„Bergensche Bad-, Duin- en Boschbode"
van ZATERDAG 6 JUNI 1931.
TWEEDE BLAD.
22e Jaargang. No. 2.
EEN TERUGBLIK VAN EEN DER EERSTE
BEWONERS.
De Redactie van „De Badbode" vraagt mij, als
eerste die zich te Bergen aan Zee voor goed ge
vestigd heeft, ter gelegenheid van het 25-jarig be
staan der badplaats, te vertellen hoe en waarom
ik daartoe kwam, en welke herinneringen ik aan
de eerste jaren bewaard heb.
Gaarne zal ik trachten hieraan te voldoen, Aan-
teekeningen zijn echter nooit door mij gehouden,
en al staan de hoofdgebeurtenissen en de jaren
waarin zij plaats hadden, wel vast, zoo zal ik soms
■toch op mijn geheugen moeten afgaan.
In het Hotelbedrijf geboren en getogen (het
Hotel „Zeiler" te Baarn is nog steeds in het bezit
van- en wordt nog altijd door onze familie geëx
ploiteerd, al sinds bijna een halve eeuw) kwam ik
als van zelf „in het vak". Nadat ik een 11-tal ja-
Ten, steeds werkend in het Hotelbedrijf, in binnen-
en buitenland had rondgezworven, kwam ik in
1906 in het vaderland terug en was dien zomer
•Gérant van het Oranje-Hotel te Scheveningen. Na
afloop van dat seizoen, besloot ik niet meer bui
tenslands te gaan, doch mij hier te lande te vesti-
gen;en waar mij bleek dat de trek naar zee steeds
igrooter werd, overwoog ik te trachten een Hotel
te koopen, te pachten, te stichtendat wist ik
:zelf nog niet, in één der badplaatsen. Ik begon nu
;in het najaar 1906 alle badplaatsen te bezoeken,
ten einde zoo mogelijk vast te stellen waar de
kans tot slagen het grootst zou zijn. Ten slotte
viel Noordwijk het meest in mijn smaak. Noord-
wijk was toen nog lang niet van die beteekenis als
tegenwoordig; het bekende Hotel „Huis ter Duin"
was nog veel kleiner; Palace Hotel, Hotel Rem
brandt e. a. bestonden nog niet.
Toevallig echter met een oud schoolvriend over
mijn plannen sprekende, vroeg deze mij of ik ook
miet in het Noorden, bij Bergen en Schoorl was
wezen kijken, waar zoo had hij bij geruchte
vernomen men een nieuwe badplaats wilde
stichten. Ik antwoordde hem nauwelijks te weten
dat Bergen bestond, vroeg hem waar dat dorp
precies lag, en wie degenen waren die de nieuwe
badplaats wilden stichten. Op de laatste vraag
moest hij mij het antwoord schuldig blijven. Zeer
toevallig vond ik tezelfder tijd een advertentie in
het Alg. Handelsblad, waarbij een terrein werd
aangeboden, zeer geschikt voor Hotelbouw, te
Bergen N.H., waar behoefte aan een goed Hotel
zou zijn. Ik schreef eens op die advertentie en
kwam in connectie met een makelaar te Alk
maar, reed met hem naar Bergen, waar hij mij
o.ade Vinkenkrocht aanwees, als één van de
bedoelde terreinen. Ik zeide den makelaar dat
zooiets mijn bedoeling niet was; ik wilde aan zee
zijn. Waarop hij mij zeide, dat dit in Bergen niet
mogelijk was en wij daarvoor te Egmond moesten
zijn. Wij reden dus door naar Egmond aan Zee,
bezichtigden daar het pas geopende „Kurhaus",
(later afgebrand), doch ik ging niet verder op de
zaak in.
Eenigen tijd later denzelfden oud-schoolvriend
sprekende en hem mijn ervaringen vertellende,
zeggende dat Bergen niet aan zee lag, antwoord
de deze mij: „dan heeft men je verkeerd inge
licht; er moet al een weg naar zee gemaakt zijn en
ik heb nu gehoord dat de eigenaar de Burgemees
ter van Bergen is." Ik schreef nu naar dezen Bur
gemeester, doch kreeg geen antwoord, Meenende
niet te zullen slagen in mijn plannen, stond ik op
het punt weer naar het buitenland te gaan, toen
eenige weken na het verzenden van mijn brief
antwoord kwam van Burgemeester J. van Ree-
nen. Het bleek nu dat mijn brief vele omzwervin
gen gemaakt had en o.a. terecht was gekomen bij
den Burgemeester van Bergen in Limburg! Ten
slotte belandde mijn brief te Bergen N.H., doch de
Heer van Reenen was ziek geweest en voor her
stel van gezondheid naar het buitenland vertrok
ken. Na zijn terugkeer antwoordde hij mij en ik
had spoedig het eerste onderhoud met den Heer
en Mevrouw van Reenen op Kranenburgh. Juist
eenige dagen tevoren had ik wat méér over de
plannen vernomen ten kantore van den toenma-
ligen Ned. Hotelhoudersbond, waar de Heer en
Mevr. van Reenen zich tot den Directeur, den
Heer J. de Grooth hadden gewend, zoekende naar
iemand, die zich met de exploitatie van een Hotel
zou willen en kunnen belasten. Dat moet in No
vember of December 1906 geweest zijn; precies
weet ik dit niet meer.
