DE MOLEN VAN DEN SLUISPOLDER. Ot uit een oogpunt van het bevorderen van het vreemdelingenverkeer het niet gewenscht zou zijn, dat de gemeente zich voor het behoud in de toe komst offers getroost, is een vraag die wij bevesti gend meenen te moeten beantwoorden. Het econo misch belang van Bergen vordert o. i. dat er naar gestreefd wordt de molens intact te laten. Wanneer straks de molens overal meer en meer verdwenen zijn, kunnen de molens in Bengen een attractie voor de plaats vormen. Bovendien is het niet uitgesloten, dat nieuwe uitvindingen het mo gelijk maken de windbemaling voor andere doel einden te benutten, zoodat men wederom profijt kan trekken van de kostelooze natuurkracht, die men nu prijs geeft. Dat men ook in landbouwkringen met weemoed den molen ziet verdwijnen, kan blijken uit het ge dicht, door den heer Besse op het verdwijnen van den Kotmolen gemaakt en door hem bij het in ge bruik nemen van het Centraal Gemaal gedecla meerd. Gaarne verleenen wij aan dit gedicht een plaatsje in dit nummer. AFSCHEIDSWOORDEN VAN „DE KOTMOLEN VAN DE NOORDER-REEKER- EN MANGEL- FOLDER TE BERGEN N.H., GESLOOPT IN DeN WINTER VAN 1930. Nu 'k op het punt sta te verdwijnen Uit dit zoo rustig polderoord Zou het mij onwellevend schijnen Zoo zonder eenig afscheidswoord Te richten aan mijn vriendenschaar Dien ik hier had van jaar tot jaar. Ik had mijn val reeds lang verwacht 'k Zag zooveel vreemds gebeuren Bezoekers werden hier gebracht 't Was meten, peilen, keuren. Wat dat zou brengen op den duur? Ik vreesde 't al mijn stervensuur. 't Bleef maanden lang nog zoo als 't was Men werkte op papier, Na veel gemeet en veel gepas Kwam men ten slotte hier. Een huis van steen en van beton Kwam aan mijn zij, zoo dicht als 't kon. Motoren, vijzels van metaal Machines, keurig fijn En dat geheel, zoo sterk als staal, Zou voortaan molen zijn. Geen wind, geen zeilen en geen lijn, Electra zou de drijfkracht zijn. Geweldig wat dat monster kan Slurpt alles naar zich heen, Daar is geen tweede voorbeeld van, Wie dacht zoo iets voorheen! Ik breng dan ook mijn concurrent Mijn welgemeende compliment. Twee honderd vijftig jaar bijna Heb ik hier al gedraaid, En als ik zoo eens denken ga, Wat heeft het soms gewaaid! Maar 't ergste was zoo goed als stil Juist dan, als ieder malen wil! Dat is 't wat de boeren dreef Naar 't nieuwe, naar de stoom, Een molen die steeds draaien bleef Door motor en door stroom Omdat zooveel verloren gaat Wanneer de wind ons wachten Iaat. Hoeveel heb ik hier meegemaakt Als 'k zoo eens mijm'ren ga, Nooit heeft de bliksem mij geraakt Zoo lang als ik hier sta. Wel zag 'k van ver en van dichtbij Door brand soms groote woestenij. Ook zag ik voor ruim honderd jaar Het graven van ,,'t kanaal", En pas had men dat werk niet klaar Of dra, met pracht en praal Passeerden schepen, rank en hoog! Dat was een wellust voor mijn oog. Maar dat verdween ook weldra weer, Steeds gaat de wereld dóór, Eerst nog een enk'le voor een keer, Nu komt hét nooit meer voor. De zeilen van ,,'t kleine goed" Die blonken nog in overmoed. Ook dat verminderde weldra, Want met de nieuwe tijden Zoo volgt de één den ander na Zag men motoren glijden. Zelfs voor me, in de Schermersloot, Komt ook al reeds de motorboot. En langs den weg van het kanaal, Waar eerst de „jaagknol" ging En, sehuitenjagets. met kabel, Als er een houtvlört ging, Daar kwam de spooftrein, sterk en stoer, Voor passagier- en vrachtvervoer. Eerst langs den rijweg was het paard De beste en grootste kracht, Maar 't mensch'lijk zoeken uiteraard, Bracht weer een grooter macht. De auto kwam en 't paard ging heen Zooals er reeds zooveel verdween. Toen men mij bouwde was mijn as En 't kruis geheel van hout, Maar later jaren zag men pas Dat ijzer 't langer houdt. En toen herstel weer noodig was Gaf men mij ook een ijz'ren as. De roeden volgden later weer, Niet alles tegelijk, Niet al te veel op éépe keer Want de polder was niet rijk. Maar 't gaf mij toch de zekerheid, Zoo leef ik nog een langen tijd! Mijn scheprad raakte afgeleefd, 't Voldeed ook al niet meer, Een vijzel, die veel water geeft, Dat was de eisch nu weer. 