Loodgieter, tot z'n
beginne wil ik je der
stukkie werk is waar i
VERRADEN.
Leeraar: Alzoo „ideaal" is een Grieksch woord.
Noem mij daar eens een Hollandsch woord voor,
juffrouw van Zalm.
Juffrouw van Zalm (na een oogenblik te hebben
geaarzeld, blozend): Karei!
GAUW GENEZEN.
Hoe heeft de dokter het klaargespeeld je
vrouw zoo spoedig van haar zenuwachtigheid te
genezen.
Hij zei haar, dat het een ouderdomsverschijn-
sel was.
HIJ OOK.
Vindt u hem geen aardigen jongen, mama?
vroeg de verliefde dochter.
Ja kind, maar daar kun je niets van zeggen,
antwoordde mama. Dat was )e vader ook op dien
leeftijd.
Moeder (in de badkamer): „Wat is er hier aan
de hand?"
Hans: „We spelen schipbreuk en Wiesje wil niet
verdrinken!"
ONGEKENDE WEELDE.
Wat is ongekende weelde, pa!
De weelde welke le weghoudt voor de belas
ting, jongen.
ZELFS DAT NIET.
Zij: Iedereen zou denken, dat ik hier in huis
alleen maar de kok ben.
Hij: Niet na den maaltijd, lieveling.
ing „Nou, Kees, voor datte me
n op wijze dat dit hier nou een
net niks van deugt".
(London Opinion)
ONZE JEUGD.
Vader: Weet je nu wel Jan, waarom ik je een
pak slaag gaf?
Jan: Neen vader!
Vader: Omdat jij een jongen die veel kleiner
is dan jij geslagen hebt.
Jan: Nou en wat doet U dan?
Papa, medicus, gaat op reis. Zoon, medicus, pas
aan de academie afgestudeerd, zal de practijk
waarnemen.
Pa komt terug. Zoon zal verslag doen. Hij gaat
de zieken na en komt eindelijk aan een rijke, oude
juffrouw, die hij van haar chronische indigestie
heeft afgeholpen.
Mooi gedaan, jongen. Ik ben trotsch op je.
Maar weet je wel, dat jij van die indigestie op de
academie geleefd hebt?
Zij zaten sapien hand in hand op de canapé en
het meisje zei:
Je bent nogal stil vanavond, Karei. Ben je
er zeker van, dat je van mij houdt?
Van je houden? riep Karei. Gisterenavond,
toen ik afscheid van je nam, beet jullie hond een
stuk uit mijn been en ik bemerkte het pas toen ik
thuis kwam.
De hospita van het pension (tot gast die
eerst naar het strand is gegaan vóórdat hij naar
zijn pension ging):
„Het spijt me, maar het diner is weggeruimd.
Er staat in de advertentie wel, dat mijn pension
maar tien minuten van het strand ligt, doch al
mijn gasten hebben hun eigen auto!"
den tot den duinvoet, In 1913 was men in Bergen
ten zeerste ingenomen met het stichten van de
Mij., omdat daardoor goede belastingbetalers naar
Bergen werden getrokken en zeer zeker heeft deze
Mij. aan de bekendwording van Bergen het hare
bijgedragen. Toch zijn sindsdien gelukkig de tijden
dermate veranderd, dat men is gaan begrijpen, dat
de eerste voorwaarde voor het behoud van Bergen
als vacantieoord het ongeschonden behoud van
het bosch is.
Voor de Bergenaren en zij die Bergen liefhebben,
bestaat er dan ook alleszins reden tot vreugde
over het reeds bereikte.
De zitting van de Staten was Dinsdag een onge
wone. Het comité van actie tot het ongeschonden
behoud van het Bergerbosch woonde met eenige
raadsleden de zitting bij en toonde met een krach
tig applaus, dat instemming vond bij verschillende
statenleden, zijn ingenomenheid met de gevallen
beslissing. Het comité was voorts, in het volle
vertrouwen, dat het voorstel zou worden aangeno
men, zoo actief geweest om voor de aanwezigheid
van een groot bloemstuk te zorgen, dat direct na
de beslissing, onder instemming van de statenle
den, als dank van de Bergenaren de staten werd
aangeboden. Deze ongewone attentie werd ook
door den voorzitter, Jhr. Roëll, op prijs gesteld.
De comité- en raadsleden, die de zitting hadden
bijgewoond, vereenigden zich des middags, op uit-
noodiging van den heer Zeiler, aan een tea in ho
tel Nassau-Bergen en waren des avonds aldaar met
den burgemeester de gasten aan een diner, dat de
heer J. van Reenen spontaan had aangeboden. Dat
aan dit diner verschillende vriendelijkheden wer
den gezegd tot hen die zich bijzonder voor het be
reikte resultaat hadden ingespannen, behoeft geen
betoog.