Na een paar dagen kwam ik terug en zou den
opzet van de nieuw te stichten badplaats eens
bekijken. De Heer van Reenen was nog niet ge
heel hersteld, mocht nog niet de deur uit, doch
stelde een rijtuig te mijner beschikking en gaf mij
zijn Opzichter Bakhuis mee.
De toen nog ongedoopte badplaats zag er niet
zeer aanlokkelijk uit! Het was dien dag honden
weer; het goot van den regen en er stond een har
de Z. W. wind. Door het vele graafwerk, zoowel
langs den nieuwen weg als bij de afgegraven dui
nen aan zee, was alles los zand geworden, dat
iemand om de ooren stoof. Het geheel maakte een
droefgeestigen indruk. Er stonden 2 gebouwtjes,
later bij herhaling verbouwd en vergroot; „Ulys
ses" en een Café tje, eerste later „Prins Maurits"
gedoopt.
Terwijl wij terugreden, zei Bakhuis; ,,'k geloof,
Vlagduin. We stonden op 't hoogste puntje en
aan je-gezicht te zien, dat het je niet meevalt.
Maar nu moet je eens niet bang zijn voor een nat
pak en dan stappen we hier uit." Dat was op
woeien er haast af. Bakhuis haalde een kaart te
voorschijn, wees me de duinbosschen, aansluitende
bij het Bergerbosch, de uitgestrekte duinen, de
Schoorlsche duinen in de verte, en zei: „dat moet
je nu eens met een zonnetje komen bekijken."
Dat heb ik gedaan; en later heb ik nog dikwijls
er aan gedacht, dat Bakhuis eigenlijk den door
slag bij mijn beslissing tot vestiging te Bergen aan
Zee gegeven heeft. Anders was het mij wellicht
evenzoo gegaan als dien Groninger, die een paar
jaar later, in afschuwelijk weer, met een auto voor
het toen nog halve Hotel kwam rijden; ik
vloog op den „klant" af (auto's waren toen zeld
zaam!), doch de man bleef zitten, keek eens rond,
en „knauwde" met de tanden op elkaar: „Is dat
Bergen aan Zee? 'k Heb het gezien, hoor! Mij zie
je nóóit wéér!" Rrrt! weg-was-ie Maar ik loop
vooruit: begin 1907 was er nog geen sprake van
een half- laat staan een héél Hotel.
Wél kwam een overeenkomst tusschen den
Heer en Mevrouw Van Reenen en mij tot stand
(de Bouw Expl. Maatschappij „Bergen aan Zee"
bestond toen nog niet) en werd besloten tot den
bouw van een eenvoudig Café Restaurant, voor
gezamenlijke rekening. Bij het ontwerpen daar
van, door den architect J. C. van Epen, werd re
kening gehouden met een eventueele vergrooting
tot Hotel, doch eerst wilden wij de kat eens uit
den boom zien. Reeds vroeger door de Familie
van Reenen gevormde grootschere plannen voor
een Hotelbouw, welke ontworpen waren door den
thans te Bergen wonende architect Lippitz, wer
den ter zijde gelegd; het risico was te groot, en
het noodige kapitaal ontbrak vooralsnog.
Tegelijk huurde ik van de Familie van Reenen
het Café'tje. Daar Mevrouw van Reenen gaarne
zag dat het Hotel genoemd zou worden naar de
familie „Nassau-Bergen", de oude bezitters der
Heerlijkheid Bergen en zij mij de oude geschiede
nis van Bergen vertelde, o.a. dat Prins Maurits
veel in deze streken kwam jagen, stelde ik voor
het Café'tje dan „Prins Maurits" te noemen, het
geen geschiedde.
Boven het Café-zaaltje bevonden zich een 5-tal
logeerkamers, -zoodat tevens kon begonnen wor
den met een zéér bescheiden en primitieve!
„Hotel-exploitatie", d. w. zals er badgasten
kwamen!
Dat lukte! Nog vóór ik van Baarn naar Bergen
verhuisde, werden eenige kamers gesproken door
de Familie Quarles van Ufford te Maartensdijk,
later gevolgd door enkele andere families uit Am
sterdam en Utrecht.