't Bracht hooge kosten uiteraard, Maar 't was zijn geld ook dubbel waard. Nu 'k nader aan mijn stervensuur, Zie ik in mijn gedachten De vele leden van het Bestuur, Die steeds mijn heil betrachten. Hun zorg voor mij was altijd groot, Waardoor 'k aan alles weerstand bood. En dan nog de voornaamste man, Die met mij saam moest malen, Die 'n molen nimmer missen kan Wij moesten 't samen „halen". Aan velen, zoowel jcjng als oud, Heb ik mijn lichaam toevertrouwd. De eerste man, het heugt mij klaar, Dirk Sieuwertszoon geheeten, Die maalde zes en twintig jaar En, 'k zal het nooit vergeten Wij waren vrienden dag en nacht En hebben saam veej doorgebracht. Ook die hem volgden waren goed, Zij bleven vele jarpn, Zoowel door kalmte als door moed Trotseerden wij gevaren. En Teun de Vries, de laatste man Neem 'k hier nog extra afscheid van. En als ik aan mijn Buren denk, Zuurven, Oudburg en Reeker, En hun van deze plaats gedenk, Verwacht ik wis en zeker Dat t hun ook wel als mij zal gaan, En zij met weemoed scheiden gaan. Een laatste groet van deze plaats, Breng ik dan aan die Buren, Ook wil ik nog mijn oude maats Mijn laatste wenschen sturen: Wees tlink zoolang Ge er nog staat, Maar ook wanneer Ge sterven gaat! DE VLIEGENDE HAGEDIS. Het tropische oerwoud, zoo rijk aan zeldzame en merkwaardige dieren herbergt o.a. ook een dier wiens naam „de vliegende draak" (Draco volaris), onwillekeurig herinnert aan draken en dergelijke leelijke monsters die in de heldensagen van alle volkeren, b.v. in de sage van Siegfried zulk een groote rol spelen. Wel is dit dier, dat in de boom toppen van de tropische wouden in den Oost- Indischen archipel inheemsch is, volstrekt geen reusachtig, vuurspuwend monster, zooals de dra ken uit üe sagen, want hij heeft een lengte van slechts 20 tot 25 c.M. en overtreft in grootte dus. niet eens onze inlandsche hagedissoorten. Hij verschilt alleen van deze soort met zijn huid, die alle kleuren van den regenboog vertoont en door het bezit van een soort valscherm, waardoor het dier in staat is, glijvluchten maken. Dit val scherm bestaat uit een zich aan beide zijden van het lichaam bevindende, verbreeding der lichaams huid, welke.door de verlenging van eenige ribben die door de huid heengegroeid zijn, gesteund wordt. Deze ribben vormen als het ware de baleinen van het waaiervormige scherm, dat oranjerood van kleur is. Het valscherm stelt het dier in staat om in schuine richting van boven naar beneden te vliegen, iets wat vooral van pas komt op de jacht naar insecten, waarvan het dier moet leven. Be halve de vliegende draak bestaan nog ongeveer twee dozijn andere soorten van „vliegende hage dissen". Hagedissen die „echt" konden vliegen, waren er alleen in de ontwikkelingsperioden van onze aar de, in de voor-historische tijden. Sommige van deze soorten hadden reusachtige lichamen; de ge weldige vlieghuid had bij verschillende soorten een spanwijdte van 5 a 6 M. Andere soorten waren kleiner, b.v. de Pterodactylus, waarvan een be kend feestlied meldt, dat hij eens „dronken naar huis" vloog. HET PARADIJS DER MANNEN. In den Stillen Oceaan ligt het weinig bekende eiland Uruta. De bevolking van dat eiland vertoont een tienvoudig teveel aan vrouwen, In verband met deze wanverhouding tusschen het aantal man nen en vrouwen is het begrijpelijk, dat de man nen door de vrouwen op alle mogelijke, manieren worden vereerd en vertroeteld. De mannen werken niet, maar brengen den dag door met eindelooze eetpartijen en de vrouwen en de verloofden zor gen er ijverig voor, dat de tafel wordt voorzien van de meest begeerde lekkernijen, want ook zij weten, dat de weg naar het hart van den man door de maag gaat. De vrouwen van het eiland zijn buitengewoon mooi, haar figuur is onberispelijk en zij zijn over het algemeen opgewekt van karakter. De mannen vertoonen, wat in verband met hun levenswijze niemand zal verwonderen, alle kenteekenen van li chamelijke en geestelijke ontaarding. De eenige lichaamsbeweging, die de heeren van Uruta nemen, schijnt te bestaan uit wedstrijden op oude, bijna versleten rijwielen, die zij vermoedelijk aangevoerd hebben gekregen door voorbijvarende schepen. EEN SALOMO S OORDEEL. Een Poolsche rabbijn te Lodz heeft dezer dagen uitspraak gedaan in een uiterst pijnlijke kwestie. In een kraaminrichting waren ongeveer gelijktijdig twee jongens geboren. In het bad stierf een der knaapjes, terwijl niet uitgemaakt kon worden aan welke moeder het levende.knaapje behoorde. Het oordeel luidt, dat een min het kind zal voeden voor kosten der beide moeders en dat op later leeftijd door familiegelijkenis is uit te maken, aan wie het kind behoort. GRAPJES. HOE VROUWEN EEN BOODSCHAP OVERBRENGEN. Dokter: „Tja, mevrouw, u is er niet zoo heel goed aan toe, U heeft veel koele baden noodig, veel frissche lucht. Verder zou ik u willen aanra den zooveel mogelijk lichte kleeding te dragen, die u makkelijk zit." Als mevrouwtje thuiskomt, vraagt haar man: „Nu, en wat heeft de dokter gezegd?" „Hij zei dat ik naar zee moet, een auto moet koopen en een paar nieuwe japonnen behoor te hebben". Wat moet er in gegraveerd worden? vroeg de goudsmid. Van Piet aan Marie, fluisterde de jonge ma» verlegen. Neem mijn raad aan, zei de goudsmid ernstig, laat er eenvoudig inzetten: van Piet.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Bergensche bad-, duin- en boschbode | 1930 | | pagina 10