Bergensche Bad-, Duin- en Boschbode HET BERGERDUIN. TWEEDE BLAD. van ZATERDAG 19 JULI 1930. 21e Jaargang. No. 8 Door Prol. J. van Baren. Wie van het Bergerstrand uit het duinlandschap doorkruist, moet getroffen worden door het voor komen van uitgestrekte stukken duin, begroeid met struik- en dopheide. Op dit verschijnsel werd het eerst gewezen door den grooten Haarlemschen plantkundige F. W. van Eeden (geb. 1829overl, 1901), den vader van onzen beroemden schrijver Frederik van Eeden. In het thans niet meer bestaande tijdschrift „Al bum der Natuur", jaargang 1872, geeft hij een plantkundige schets van de omstreken van Alk maar, waarin wij het volgende lezen: „Op de eerste de beste duinvlakte zien wij den bodem met heideplanten bedekt, en daartusschen groote troepen gagelstruiken (Myrica Gale), die ik zuidelijker op de duinen nooit gevonden heb. De heide (Calluna vulgaris en Erica tetralix) vond ik zuidelijker hier en daar op de binnenduinen en op de duinvlakten bij Castricum, doch nergens in zoo groote hoeveelheid als hier. Op de eilanden Tes- sel, Vlieland, Terschelling en Ameland, waar de grond meer of min met diluviaal zand gemengd is, wordt de heide overvloedig op en langs de duinen gevonden. Ook tusschen Petten en Callantsoog zag ik haar talrijk, hoewel geen bepaalde heide velden vormend. Op Schiermonnikoog, waar de grond geheel alluviaal is, komt de heide, evenals bij Haarlem, zeer zeldzaam voor. Tussöhen de heideplanten groeien bij Bergen ook andere planten, die veel op de heidevelden voor komen, zooals de stekelige brem (Genista anglica) met gele vlinderbloempjes en de besheide (Empe- trum nigrum), met zeer fijne naaldvormige, opeen gedrongen blaadjes, aan haar hoogeren groei en groene kleur goed van de gewone heide te onder scheiden. Hier en daar zijn de duinvalleien geheel met de rozige tint der heidebloemen bedekt. Dik wijls wordt de heide daar afgebrand en de bodem met eikenhout beplant". Wat van Eeden aanduidde, werd door prof. J. Jeswiet, hoogleeraar aan de Landbouwhoogeschool te Wageningen, het eerst nader onderzocht in 1913 en 1914, terwijl zijn leerling, J. T. P. Bijhou wer, hierop voortbouwend, in 1926 een proef schrift deed verschijnen, getiteld: Geo-botanische studie van de Bergerduinen. Aan schrijver dezes was het vergund, dank zij de krachtige medewer king van den Inspecteur bij het Staatsboschbeheer, J. A. van Steyn, vroeger te Aerdenhout, thans- te Utrecht, en den boschwachter 1ste klasse Th. Jansen te Schoorl, den bodem zelf nauwkeurig waar te nemen; de resultaten, door dit gemeen schappelijk onderzoek verkregen, mogen hier op verzoek van de Redactie, aan de lezers van dit blad in eenvoudigen vorm worden medegedeeld. Eenmaal, vóór de Christelijke jaartelling, strekte zich daar, waar zich thans de Bergerduinen bevin den, een terrein uit, doorsneden van rivieren, waar van tijd tot tijd de zee binnendrong. Doordat óf de zee zich terugtrok, óf het land werd opgeheven, konden zich op dit terrein duinen vormen; deze duinen raakten eerst begroeid met lagere planten; later met hoogere en tenslotte met bosschen, waar in ondiepe, met water gevulde gedeelten voorkwa men. Uit den afval der bosschen en de waterplan ten ontstond veen, dat wij thans nog vinden, hetzij in banken, hetzij als klompen en door den golfslag afgeronde stukken op het Bergerstrand; in diepe kuilen treffen wij het ook wel eenige meters on der het oppervlak aan. In de daaropvolgende periode daalde de bodem; bosch en veen kwamen binnen het bereik der zee en deze vernietigde vrijwel alles. Op het genivel leerde terrein werden later wederom duinen ge vormd, die door den wind ver landwaarts in ge dreven werden; zoo vond men bij Schoorl een uit gestrekte muur uit de vlakte oprijzen, bestaande uit blinkend wit duinzand. Waar het zand door „De Pantomime" in Rococostijl, die 6 de natuur, d. w. z. door de begroeiing met korst mossen, mossen en kruidachtige gewassen werd vastgelegd, ontstond lanjgzamerhand een hout vegetatie; waar zulks niet geschiedde, greep de mensch in, door de beplanting der duinen ter hand te nemen. Het initiatief daartoe nam Dr. W. C. H. Staring (geb. 1809; overl. 