„BERGEN'S HARMONIE"
zal op Zondag 22 Juni 1930, des avonds 8 uur, in
den muziektuin te Bergen een concert geven.
Programma:
1. „Marsche des Snobs", Fern. Rousseau.
2. „Elvira", ouverture, J. Werkman.
3. Air de l'Opera „Le Chalet", A. Adam.
Trombone-solo door den heer Sombroek.
4. Fantaisie „Les Vêspres Siciliennes", G. Verdi.
Pauze.
5. „Beau ciel d'Anjou", ouverture, L. Boyer.
6. „Fantaisie Pastorale", Sam Vlessing.
7. Esmeralda", wals, Mej. J. H. Kessels.
8. Marsch finale.
GRAPJES.
Een ernstig man had zich bij ongeluk in een
ietwat frivole club laten introduceeren. Toen hij
er een tijdje aan de leestafel had gezeten, riep hij
den bediende.
Zeg, ik heb nu al vijf maal om een glas wa
ter gevraagd.
Ja, mijnheer, aan het buffet vonden ze het
een prachtige mop, maar u spint hem wel een
beet,e ver uit.
DE ONBEGREPEN VROUW.
Onder het voorwendsel, in het hart te worden
getroffen door het magere applaus van eenige toe
schouwers van goeden wille, legde de liedjeszanger
Geo Vergrys zijn beringde handen op zijn kippen
borst, trok zijn dikken buik in, knikte dubbel, en
liep toen achterwaarts van het tooneel, in 'n voor
gewende verrukking, die zijn kleine varkensoogjes
deed schuil gaan tusschen de vette plooien van
zijn wangen en zijn mond bijna van oor tot oor
deed opensplijten.
Neen, die niet, die is verschrikkelijk, over
woog mevrouw Henriëtte Malgrandier, teleurge
steld en vol walging.
Ze zat op de eerste rij stalles, als het ware aan
tafel gezeten aan het kleine tooneeltje, waar de
liedjeszangers, die het programma vermeldde, hun
kunst ten beste gaven, en zij maakte deel uit van
een trio provincialen, die altijd dol zijn op caba
rets. Links en rechts zaten haar metgezellen. Haar
man, en een ongehuwd medeburger, Plaisantin ge-
heeten, en die graag aan het uitstapje had meege
daan. Hoe meer zielen, hoe meer vreugde.
Zijn uiterlijk trouwens stempelde hem tot een
ongevaarlijk man, en mijnheer Malgrandier, die
niet voor zijn verleidingskunsten behoefde te vree
zen, waardeerde zonder voorbehoud dien fuifge-
noot, die in veel dingen met hem overeenstemde.
Over het hoofd van mevrouw Malgrandier heen
wisselden zij hunne opmerkingen uit, die zij zeiven
ongemeen geestig vonden. Zij echter glimlachte er
zelfs niet om, en stelde geen belang in dat ge
sprek. Waarom moesten die domooren nu het
kunstzinnig genot bederven, dat zij hier was ko
men zoeken? En zij was nogal zoo dol op poëzie,
zij had nogal zulk een gevoelig hart!
Daar in haar provinciestadje leefde zij een leven,
zoo gespeend van avontuur als een woestijn maar
van water kan zijn. Dat wil dus zeggen, dat zij in
haar hart maar voortdurepd teedere gevoelens op
stapelde, waarvoor, zij geen afzet gebied had
want dat heb je niet in een provinciestadje, waar
een paar duizend oogen voortdurend op je loeren.
Toch had zij de hoop niet verloren, op een goeden
dag de gelegenheid te vinden, ten minste een deel
van dat opgekropte sentiment te spuien. En na
tuurlijk was zij dadelijk van oordeel geweest, dat
het reisje naar Parijs die gelegenheid moest ver
schaffen. Zoo had zij dan in den diepsten schuil
hoek van haar handtasch een gedicht verstopt,
hetwelk haar droomen van onbegrepen vrouw tot
uiting bracht, en dat bestemd was voor den onbe
kende, die haar zou verkiezen te begrijpen. Die
moest natuurlijk een teedere ziel hebben, en nog
natuurlijker, gevoelig zijn voor poëzie. Als het
even kon moest hij zelf dichter zijn. In haar pro
vinciegat huldigde men de meening, dat een ge
huwde vrouw niet mocht struikelen. Maar deed zij
het, dan moest zij ook een dichter in de armen
vallen.
