Bergensche Bad-,
Duin- en Boschbode
21e Jaargang. No. 1.
van ZATERDAG 31 MEI 1930
DERDE ,BLAP
VAN EEN TAMMEN WULP.
Amerika heeft zijn regenmakers, wij hebben on
ze regenfluiters, niet a la Veraart, maar in den
vorm van groote vogels, n.l. in de Wulpen, die im
mers Regenfluiters genoemd worden. Jammer,
dat we ze in dagen van langdurige droogte niet
kunnen gebieden voor een verkwikkend buitje te
zorgen, want de Wulpen zijn schuwe en ongezeg-
gelijke dieren. Ze leven bij ons op de heidevelden
en graslanden, alsmede in de duinen en op de bij
ebbe droogvallende schorren en zandvlakten. Men
noemt ze Wulpen en ook wel plaatselijk Tuters,
Klieten, Drupen, Alievogels, enz.
Wie ze wil bekijken in de onvolprezen duinen,
doet over het algemeen goed een binocle mee te
nemen en op of bij het terrein kalm en omzichtig
te zijn, want anders zult ge er niet dicht genoeg
bij kunnen komen.
Hoor, kie-loej! Dat is het geluid van den Groo-
ten Wulp (Numenius arquata L.), en we hebben er
reeds in te hooren een waarschuwingsteeken. We
kunnen er zeker van zijn, dat ginds een troepje
aan het voedselzoeken is, en dan hebben de vo
gels hun wachten op post. Zoodra ze maar eenig
onraad bemerken, wordt het „wacht u!" uitgeroe
pen, en klinkt een tweede signaal, dan kan men er
zeker van zijn, dat de troep op de vleugels gaat
en naar veiliger oord afdrijft. Jawel, daar gaan ze
reeds heen, de groote vogels, en we kunnen ze op
veel te grooten afstand voor goede beschouwing
nakijken. Dan maar naar de duinen, waar we mis
schien een paar broedvogels kunnen zien, en waar
we ons beter in bedekking kunnen begeven!
Juist, „kie-loej!" Ook al dat waarschuwingsge-
luid. Kijk, daar zit de voortbrenger er van, op
dien duintop! En nu is het er maar één. We kun
nen nu vrij zeker zijn, dat het wijfje ergens op het
nest verblijf houdt. Zie, daar vliegt het heen in
de richting van het mannetje en samen trekken
ze verder. Nu achter gindschen duinrichel, en dan
geduld!
't Is hier mooi. Kneutjes en paapjes zingen hun
vroolijke liederen en ze dartelen rond op de
hoogste takjes van duindorens en kleine boomen.
Stellig zouden we ook hun mooie nestjes in de
vorkens dier dorens kunnen vinden, doch we moe
ten nu acht geven op den Wulp.
Door het helmgras zien we een tamelijk grooten
vogel stappen. Hij is het, de verwachte! Én hoe
mooi kunnen we hem nu waarnemen. Verroer
geen vin nu, want dan is alles weer verloren.
Kolossaal, wat een langen snavel heeft zoo'n
Wulp, en hij is benedenwaarts gebogen! Ja, zoo n
bek van den 6 d.M. langen vogel meet wel 12 c.M.
en aan het zand bij den wortel en bij de oogen kan
men zien, dat die snavel gedurig diep in den bo
dem gestoken wordt ter bemachtiging van pieren
en allerhande plantenbeschadigers. Op de zand-
DE CRISIS.
Hallo!
De minister, Norbert Vauvrey, herkende de lieve
stem, die uit den telefoonhoorn tot hem kwam en
zijn gezicht klaarde op,
Hallo, bent u het zelf, mijnheer de minister?
Ben ik niet lastig met mijn opbellen?
Nee-nee-nee, haastte Zijne Excellentie zich
te zeggen, met een buiginkje en een glimlach naar
de telefoon. „Neen mevrouwtje, u bent nooit las
tig. Integendeel! U weet wel welk een genoegen
het voor mij is u te hooren en te zien, hetgeen
nu helaas niet het geval is. Maar alleen al u te
hooren is een vreugde voor mij
U zegt dat met een nadrukkelijkheid, dat ik
bijna geneigd ben u te gelooven en me erdoor te
laten verteederen.