1877), de derde zoon van den bekenden dichter, door de Schoorlsche duinen te laten beplanten. Helaas werd aan zijn arbeid ontijdig een einde gemaakt en eerst veel lat^r kreeg het zoo bij uit stek deskundige Staats-Bóschbeheer gelegenheid, Staring's werk voort te zetten. Welk schitterend resultaat bereikt werd, kan ieder zien, die de bos schen bij Schoorl doorkruist. Staring's profetische woorden, neergeschreven in 1868, „Want eenmaal zullen onze zeeduinen in bosch veranderen, even zeker, als zulks thans reecfs bij onze heide- en zandverstuivingen geschiedt. Zijn wij te onkundig -en te onbedreven om zuHis i-et-stand te brengen, onze kinderen en kindskinderen zullen wijzer zijn", zien wij nu in vervulling gaan. Keeren wij thans terug tot de met heide be groeide terreinen in het Bergensche duin. Het onderzoek van het duinzand onmiddélijk onder de heideplag voorkomend, heeft uitge maakt, dat dit zand een geheel andere soort zand is, dan dat, waaruit de strandduinen zijn opge bouwd. Uitgaande van velerlei beschouwingen, die hier niet opgesomd kunnen worden, is men tot de overtuiging gekomen, dat het grootste deel van het Bergensche duinencomplex bestaat uit door de zee omgewerkt rivierzand. Dat deze opvatting niet de eenig mogelijke is, blijkt uit hetgeen tot uitdrukking gebracht is op de kortgeleden verschenen Rijks geologische kaart van de Bergensche omgeving, vervaardigd door Dr. P. Tesch, Haarlem. Deze is van oordeel, dat de heideflora zich bevindt op zeezand, dat als gevolg van den hoogen ouderdom zeer sterk door de at mosfeer is aangetast. Meerdere en nauwkeuriger onderzoekingen zul len eerst kunnen leiden tot de beslissing, welke der beide opvattingen de juiste mag heeten. Wageningen, Juli 1930. Op ons verzoek verklaarde prof. J, van Boven uit Wageningen zich bereid voor de Badbode een verhandeling te schrijven over het ontstaan van des avonds voor de V. V. V. bij de Kerkruïne wordt. onze duinen. Deze bijdrage, waarvoor wij prof. van Baren dank brengen, vindt in het nummer van heden een plaatsje en zal zeker met belangstelling door onze lezers worden gelezen. Terecht herinnert hij aan het profetische woord van Staring over het bosch worden van deze dui nen. Ter staving daarvan verwijst hij naar den door het Staatsboschbeheer verrichten arbeid. Ook het Parnassiapark te Bergen aan Zee be wijst wat op dit gebied op de stuifzandgronden mo gelijk is. Hetgeen de heer Macdonald in enkele jaren op dit gebied wist te bereiken in de omgeving van zijn landhuis, boven op een 12 M. hoog duin is eveneens frappant, en wordt door de luchtkiek, die wij van dit terrein hierbij plaatsen, weergegeven. MET GROOTE BELANGSTELLING namen wij kennis van de studies, teekeningen, aquarellen en pastels, van de 20-jarige mej. Rie Kooyman alhier, oud-leerlinge van de Kunstnij verheidsschool te Amsterdam, welke school zij met goed gevolg heeft doorloopen. Sinds een jaar belast zij zich met het illustreeren van boeken, het ontwerpen van affiches. Een door haar ontworpen aanplakbiljet, op verzoek van de uitgeverij „Vrede", tegen den oorlog, mag bijzon der goed geslaagd genoemd worden en werd in breeden kring reeds gunstig beoordeeld. Op ons verzoek teekende zij ter bevordering van het Bloemencorso een paar frissche waterverftee- keningen, die een plaatsje vonden in de étalage van de garage „Centraal" en het Informatiebureau van de V. V. V. Wij zagen van haar verschillend werk, dat er van getuigt, dat zij niet ontbloot is van een illustratief talent. Dat zij ook over fantasie beschikt, kwam tot uiting in de door haar vervaardigde illustratie's voor de Sprookjes van Grim. Wij hopen, dat zij deze nog eens exposeert. Ook in de vrije kunst, waartoe zij zich zeer aan getrokken gevoelt, is zij niet onbedreven. In dit nummer plaatsen wij van haar een repro ductie van een door haar ontworpen affiche voor de opera Carmen en van een door haar in Artis ge- teekende steenarend. Het landhuis „De Zandhoeve" en omgeving. Foto Spandaw. Ontwerp affiche Rie Kooijman.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Bergensche bad-, duin- en boschbode | 1930 | | pagina 5