diend hebben voor het kindeke Jezus in den stal
te Bethlehem. En van het Mariabloempje, het Mei
zoentje, meer bekend als Madeliefje, wordt gezegd,
dat het moest dienen, en nog wel als kunstbloem,
voor een krans, ter eere van Jezus verjaring. Het
werd Hem geschonken door Zijn Moeder Maria,
doch ze had zich bij het vervaardigen in den vin
ger geprikt en daarom waren de witte straal-
bloempjes om het gele hartje een weinig rood ge
kleurd. Dit bloempje beviel aan Jezus het meest,
waarom Hij het leven inblies, en thans groeit en
bloeit het Mariabloempje overal en bijna het ge-
heele jaar door.
Zoo berusten ook vele dergelijke verhalen op
kinderlijk vertrouwen en eenvoudig geloof.
J. DAALDER Dz.
ZONDERLINGE ENGELSCHEN.
Lieden, die afgezonderd van den breeden stroom
der menschheid een uitsluitend op zich zelf aange
wezen en een afgezonderd leven voeren, die, om
welke redenen ook de genoegens, noch de verdrie
telijkheden van hun medeburgers willen deelen en
hun zooveel mogelijk uit den weg gaan, worden
öf gekken öf zonderlingen genoemd. Van alle vol
ken hebben de Engelschen het grootste deel aan
zonderlinge lieden en rare snuiters opgeleverd.
Men zou een dik boek kunnen schrijven over En-
gelsche zonderlingen. Slechts enkele voorbeelden
willen we geven van menschen, die, menschen-
schuw, zich in de eenzaamheid terugtrekken.
In den laatsten tijd trok het geval van den multi-
millionnair Bayard Brown de aandacht. Ongeluk
kige liefde was voor den reeds negen en <iert>é
jarige aanleiding zijn medemenschen te ontvluch
ten. Ondanks zijn rijkdommen was hij niet in
staat, de geliefde zijns harten te winnen. In diepe
zwaarmoedigheid verzonken, kocht hij, in het jaar
1890 een kostbaar jacht, dat hij tot zijn dood, in
1926, niet meer verliet. Zes en dertig jaar lang lag
zijn schip rustig in een kleine, Engelsche haven en
met uitzondering van het personeel liet Brown
geen menschelijk wezen aan boord van zijn jacht
toe. Eens stond hij zijn zuster toe een onderhoud
van vijf minuten op zijn schip, doch haar poging,
om hem te bewegen, weer in de wereld terug te
keeren, mislukte volkomen. Van dien dag af stond
een matroos voor zijn hut, om ieder, wie het ook
mocht zijn, te weren. In die hut werd de grijsaard,
op een morgen, dood in zijn bed gevonden.
Onder het bed lag een in stukken gesneden
schilderij, het portret van een jong, mooi meisje.
Eenige jaren geleden trok een lid van de wereld
bekende familie Vanderbilt zich in een berghuisje
itt Pennsylvanië terug. De jonge man hield er nie
mand op na, die hem hielp. Hij deed alles zelf en
kookte zijn eigen potje. Hij doet het tegenwoordig
Eveneens woont een zoon van den millionair
Alward op een rotseiland aan de kust van Connec
ticut. Zijn eenige verstrooiing is de vischvangst.
Een dwaas stuivertjeswisselen tusschen het le
ven van een kluizenaar en een man, die de genoe
gens van de wereld niet versmaadt, speelt een
Londenaar, die in een afgelegen buurt een gezellig
huis bezit. Hij gebruikt evenwel slechts twee ka
mers en laat de andere kamers leeg staan. De
twee bewoonde kamers liggen boven elkaar. Hij
bewoont slechts de kamer op de eerste verdieping
gelegen. De kamer, gelijkvloers, wordt door zijn
bediend gebruikt. Het eten wordt door den be
diende door een gat in den vloer van de kamer op
de eerste verdieping hem aangereikt, ofschoon er
een trap is. Twee maal in de week verlaat hij het
huis, gekleed als een zwerver, maar hij gaat niet
door de deur, doch door het venster en laat zich
langs een touwladder naar beneden zakken. Bij
het meest bijgelegen spoorwegstation heeft hij een
kamer gehuurd. Hier verwisselt hij zijn lompen
met een kleine elegante smoking en laat zich dan
per auto naar een der voorname Londensche clubs
brengen. Met den eersten ochtendtrein keert hij
weer naar zijn hotel terug, doet de smoking uit en
trekt de verscheurde kleeren weer aan, om langs
den zelfden weg, dien hij bij zijn ochtendtocht had
gekozen, in zijn kamer te komen.
