VICTORIA-WATER HOOG EN LAAG WATER te BERGEN AAN ZEE in 1930. AUGUSTUS. Datum Hoog water: Laag water: Voorm. Namidd. Voorm. Namidd. 17 8.47 9.12 5.15 5.26 18 9.41 10.15 5.57 6.15 19 10.53 11.32 6.56 7.26 20 0.19 8.16 8.56 21 0.56 1.44 9.46 10.24 22 2.16 2.50 11.07 11.35 23 3.11 3.42 0.05 Niet alle jachtvelden leveren goed snippenter rein op. Vochtige, drassige weiden zijn geliefkoos de verblijfplaatsen voor deze vogels. En vrij plot seling komen ze er aan. Want ze trekken des nachts en bij dag zitten ze gedrukt tegen den bo dem, waar ze door de bedekkende kleuren niet spoedig in het oog vallen. Zoo vindt de jager soms heden geen enkele in het veld, om er morgen de prachtigste jacht te kunnen maken. Zulke stonden kan hij hebben in Augustus en September, wanneer de watersnip in groote menigte doortrekt en vertoeft. Slechts en kele voorwerpen blijven overwinteren. In het voorjaar trekken de snippen terug naar haar Noordelijker gelegen broedplaatsen. Ze toe ven dan bij ons slechts kort, omdat ze spoedig wil len zijn op de plaats waar ze het levenslicht za gen, en waar het lieven haar wacht. Maar ook dan blijven enkele paren hier achter, om nest te maken op veenachtige gronden en in natte duinpannen. Einde April of begin Mei kan men dan daar een eigenaardig blatend geluid ver nemen. 't Komt uit de hoogte, en de mannelijke watersnip is de voortbrenger er van. Speurt uw oog hem, dan ziet ge, dat de vogel zich hoog in de lucht verheft, om plotseling met uitgebreiden staart en gekromde vleugels ver scheidene meters loodrecht naar beneden te val len. Dan hoort ge het eigenaardig trillend geluid, dat zich wel tot op een halven kilometer afstands hooren laat. Naar men wil, doch men is het er niet over eens, wordt dit geluid niet voortgebracht door de stemorganen, maar door de sneltrillende bewegingen der slag- en staartpennen. Onze Oos telijke naburen duiden dit geluid aan met het woord „meckeren" (blaten). In den paartijd kan men ook snippengevechten waarnemen, als men maar in goede bedekking weet te komen. In de duinen gelukt zulks wel het best. De kampvechters zijn mannetjes, en ze strij den om de wijfjes, die zich later aan de overwin naars paren. In den paartijd plaatst de watersnip zich ook wel op boomtakken en andere verheven heden, wat ze anders nimmer doen. De verlovings tijd is er een van actie. De watersnip heeft een mooi driekleurig kleed: wit, zwart en bruin in keurige afwisseling. In het oogvallend zijn vier roestgele lengtestrepen over den overigens bruinzwarten rug, waarop verder ook talrijke roestkleurige vlekken voorkomen. De jager spreekt van langsnavels, wanneer hij snippen bedoelt. De bek, die grijsachtig blauw en in den broedtijd meer roodachtig geel is, neemt dan ook wel een vierde gedeelte van de lengte der vogels in. Echte snippenkenmerken zijn de achterlijke en hooggeplaatste oogen en de zich onmiddelijk bij den snavelwortel bevindende neusgaten. Behalve de "Watersnip komen bij ons voor de veel grootere Houtsnip, de Poelsnip en het kleine re Bokje, dat ook Halfje en Pink heet. J. DAALDER Dz. HET MISLUKTE DOELPUNT. 't Was aan het ontbijt. De zon scheen vriendelijk over de kadetjes en mikte haar stralen in het potje met frambozen- jam, en zette de vol-vette, zoete Hollandsche kaas in een korst van verguld. Jaap, 't achtbaar hoofd van 't gezin, maakte juist 'n brief open, dien de meid had binnengebracht en wild, lezend, een kwart kadetje in den gragen mond stekend, toen-ie 't in plaats van in z'n mond, in z'n thee liet vallen. Hij werd bleek. „Wat is er?" vroeg Nel, z'n vrouw, met dien vorschenden blik, aan vrouwen die de eerste viool spelen, eigen. ,,'k Had kramp", zei Jaap, met een tegen woordigheid van geest en