De ontroering, die zich op deze woorden van
Vauvry meester maakte, deed hem bijna den
hoorn loslaten. Hij had minder gevoelig moeten
zijn. Twintig jaar parlementaire practijk, waarvan
bijna de helft op de ministerbank, een goed rede
naarstalent en het bewustzijn van macht hadden
hem tegen iedere zwakheid kunnen wapenen.
Maar men kan een oude politieke rot zijn en toch
in de liefde een scholier blijven. En juist de liefde
was hier in het spel, liefde in het bescheidene en
oogenschijnlijk zonder hoop voor de knappe mada
me Sennery, frêle als een Saksisch-porceleinen
beeldje en betooverend als een sirene, met al het
voor en al het tegen van een onbesproken reputa
tie. Haar man? een onbeteekenend wezen, met
dat al Kamerlid, een vaag representant van een
district dat Vauvrey met geen mogelijkheid zou
weten te noemen. Vauvrey interesseerde zich al
leen voor het mevrouwtje, dat hem op een offici-
eele soirée was voorgesteld en voor wie hij dade
lijk vlam had gevat. Hetgeen hij haar onmisken
baar had doen blijken. Ja, wanneer zij hem, Vau
vrey, had noodig gehad, voor haar man bijvoor
beeld!
Maar madame Sennery vroeg niets van Vauvrey,
zoomin als zij iets van zich liet vragen. Met ont
goochelende koelheid had zij de declaraties van
den verliefden minister opgenomen.
En nu had zij hem persoonlijk aan het toestel
laten roepen en een gesprek laten aanvangen, dat
vlakte, aan de kust, worden ook wel slakken en
kreeitdiertjes opgegeten.
JUeftig stapt de groote vogel, en nu eens kunnen
we het leeuwerikkleurig lijt aan de zijden en dan
weer aan voor- en achterkant bekijken. O wee!
daar gaat de vogel weer op de vleugels. Doch
neen, hij vliegt maar een klein stukje, en dan
loopt hij weer op die met ruig begroeide plaats
toe. Ge kunt er van opaan, dat daar het nest zal
zijn. Weg is de Wulp, verdwenen tusschen het
helmgras! En op gindsche hoogte zit het mannetje
alweer op den uitkijk.
We verlaten onze bedekking en houden het oog
gericht op de plaats, waar we onzen vogel hebben
zien verdwijnen. En zoodra we ons oprichten, hoo
ren we weer „kieloe), kieloejl" van den wachter,
en we zien z'n wijfje snel loopende het schuilhoek
je verlaten, om weldra op de vleugels den echtge
noot te naderen. We zullen nu stellig het nest
vinden, dat we anders niet zoo gemakkelijk ont
dekt zouden hebben.
Voorzichtig, daar is het al! Vier groote peervor
mige eieren, groenachtig van grond en voorzien
van vele donkerbruine vlekken, mooie randjes vor
mende om het dikste gedeelte, liggen met de pun
tige polen naar elkander gekeerd in het ruime,
zeer eenvoudige nest, dat evenwel aardig verbor
gen is onder het ruig.
In het bovenstaande hebben we beschreven, hoe
de Wulpen gewoonlijk nest maken en broeden,
doch in het begin van de Meimaand heeft zich in
de duinen van Bergen, daar, waar de Zilver
meeuwen nu nest maken, een uitzondering voor
gedaan, die als zeer zeldzaam, misschien wel als
unicum, beschouwd moet worden. Daar broedde
een Wulp op een vrij opene plek, en als men het
nest met het broedende wijfje kwam naderen, dan
liet de man wel het gewone „kieloej" hooren,
maar het broedende dier vloog niet heen. Deze
Wulp toonde zich heelemaal niet schuw en liet de
menschelijke bezoekers tot onmiddellijk bij het
nest komen. Men kon de hand tot op een d.M, bij
het dier brengen, maar wilde men het streelen, dan
vloog het heen. Toch keerde de vogel weer gauw
op het nest terug, wanneer men er maar enkele
passen van verwijderd was. En zoo tam is het dier
den geheelen broedtijd gebleven. De vier eieren
zijn uitgekomen en we willen hopen, dat de jongen
groot worden en dan het volgende jaar ook hier
in de duinen komen broeden, waar alle kans op is,
en dat ze dan ook de eigenschappen van de moe
der zullen hebben. Wellicht zullen dan over eenige
jaren de Wulpen van Bergen beroemd zijn om hun
tamheid. Want jammer is het, dat de vogels nog
altijd zoo bang zijn van de menschen. Evenwel is
het ons eigen schuld!