In het voorjaar 1907 trok ik nu naar Bergen, dat
wij, ter onderscheiding van het eigenlijke dorp als
van zelf reeds BERGEN AAN ZEE begonnen te
noemen, vergezeld door mijn zuster, Mejuffrouw
E. H. Zeiler en door Mees en Neeltje Ravenhorst.
Mees Ravenhorst, die reeds eenige jaren in onzen
dienst in Hotel „Zeiler" te Baarn gewees was, was
juist getrouwd en kwam nu met zijn vrouw voor
goed naar Bergen aan Zee. De echtelieden Ra
venhorst zijn dus eigenlijk de eerste vaste bewo
ners van Bergen aan Zee, die zich daar blijvend,
zomer en winter, vestigden. Zij wonen er nóg
en, naar te hopen is nog vele jaren. Mijn zuster
en ik gingen des winters weg. Het volgend voor
jaar werd Neeltje Ravenhorst geboren, de éérste
echte Bergen-aan-Zeesche dus, ruim een jaar lang
éénig in haar soort!
De bouw van het Café Restaurant was nog niet
gereed; wij trokken dus eerst in „Prins Maurits
Daar zaten wij nu: zonder verbindingbehalve
een fiets; zonder water behalve een pomp; zon
der licht behalve petroleum. Post en telegraaf
op 5 K.M. afstand, waar ook de eerste „buren" te
vinden waren. Bergen-dorp, zooals men 't toen
ook wel noemde, kon tenminste op een hulp-post
kantoortje met brievengaarder bogen; er was in
't heele dorp echter ook slechts één telefoon: bij
den Heer P. Brouwer, die ook de telegrammen
naar zee bezorgde tegen een civiel bodenloon vaji
60 ct. Ik herinner me eens op één dag 5 telegram
men ontvangen te hebben, hetgeen mij op 3.
en den Heer Brouwer op ongeveer 50 K.M. fiet
sen kwam.
Den eersten dag wees ik mijn zuster, die „ter
plaatse" (twee huizen!) nog niet bekend was, hoe
de zeeweg liep, dien men uit 't oog verloor om een
hoek van een donker duin. Mijn' zuster maakte de
opmerking: „Om dié Kaap de Goede Hoop moeten
dus onze klanten komen?" Die naam is bewaard
gebleven. Dienzelfden dag kwam werkelijk 1 heer
op 1 fiets, 1 kop thee drinken; zijn naam is helaas
onbekend, 't Heele Hotel-Café-Restaurant was in
volle actie! Helaas verliepen er tusschen déze en
de volgende consumptie verscheidene dagen
Zooals te voorzien was, bleef de winst der on
derneming aan den negatieven kant. Maar 't be
gin was gemaakt! De H.H. leveranciers in 't dorp
hadden echter niet veel vertrouwen in het zaakje!
Niemand kwam iets brengen, laat staan „hooren".
lederen dag gingen Ravenhorst en ik op de fiets
naar 't dorp om te fourageeren en Jantje Con-
tantje alsjeblieft! Al gauw hoorde ik dat men mij
„den gekken kerel in 't doin" noemde; welk nor
maal mensch ging daar nu ook zitten!
Bergen aan Zee mocht zich toen nog niet in de
algemeene bekendheid van thans verheugen; niet
alleen in andere deelen van 't land, doch zelfs in
de onmiddellijke nabijheid had men geen flauw be
sef van het bestaan der „badplaats". Kennissen,
die mij eens op wilden zoeken, en per fiets van het
Zuiden kwamen, informeerden bij de Egmonden en
zelfs vlak bij, bij de enkele huisjes bij ,,'t Woud",
hoe zij naar Bergen aan Zee moesten komen, maar
werden steevast naar Bergen-binnen verwezen;
Bergen aan ZEE???, neen, dat bestond niet.
Inmiddels breidde het aantal bewoners van Ber
gen aan Zee zich „snel" uit, eerst tot 6, later zelfs
tot 7 personen: mijn zuster en ik. Ravenhorst en
zijn vrouw, een Egmondsch dienstmeisje en een
kellner-kok, of liever een kok-kellner, door ons
„de amphihie" genoemd. De man was kok van zijn
vak, wilde voor zichzelf iets beginnen, doch eerst
nog wat van het kellnersvak leeren. Werd er iets
besteld, dan nam de „amphibie" in rok de bestel
ling op, verdween achter de schermen, verwissel
de rok voor koksbuis, bakte, verkleedde zich op
nieuw en bediende. Toen dit voor het „hoofdsei
zoen" te druk werd, kwam er een man bij.