een heldhaftigheid, die hij vele jaren later nog bewonderde. Nel keek verdacht, maar zei niets. Ze geloofde er niet veel van. Ze vermoedde dat 't 'm in den brief zat, maar ze sloeg nooit haar slag of ze moest zekerheid hebben. Dies zweeg zij. Jaap stak den brief in z'n binnenzak en beefde nog lichtelijk van aandoening. Verdikkeme: dat viel op z'n maag met kadetjes als een bloederige lap paardenvleesch op 't kale hoofd van een vege tariër. Daar hadden warempel, z'n vrienden hem gevraagd voor een veteranen-voetbalwedstrijd op aanstaanden Zondag. Blijf daar maar eens kalm onder! Laat dan je kadetje maar eens niet in de OPWEKKEND EN GEZOND. - thee vallen! Op weg naar kantoor Jaap was pa troon, hoofd van een bekende firma was ie de kluts nog ganschelijk kwijt. Jaap was in z'n jonge jaren een reuzen^voetballer geweest, z'n schoten knalden toen als 't opknetteren van champagne- kurken en hij was gevreesd als een vrije vrouw. Dat was z'n zalige tijd geweest. Nog kon-ie soms liefkozend z'n oude voetbalplunje bestaren, die hij als iets heiligs had bewaard. En in 't woud van z'n herinnering sprokkelde hij steeds naarstig de ge dachten die op z'n voetballoopbaan betrekking hadden. O, hij had als getrouwd man graag nog een paar jaartjes mee blijven doen, maar Nel was daar subiet tegen geweest. Sinds Jaap, op 'n wed strijd waar zij tegenwoordig was, eens in vollen ren tegen 'n verdraaid aardig blond meisje langs 't lijntje was opgeloopen, zoodat ze samen op het veld lagen te zweifimen en zijn handen precies om haar poezele hals waren terecht gekomen, sinds dien dag vond Nel voetbal 'n beestenspel. Toen ze getrouwd waren zés jaar geleden had-ie het schoone land van zijn sport zuchtend vaarwel ge zegd. Typisch genoeg had-ie het meisje, waarover hij op het voetbalveld indertijd gestruikeld was, altijd onthouden en als hij, soms met zijn vrouw bij zich, haar ontmoette, bloosden zij samen als een klaproos en kittelde de herinnering in hem op. Zijn vrouw was dan razend-jaloersch. En nou die uitnoodiging. Wat moest hij doen? Och, dat stond toch eigenlijk vast. Nel was, hij be kende het zichzelf eerlijk, de baas over hem. Niet dat hij onder de pantoffel zat, gossie-mijne nee, maar alles wat zij wilde gebeurde en hij kon er op rekenen, dat alle moties jen/amendementen, die Jiij op de wetsontwerpen van haar gezag indiende, werden verworpen. Gewoonlijk had ie niet eens stemrecht. En als hij soms wèl stemrecht had, zei ze: „De stemmen staken, dus je voorstel is ver worpen". Zoo verloor -hij het altijd. >DuS:- van dit voetbalpretje zou ook wel niets komen. Maar hoe langer hij daar op kantoor over dacht, hoe meer het in hem begon te morren. Er was een duiveltje in hem losgebroken. Dat spookte in zijn hoofd en lei te loeren op de kracht van zijn echtelijke on derdanigheid. Moest hij nou altijd de minste zijn? Waarom kon hij nou noë niet eens een teug doen uit dien beker godendrank van vroeger? Een en kelen, simpelen middag zich nog eens vermeien in het gouden land van zijn jeugd, van zijn zalige sport? O, hij zou er niet veel meer van kennen, maar wat deed dat er toe. En het was of de cijfers op de vellen papier voor 'm voetbalelftallen waren, die zich stortten in dfen strijd, in een zalig gewoel, hem tartend, hem sarrend, hem lokkend en verlei dend. De geest van revolutie in hem werd sterker. Ze waren de vesting van zijn hart aan het inne- i men, de voetbalduiveltjes. Waarom zou hij er Zondag niet wat op kunnen vinden? Het zou toch niet zoo gek zijn als' hij, man van naam in de han delswereld, met een begin van een embonpoint, nog eens ging spelen? Och neen. AI die anderen deden het toeh ook. Het was wel geen afgesloten veld, iedereen kon er ubji. maar