Daar leefde in 1776 een Engelschman die een
blauwtje had gekregen van een meisje, dat hij erg
lief had. Hij nam de weigering zoo ernstig, dat hij
besloot, nooit meer het daglicht te zien. Hij
vluchtte naar zijn landgoed in Yorkshire en liet
dadelijk alle vensters van het huis dichtmetselen,
opdat geen lichtstraal kon binnendringen. Over
dag sliep hij. Zoodra de avond was gevallen, stond
hij op, ging eten en vervolgens een wandeling in
den tuin doen, waar hij zijn fazanten en andere
dieren voerde. Zoodra de dag aanbrak, trok hij
zich in zijn huis terug en ging naar bed. Zoo leefde
hij zeven jaar, gaf het grootste deel van zijn in
komsten aan de armen en stierf in het jaar 1783,
43 jaar oud.
Vermeldenswaard is ook een zekere Welby, die
over een inkomen van 12000 gulden per jaar be
schikte. De achterdochtigheid van zijn medemen
schen was voor hem aanleiding, zich uit hun
„dampkring" terug te trekken. Hij werd een klui
zenaar en wel midden in de groote stad. In
Grubstreet had hij een huis, dat hij voor alle be
zoekers sloot. Alleen een bejaarde vrouw zorgde
voor zijn onderhoud, dat, overigens, heel karig
was. Hij at vleesch, noch visch en dronk geen
wijn. Zoo weinig als hij voor zich zelf noodig
had, zoo vrijgevig was hij tegenover de armen.
Slechts één weelde gunde hij zich: boeken. Hij
kocht alles, wat gedrukt werd, theologische boe
ken uitgezonderd. Nimmer dulde hij het bezoek
van bloedverwanten, zijn broeders en zijn zusters
zelfs niet. Zelfs zijn eigen dochter wilde hij niet
zien. Hij leefde op deze wijze vier en veertig jaar
en stierf op den leeftijd van 84 jaar.
Omstreeks het jaar 1820 stierf in een kleine
plaats, niet ver van de stad York een man,
Lumpley Lettlewel genaamd. Ook hij was, na een
zeer vroolijke jeugd, plotseling een kluizenaar ge
worden. Om welke redenen is niet bekend. Ook
hij trok zich in een klein landhuis terug en sloot
deuren en vensters af.
Achter het huis lag een totaal verwilderde tuin,
waar twee geweldige doghonden, een zeebra, een
hert en twee vossen, in de beste kameraadschap
met elkaar leefden. Hun meester, die hun geheel
tam had gemaakt, kon, daar de deur vastgespij
kerd was, alleen door een touwladder bij hen ko
men. In de weelderige wildernis van dezen tuin
wandelde hij den ganschen dag, las, en voederde
zijn dieren. Hij droeg een .reusachtige muts van
beerenvel op het hoofd en sandalen aan de voeten.
Een dik wollig vel hing hem over de schouders,
een broek droeg hij nooit. Zijn huis was ongemeu
bileerd. Hij sliep in een hoek op een bos stroo.
Nooit legde hij vuur aan en zijn eenig voedsel be
stond uit appelen, in zijn tuin geplukt. Hij stierf te
midden van zijn dieren, die een hartverscheurend
gehuil aanhieven, toen zij zich van hun meester
beroofd zagen. Buren vonden hem in den tuin lig
gen, als een skelet vermagerd. Zijn vroegere vrien
den verzekerden, dat deze ongelukkige in zijn
jeugd een levenslustig mensch was geweest, uit
muntende door ridderlijke manieren en buitenge
wone belezenheid.
In zijn huis vond men de werken van Plato,
Lockes, Rousseau, scheikundige en alchimistische
boeken en den BijbeL
ANECDOTEN.
EEN DOUANE-AMBTENAAR ALS
SPOORWEGDIEF.
De in Warschau wonende gravin Scziberskjaka
leerde op reis naar Parijs in Berlijn in een hotel
een landgenoot kennen, die zich voorstelde als
Rosmarinski, majoor van de Poolsche grensgen-
darmerie te Tarnow in Galicië. Naar hij vertelde
achtervolgde hij een gevluchten Poolschen commu
nist. Het paar beviel elkaar, ze brachten nog een
paar gezellige dagen in Berlijn door en reisden
gezamenlijk verder. Toen den volgenden morgen
de gravin in Keulen wakker werd, miste ze niet
alleen haar begeleider, maar ook al haar sieraden,
voor een groot bedragf
De gravin onderbrak haar reis en ging terug
naar Warschau. Toen ze hier eenigen tijd ver
toefd had, ving ze haar reis opnieuw aan. Bij de
douane in Bentschen viel' haar oög op een subal-
ternen ambtenaar, die een opvallende gelijkenis
vertoonde met deh bewusten majoor.
In 't geheim stelde ze een onderzoek in en ver
nam toen, dat de ambtenaar eerst twee dagen ge
leden van zijn verlof "was teruggekeerd, en dat hij
zijn vacantiedagen dikwijls gebruikte om reizigers,
die naar Polen reizen, te achtervolgen én smokke
laars op te vangen.