Pas waren zij in Parijs of mevrouw Henriëtte
Malgrandier, op avontuur belust, en zeer gehaast
maar daarvan was niets te zien op haar onbe
duidend gezicht had hare metgezellen weten
over te halen, reeds den eersten avond naar een
cabaret te gaan, waar hoofdzakelijk gezongen
werd. Liedjes zingen of dichten het is bijna een
pot nat.
De ontnuchtering begon al dadelijk. De vrouwe
lijke verbeeldingskracht begaat nu eenmaal de
dwaasheid, den dichter te begiftigen met een
schoon lichaam, een edel gelaat. De werkelijkheid
is meestal anders. De schoonste gedichten zijn af
komstig van leelijke mannen. En de waarheid is
dat de chansonniers die zij te zien kreeg, alles be
halve mooi waren. Daar was een jonge man met
een hoofd als een voetbal op een dun nekje, en
daar had je een soort olifant die zeer terecht zijn
eigen tronie met de maanschijf vergeleek. Ook was
er een oud heertje, hhlf versuft al, dat bedroefde
liedjes mekkerde.
Mevrouw Malgrandier raadpleegde haar pro
gramma en haar hart klopte. Er bleef nog een
liedjeszanger over, dien de directie waarschijnlijk
voor hèt dessert had bewaard. Hij heette Guy Per
lier.
N is het noodig, uit te leggen, waarom juist deze
naam mevrouw Malgrandier zoo zeer deed ontroe
ren, en wenschen, dat hij er toch een beetje aan
trekkelijker uit mocht zien dan zijn voorgangers.
Want aan dezen dichter en daarbij alleen geleid
door hettoeval, had zij dien eigen middag per bui
zenpost Tiet beroémde gedioht gezonden, waarin zij
„haar Hart uitzegde". De man die nu zou opkomen,
had dus die bekentenis gelezen. Daar viel niet aan
te twijfelen. Hij kende nu haar geheim. Maar zou
hij ook weten te ontdjekken, dat de schrijfster met
kloppend hart een paar passen van hem vandaan
zat?
En terwijl zij nog beefde van verwachting,
kwam hij op. Wonder boven wonder hij zag er
ongeveer uit, als zij zich hem had voorgesteld. Niet
mooi en niet leelijk, nog vrij jong, en den indruk
wekkend dat hij desverlangd interessant kon zijn.
Hij zeide een paar ironische verzen, die waren als
het smartelijke lachje van een ziel, door het leven
gewond, en zelve den spot drijvend met haar lij
den.
Dat is nu een echte dichter! vond mevrouw
Malgrandier. En zij sperde haar oogen zoo ver
mogelijk open, in de hoop dat hij het zou zien.
Maar na een vleiend applaus, dat hem tot een bis-
nummertje dwong, haalde de heer Guy Perlier een
papier uit zijn zak, en kondigde aan:
Ik heb een vers van een onbekende dame
ontvangen. Dat zal ik U nu voorlezen.
Mevrouw Malgrandier bloosde tot aan haar
haarwortels. Zij gevoelde zich geheel verward en
ontroerd bij de gedachte aan de onbescheiden hul
de, die de dichter haar wilde brengen. Zij her
kende het eerste couplet, dat hij een beetje bom
bastisch voordroeg. Zij had wel onder haar stoel
willen wegkruipen, en tegelijkertijd voelde zij lust
om te schreeuwen:
Die onbegrepen vrouw ben ik! Hij alleen be
grijpt me!
Het tweede couplet echter bracht een uitdruk
king van trieste verbazing, daarna van veront
waardiging op haar gelaat, die tot woede en wan
hoop werd, naar mate de coupletten elkander op
volgden. Die schelm van een Perlier wierp nu pas
zijn troeven op tafel. Het was geen bewondering,
het was ook geen sympathie, die hem die verzen
deed voorlezen. Hij wilde er alleen maar mee
spotten, en door een paar handige wijzigingen wist
hii er een parodie van te maken, waarom het pu
bliek schaterlachte. Naast mevrouw Malgrandier
proestten haar man en mijnheer Plaisantin het uit,
zonder te vermoeden dat vlak naast hen een hart
leed onder de geeselslagen van dien liedjeszanger.
Smartelijk overwoog zij:
Dat is dus om te lachen? Wat was ik dwaas
om te lijden, en mijn verbeelding den vrijen teugel
-te laten. Maar nu is -het voor goed gedaan. Droo
men zal ik niet meer
Maar toen zag zij als in een bliksemflits het le
ven, dat haar weer te wachten stond, en dat leek
haar zoo koud, zoo lichtloos, dat zij zenuwachtig
begon te huilen.
Moet je mijn vrouw z-'en! riep mijnheer Mal
grandier tot zijn vriend. Dit zit er tranen om te
lachen!