dat hinderde niet Toen de klok vier uur sloeg had-ie getelefoneerd dat-ie komen zou. Hij zei het Zaterdag aan het diner zöo nuchter langs z'n neus weg: „Morgen naar een receptie: een van de menschen'van de zaak is ondertrouwd en ik wil hem niét passeeren, het is een ijverige vent". „Prettig", knorde ze. Hij boog zich maar gauw over z'n bord schild padsoep, deed of hij zich verslikte, Neem je Annie mee „Onmogelijk", Schrok ie op,. „Ik kan .daar niet met een kind aankomen!" „Wat doe je zéAuwachtig" zei ze, instinctief voelend dat er iets niet heelemaal in den haak was. „Zenuwachtig?" .vroeg ie.^njet een blik zoo onschuldig als een pasgeboren ree. Zij zweeg. En hij ook. Zijn oude voetbalplunje had ie al op gescharreld. Stond veilig en wel bij een kennis van 'm: de jongste bediende was het pak bij hem we zen halen. „Ouwe papieren!" had ie tegen Nel gezegd, „moeten nagezien worden." En ze had weer gekeken. Gekeken had ze met zoo'n eigenaardigen blik. Hij zat geducht inde penarie, dat ze door een kleinigheid nog wat merken zou. En waar bleef dan zijn goddelijke middag? Zaterdagsavonds werd er opgebeld. Nel stond in de buurt van het toestel en greep er naar. Luisterde. „Wat is dat?" zei ze hyper-verbaasd. „Of meneer morgen stellig komt." Hij schrok, zooals een milicien schrikt die achter zijn wachthuisje zit te vrijen en er staat plotseling een generaal voor 'm.; „O ja natuurlijk" zei Jaap, en greep het toe stel en riep luid-overmoedig: „Natuurlijk, zeg, natuurlijk." Toen hing ie den haak weer op. Ze keek wantrouwig. „Of ik stellig op de receptie kom", zei Jaap. „Er schijnt een verrassing gaande te zijn." „Idioot", vond ze. En ze kéék weer. 's Avonds was ie bijzonder aardig voor haar. Hij bracht gebakjes mee, en een tablet Noisette waar ze zoo erg veel van hjeld. Hij las voor uit de krant en uit Week End, en hij deed nog een heeleboel meer, om haar genoegen te doen. Maar toen de Zondag kwam, was hij toch wel wat zenuwachtig. Hij had het gevoel, dat Michiel de Ruyter gehad moet hebben aan den- vooravond van een grooten zeeslag. Zijn koffiedrinken verliep regelmatig, maar het was of-ie op distelen zat. 't Tintelde en het gloeide in 'm van nerveusiteit. Buiten scheen glanzend de zon, en zwierde het voorjaar stralend uit den blauwen hemel naar beneden. Aan de boo- men botte het jonge, nieuwe leven dartelend uit. „Dan ga ik maar", zei hij wat schor. Nou al?" vroeg ze. „Och ja, ik loop op m'n gemak. En ik houd er niet van zoo laat te komen." Hij ging. Buiten zette hij het op een loopen als een hond, die aan zijn ketting is ontvlucht. Nel bleef brommend alleen. Een vervelende mid dag. De meid had haar uitgaansdag. En het was verrukkelijk weer. Wat moest ze doen? Kleine Annie drensde van wandelen, hing maar aan d'r rokken te bengelen en daarom zette ze haar hoed op (de mooie, met de blauwe pleureuse, die d'r goeie Jaap 'r gegeven had) trok d'r zwaar fluweel bonten mantel aan, en ging. Buiten was alles blij en overmoedig. De lente scheen in de zon en in de oogen van de menschen. Het tramgerinkel ging jolig-dartelend door de volle straten. Nel wandel de de buitenwijken door. In de verte zag ze de sappig-groene weilanden liggen, aan den zoom van de stad. Een eigenaardig gerucht drong tot haar door. Een gerucht als van vele stemmen, die door elkaar krioelen, over elkander stoeien en buitelen. Ze liep, nieuwsgierig, door. O, nou zag ze het. Een voetbalwedstrijd. Even trok ze haar neus op. Maar dan bedacht ze zich, hoe vaak ze vroeger toch wel genoten had van de spannende wedstrijden, als Jaap meespeelde en het publiek hem toejuichte. Hij kon het. Hoe dikwijls was ie bejubeld. Wat hadden ze hem geprezen jen wat was er vaak een kittelende