De gravin maakte nu de politie op den man op
merkzaam, en vertelde dat hij, zich voordoend als
een Poolschen majoor, met haar naar Keulen was
gereisd en haar ondertveg had beroofd. De pseudo-
majoor ontkende alle1 schuld, maar bij een huis
zoeking werden een aantal waardevolle sieraden
gevonden en bovendién de kostbare paarlen ket
ting van de gravin. Het bleek dat de majoor, die
in werkelijkheid 'n rijksambtenaar, Johann Pohaski
uit Tarnow is, reeds sedert geruimen tijd op zijn
dienstreizen de vrouwelijke reizigers in de ex
press-treinen had bestolen. Niet minder dan 45
diefstallen worden hein ten laste gelegd.
Koning Leopold van België zag eens op een ten
toonstelling een klein schilderij, dat een kudde
schapen voorstelde op een weide, bij zonsonder
gang, Hij liet den schilder bij zich roepen en ver
telde dezen, dat hij het schilderij wilde koopen.
Toen de prijs ter spréke kwam, zei de schilder:
Heeft uwe majesteit er iets op tegen, mij de
schapen naar hun waarde aan vleesch te betalen?
Vijftig franc per dier, vindt uwe majesteit dat
goed?
De koning wierp een snellen blik op het doek en
dacht bij zichzelf:
- Er zullen zoo ongeveer tien of twaalf scha
pen op staan, dat is dus 500 a 600 franc. Niet te
duur voor het schilderijl
En hij sloot den koop.
Drie dagen later werd het schilderij bezorgd op
het kasteel in Laeken. De dieren werden geteld en
de schilder wees op een groot aantal witte punten
op den achtergrond,
Vergeet deze niet, verzocht hij. Het zijn er
minstens duizend.
Wat stellen die stippen voor? informeerde
koning Leopold verbaasd.
Schapen, sire, niets dan schapen
Geeft gij daar uw woord op?
Mijn woord van eer, sire.
En zonder een spier van zijn gezicht te vertrek
ken betaalde de koning van België den schilder
vijftigduizend francs voor een doek, dat met twaalf
a veertienhonderd francs ruim betaald was ge
weest.
Honoré de Balzac werd eens door een schuld-
eischer gemaand. „Ik wil er u wel attent op ma
ken", riep de schuldeischer, „dat ik niet langer
wachten kan. Morgen moet ik een dringende
schuld betalen!"
Balzac keek den man even verbaasd aan en
antwoordde: „Wat zeg je daar nu van! U maakt
schulden, en ik moet ze betalen?"
Brahms was een eenvoudig man. Hij had gewel
dig het land aan persoonsvergoding en hij liet zich
niet graag storen in zijn gewonen levensregel.
Tijdens een feest te zijner eere gegeven, werd hij
zoozeer het middelpunt van alles en allen, dat hij
kriebelig begon te worden. De opdringerige be
langstelling van iedereen benauwde hem. Aan het
voorstellen kwam geen einde. Hij ademde ver
ruimd, toen men eindelijk ging tafelen.
Zijn buurvrouw was de beroemde celliste Lucy
Campbell. Als hors d'oeuvre werden oesters ge
diend. Toen zei Brahms heel vertrouwelijk tegen
zijn blonde tafeldame:
Houdt u óók veel van oesters?
O ja, dol veell
Prachtig! Het gaat u dus net als mij: zullen
wij het discours er dan maar aan geven?
Bij eiken gang werd die vraag herhaald. Brahms
deed zich tegoed, dronk op de gezondheid van de
kunstenares, zei verder geen woord.
Nauwelijks was de tafel opgeheven, of de
maëstro maakte aanstalten om heen te gaan. Bij
de deur bleef hij even staan en riep met luider
stem: Is hier misschien nog iemand, die niet
aan mij is voorgesteld? Ik ga nu naar huis? Hij
lachte eens ironisch en verdween vliegensvjug.
EDGAR WALLACE.
Edgar Wallace is een bijzonder vlug schrijver.
Zoo wist hij in drie weken tijds drie nieuwe too-
neelstukken uit te geven. In dien tijd werd hij eens
aan de telefoon geroepen:
Het spijt me, antwoordde zijn secretaresse,
mijnheer Wallace is niet te spreken. Hij is juist
aan een nieuw stuk begonnen en ik mag hem niet
storen.
Daarop de stem:
O, ik kan misschien wel even wachten, tot
hij klaar is!
GRAPJES.
GEWIRWAR.
De juffrouw op de Indische school behandelt
't woord gewirwar. „Jan, maak jij er nu eens een
zin mee".
Jan: „Óp de passar (markt) was 't een groot ge
wirwar van voetgangers."
„Goed Jan, nu jij eens Piet!"
Piet (een Indische jongen) zegt: „Kistern mijn pa
haan op jacht en hij vraah: „Eh, Piet, mijn gewir-
Deze kou is ondragelijk,
Heb je er ergen last van?
Indirect. Mijn vrouw wil een nieuwe bont-
Het jonge paartje aan den maaltijd.
(Sondagsnisse Strix. Stockholm).