONDEN EN VERLOREN VOORWERPEN. Gevonden. Een insigne van dép A- N. W. B. 1930; een doos met kleedjes; een oude voetbal; een wit autostof- zeil; een padvindersriém; twee winkelboekjes; een R. C. kerkboekje; eè'n rijwielbelastingplaat.e in étui. Verloren. Een donkerblauwe peau de Suéde ceintuur; een netje met ballen. GRAPJES. „Dag mevrouw Pieters, hoe bevalt het U in Uw woninkje in de nieuwe buurt?" „Tot nu toe heel goed. Naast ons woont echter een jonggetrouwd spannetje, dat den heelen dag ruzie heeft!" „Tja, om zooiets den heelen dag mee aan te hooren, is verschrikkelijk!" „Ontzettend! Het ergste is echter, dat ze Rus sisch spreken, zoodat men er geen woord van kan verstaan!" De verdachte. Met gepiep en gesnerp kwam de sneltrein Maastricht-Amsterdam midden op een baanvak tot staan. De passagiers, van hun zitplaatsen gewor pen, keken elkaar verbijsterd aan en begonnen kreten te uiten, toen een conducteur de waggon kwam binnenhollen. „Er is niets gebeurd" riep hij, „iemand heeft aan de noodrem getrokken en de remmen werkten iets te snel. De laatste wagen is uit de rails, niemand is gewond!" stelde hij hen gerust „maar we zullen eenige uren vertraging hebben!" „Lieve help", riep een jongeman uit", eenige uren, en ik moet straks in Amsterdam trouwen!" De conducteur wendde zich met een ruk om en keek den jongeman onderzoekend aan. „Zeg 's meneer", luidde zijn antwoord, „hebt U misschien aan den noodrem getrokken?" Dienstbode: Hebt u er niets tegen om de groote schoonmaak een week uit te stellen, mevrouw? Dan zeg ik nou maar met een week den dienst op. Dame (met een erg nauwgezet geweten): Vertelt jou een zachte stem ook altijd, wanneer je iets verkeerds gedaan hebt? Vriendin: O, in zulke gevallen luister ik nooit naar hetgeen mijn man tegen mij zegt. Reclame. Donald Johnson deed in auto's. Hij bezat onder al zijn merken één wagen, welke nog slechter was dan alle andere. Deze auto kon hij maar niet kwijtraken. Tenslotte kwam hij op een idee haar, op welke manier ook, weg te doen en meteen een reclame voor zijn zaak te maken. Hij zette den wagen in de étalage met een kaart er op: Occasion. Wie neemt dezen wagen voor tien gulden mee? Twee uur later kwam de eerste gegadigde. Na lang praten bleek hij bereid de auto mee te nemen. Over en weer was alles besproken. Toen zei de klant: Geef dan maar op je tien gulden en ik haal het ding weg.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Bergensche bad-, duin- en boschbode | 1930 | | pagina 14