voldoening in haar geweest, als Jaap zijn vlugge rennen liep. Maar toen ie wat ouder werd, vond ze, moest ie er maar uitscheiden, en dat besluit had vastgestaan, toen-ie langs het lijntje vliegend,,en uitglijdend op het gladde veld, in het publiek gebuiteld was met dat aardige blon de meisje boven op 'm. Wat was ze toen nijdig geweest. Zoo peinzend over dat alles, kwam ze dichterbij. Ze wou het toch nog wel eens zien. Maar wat hoorde ze nou telkens schaterend la chen? Ze keek wat zorgvuldiger. Wat waren dat allemaal oude spelers. Weer hoorde ze jubelende pret. „De rustende schutterij", zei een meneer in haar buurt. Daar liep er een met een baard, en kijk die eens een buik hebben. Nou moest ze er zelf ook om lachen. Plotseling, toen ze zoo stond te kijken, stolde haar heet bloed in de aderen. Ze liet Annie los, en bevoelde zich zelf of ze droomde. Toen keek ze weer. Daar liep Jaap, Jaap irt het rood-wit. Jaap met bloote knieën. Jaap bij al die andere ouwetjes. Jaap: te voetballen. Ze hijgde naar adem. O, nou snapte ze, waarom die smeerlap zoo zenuwachtig was geweest. Aan het ontbijt. Bij de telefoon. En nu begreep ze het receptieleugentje. Het kookte in haar. Haar bloed kwam in opstand: de Vesuvius-irtwferkinjf werd er een pruttelende theeketel bij. Ze was een eerlijke, eerbare vrouw. Moest ze zoo genomen worden? Weer sarde het jubelend lachen haar in de ooren. „Vooruit Pa pus", riep iemand tegen een speler. Ze keek om zich heen. Toen steeg ze tot razernij. Haar blik ontmoette den blik van het meisje, waarover Jaap vroeger gestruikeld was. Dat besliste de zaak. Ze keek naar Jaap. Kleine Annie, die moe al had staan te bespieden, volgde de richting van haar kijken en zag. „Paatje", jubelde ze Het publiek lachte daverend. Nel kroop onder het touwtje door. Jaap had als een held gespeeld. Hij had gezien, dat het blonde meisje van vroeger onder de kijkers was. Hij had verschillende leden van zijn personeel bespeurd. Met doodsverachting worstelde hij zich naar vo ren. Net had-iè een prachtkans, stond-ie gereed om den bal het net in te peren en zijn elftal de leiding te bezorgen, toen er, op den rand van het strafschopgebied een vrouw voor hem op-schoot. Zijn vrouw. En daarachter een kind. Zijn kind. Jaap stond als vastgenageld. „Schiet", riep zijn aanvoerder woedend. „Naar huis", zei Nel, dreigend-schor. „Ga dan effe op zij", smeekte Jaap. „Naar huis", hijgde ze trillend. Dat alles gebeurde bliksemsnel. Als hij nou schoot, schoot-ie zijn bloedeigen vrouw het net in. Hij zag den vreemden glans in haar oogen. Wierp een weemoedigen blik op den bal, zooals een hond, die een vette kluif moést laten liggen, en liep het terrein af, naar het kleedlokaal. Het heele veld dreunde van het lachen. Maar Nel keek naar het blonde meisje van vroe ger, dat met Jaap op het veld gelegen had en tri- omphanteliik brandde de gloed uit haar oogen. Zij was gewroken. Den anderen morgen kwam Jaap laat op het kantoor. Bleek en nijdig. Alles werd er plotseling muisstil. Maar hij zag hoe de jongste bediende, een klein, sjofel kereltje, dat gisteren ook het drama had bij gewoond, stiekum zat te lachen. Dat maakte hem helsch. „Van Vliet", zei-ie, „je werkt niet. Je krijgt van het iaar geen opslag." Van Vliet kreeg tranen in ziin oogen. Was het potdorie zijn schuld, dat de baas door ziin vrouw van het veld was gestuurd? En toen hij er weer aan dacht, begon hij, door zijn tranen heen, te grinniken van de pret. (Uit „de Olympiade".) In heele liter-schroeffles- schen voor huishoudelijk gebruik zeer voordeelig en gemakkelijk. NATUURLIJK OBERLAHNSTEIH MINERAAL-WATER

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Bergensche bad-, duin- en boschbode | 1930 | | pagina 2