J. DAALDER Dz.
GRAPJES.
De directeur van een meteorologisch instituut
dicteerde zijn typiste: „Weerbericht voor Zondag:
helder, later bewolkt, regenbuien".
„Regenbuien?" Het typistetje trekt een lip. „Ai,
we hadden morgen nogal eén fietstocht willen
maken!"
Directeur: „Nu goed, streep die regenbuien dan
maar weer door!"
rakelings langs het domein van de liefde ging. Was
dat niet onverhoopt en wonderbaarlijk? Vauvrey
was zóó ontdaan, dat hij nauw zijn zinnen wist te
kiezen en van de gelegenheid geen echt gebruik
maakte.
U erdoor laten verteederen? stamelde hij,
om de lijn in het gesprek te houden.
Zeker, streelde hem de dame aan het andere
eind van den draad met haar stem. „Men kan niet
altijd ongevoelig zijn voor bepaalde uitingen
vooral als men in de oprechtheid ervan gelooft!"
Begreept u dan dat ik u liefheb? zuchtte
Vauvrey.
Natuurlijk
En dat was u niet onwelgevallig?
Neen
Haast onhoorbaar kwam dit woordje over, Vau
vrey, verrukt, zag groote verschieten opengaan.
Een deur piepte achter hem en belette hem voort
te gaan. Zijn secretaris-generaal was het vertrek
binnengekomen.
De zaak loopt mis in de Kamer. U moet er
dadelijk heen.
Ik kom direct, onderbrak Vauvry hem, en
wees hem met breed handgebaar de kamer uit.
Hij had slechts verstrooid geluisterd. De telefoon
had heel zijn aandacht. Zoodra de stoorder was
heengegaan, nam hij den hoorn weer op.
Hallo! Neemt u mij niet kwalijk, ik werd ge
stoord. U zeidet me dingen die me van vreugde
vervuldenen mij hoop gaven.
Een minister is ook zóó geoccupeerd, niet
waar? Mag een minister zelfs liefhebben?
Maar wis en zeker! verklaarde Vauvry vol
vuur. „De dingen van het hart gaan vóór alle
andere!"
Meent u dat?
Oprecht!
De wederverschijning van den secretaris
generaal deed Vauvrey opnieuw onderbreken. „U
moet komen, nü", fluisterde de man. „U wordt ge-
interpelleerd!"
Direct, zeg ik je; ik zal je wel roepen", grom
de de minister woedend.
Opgelucht door het verslagen afdruipen van den
ander, glimlachte Vauvrey weer in de telefoon.
Wat zeiden we ook weer? Twijfelde u aan
mijn oprechtheid? Hier is een bewijs ervan. Op
het oogenblik riskeer ik mijn val om met u te kun-
Vandaag had ik een bijzonder hardnekkigen
reiziger hier. Driemaal heb ik hem er uit laten
gooien en iederen keer kwam hij weer terug.
Toen heb je hem zeker maar een bestelling
gegeven?
Neen, ik heb hem zelf in dienst genomen.
Zoo'n mannetje kan ik wel gebruiken.
Waarom is de Jong toch zoo slecht in zijn
humeur tegenwoordig?
Hij is een jaar geleden met een vrouw ge
trouwd, die twee ton bezat.
Hoe kan hij dan zoo nijdig zijn?
Omdat ze nog twee ton heeft en hij er af mag
blijven.
Zij (aan de zijde van haar verloofde in de bal
zaal): Maar Gaston, is je liefde voor mij wel echt?
Hij: Zoo echt als de blos uwer wangen, mijn
schat.
Zij: Hm hm de muziek speelt niet slecht,
hè?
Verraden.
Eens op een Maandagmorgen kwam een deftig
gekleede dame een modewinkel binnen en zei, dat
ze de Zaterdag op zicht gestuurde costuums terug
liet brengen, daar dezen haar niet bevielen. Met
een lief glimlachje ging ze de winkel uit. Maar ze
lachte niet zoo lief toen ze 's middags een pakje
thuiskreeg, met een paar handschoenen en een
kerkboek met een briefje: Mevrouw, hierbij
gaan een paar handschoenen en een kerkboek, dat
U waarschijnlijk gisteren in een der op zicht ge
stuurde costuums hebt laten zitten.
Zij: En toch hou ik vol, je hebt mij alleen om
m'n geld getrouwd!
Hij: Niks hoor, ik heb je getrouwd omdat ik
geen geld had.
Standsverschil.
Er was plotseling groote beroering op den
oceaanstoomer.
Man over boord, werd er geroepen.
Een heer over boord, bedoelt u, zeide de def
tige dame. Het is mijn man.
Dan pas!
Nelly: George kan soms zoo vervelend zijn.
Hij maakte me gisteren zoo nijdig, dat ik een boek
greep
Anny: Wat, je gooide het hem toch zeker niet
naar zijn hoofd?
Nelly: Neen, ik dacht er juist bijtijds aan, dat
we nog niet getrouwd waren.
Waar is dat aardige typistetje gebleven, dat
hier altijd was?
Ze is er met het geld van den baas vandoor.
Heeft hij haar laten vervolgen?
Neen, ze heeft hem er bij meegenomen.
Vader (die indruk wil maken op den aanstaan
den man van zijn dochter): Ja, ik begon in een
kantoor met niets en op mijn vijf-en-twintigste was
ik mijn eigen baas!
Dochter (iet of wat tactloos): En toen trouwde u
moeder, is het niet, papa?
nen blijven praten. En als ik viel, zou ik dan nog
mijn waarde hebben in uw oogen? Zou ik ook
maar de kans behouden, eens door u te worden
bemind?
Honderd kansen méér, zei de dame pathe
tisch. „Gelooft u soms, dat het de staatsman is,
dien ik in uhoogacht? Die boezemt mij juist
vrees in, verwijdert mij van hem. U hebt dat kun
nen zien uit de wijze, waarop ik totdusver uw
verklaringen opnam. Ik ben een romantische
vrouw; ik droom van vluchten met den geliefde,
een vlucht naar een onbekende wereld, waar al
leen twee gelieven zijn. Eer? De wereld? Recep
ties? Niets voor mij, mijn waarde heer!"
Wat kon Vauvrey anders dan op dit thema in
gaan? eveneens zijn minachting luchten voor de
macht en de ijdele dingen der menschen?
Ik zal nog wel eens vallen, zei hij troostend.
Als het zoover is, zoek mij dan op. Ik zal u
dien val doen vergeten.
Verstrikt in de lussen van dit gesprek, wachtte
Vauvrey zich wel, naar het klokje op zijn bureau
te kijken. De Kamer? De interpellatie? De blaam?
Hij lachte erom, en met edele berusting zag hij -
toen de dame eindelijk het galant gesprek had be
ëindigd zijn secretaris-generaal met tragische
gelaatsuitdrukking binnenkomen.
Ik had het wel gezegd. U hadt er heen moe
ten gaan, barstte deze bitter los. „De dingen zijn
misgeloopen. Ik krijg juist mededeeling dat het
ministerieele voorstel is afgestemd, U bent geen
minister meer
Maar wel een gelukkig man! riep Vauvrey
triomfantelijk. „Dadelijk mijn auto! Ik weet wie
mijn troost zal zijn".
Twintig minuten later belde hij aan bij madame
Sennerey en verlangde te worden aangediend.
Zeg aan mevrouw, dat Vauvrey er is
Mevrouw is uitgegaan, zei het kamermeisje.
„Zij wachtte op een goed nieuws den val van
het ministerie; want er was een portefeuille be
loofd aan mijnheer Blij dat mevrouw is! Het
schijnt dat zij het kabinet heeft laten vallen. Maar
hóé dat is me een raadsel!"
Mij niethelaas! zuchtte Vauvrey.
(„La Crise").