De Familie van Reenen was inmiddels begonnen
met de strand-exploitatie, met 6 badkoetsjes en
eenige strandstoelen. Badman was IJsbrand Co-
nijn uit Egmond, die na zijn diensttijd op 't strand,
mijn personeel assisteerde met de „waterleiding",
bestaande uit een reservoir met zuig- en pers
pomp, welke ten leste met 3 man haast niet in
beweging te brengen was en meer zand dan water
gaf.
Zoo verliep het eerste seizoen 1907. Ik herinner
mij dat het bijna doorloopend slecht weer was,
zoodat ik den Opzichter Bakhuis in wanhoop
vroeg: „schijnt de zon hier nóóit?"
Het volgend jaar was Bergen aan Zee 2 gebou
wen rijker, n.l. de Vacantie-Kolonie van het Bur
ger Weeshuis te Amsterdam, thans het „Zeehuis"
van het Centraal Genootschap, en het door den
Heer G. Spruyt gestichte Pension „Wilhelmina".
De Familie van Reenen begon met de eerste den-
nen-aanplanting; de oudste dennen, langs den Zee
weg ten O. van Vlagduin zijn thans heele knapen
geworden. Voor het seizoen 1908 trof ik een over
eenkomst met den Heer Spruyt, waardoor ik meer
dere gasten kon onderbrengen.
De verbinding met Bergen-binnen werd eerst
onderhouden door een diligence, een soort „Jan
Pleizier" met kattebak, gereden door den oud
koetsier van „het Hof": Floor. Doch deze werd al
spoedig vervangen door de beroemd geworden
„lorrieeen houten stellage met zitplaatsen dos a
dos, op onderstellen van kipkarren, getrokken
door een paard, dat natuurlijk naast het werkspoor
moest loopen; de bocht bij „de Franschman" was
te scherp om in ééns genomen te kunnen worden
en daarom was daar een draaischijf aangebracht;
de passagiers werden op dat punt beleefd verzocht
uit te stappen en te helpen draaien; alles voor den
civielen prijs van één dubbeltje.
De „groote stoot" kwam in den winter van
1908/1909. De onderneming werd omgezet in de
N. V. „Nassau-Bergen" en de eerste helft van het
ontworpen Hotel werd gebouwd, onder architec
tuur der Heeren H. P. BERLAGE en J. C. VAN
EPEN. Tegelijk kwam de overeenkomst tusschen
de Fam. van Reenen en de Holl. IJz. Spoorweg Mij.
tot stand, waardoor de tramlijn werd doorgetrok
ken naar zee.-Tevens werd door de Fam. van
Reenen de waterleiding aangelegd. Bleef de
quaestie hoe het Hotel te verlichten; ten slotte
werd aan een acyteleen-installatie de voorkeur ge
geven.
Ook de strand-exploitatie werd uitgebreid; er
kwamen meer badkoetsen (de z.g. mantelbaden
enz. waren toen nog taboe!) en strandstoelen. Ook
werd een begin gemaakt met den aanleg van het
Parnassia-Park. Het geheel begon heusch iets op
een badplaats te gelijken, vooral toen de Fam. van
Reenen, gevolgd door enkele particulieren, eenige
huizen lieten bouwen.
De tweede „stoot" kwam 4 jaar later, in den
winter van 1912 op 1913. Het Hotel, dat al enkele
kleine uitbreidingen ondergaan had, werd nu af
gebouwd, d. w. z. de Noorder-vleugel verrees. Ver
scheidene nieuwe villa's werden gebouwd en, last
not least, Bergen aan Zee werd aangesloten aan
het electrisch net der toenmalige PEN. Dank zij
de medewerking van den Directeur, den Heer
Smit Kleine, straalde het Hotel op den openings
dag in 't electrisch licht, nog vóór één lampje te
Alkmaar of te Bergen brandde.
Van toen af ging de ontwikkeling der badplaats,
ofschoon niet zeer vlug, geleidelijk voort. Het oor
logsjaar 1914 dreigde een leelijke kink in den ka
bel te brengen, doch gelukkig herstelde de toe
stand vrij spoedig. In 1916 beloofde die ontwikke
ling een nieuwe vlucht te nemen; de Fam. van
Reenen schonk een groot duinterrein aan Prinses
Juliana, dat echter helaas nog ten huidigen dage
in denzelfden maagdelijken toestand verkeert, en
de bekende Heer August Janssen, die reeds meer
dere malen van zijn belangstelling voor Bergen
aan Zee deed blijken, kocht een ruim 13 H.A. groot
duinterrein en deed daar het machtige „Russen
duin" verrijzen. De Heer Jansen mocht echter
nauwelijks de voltooiing van zijn werk aanschou
wen; het huis werd gebouwd van 1916 tot 1918 en
was in het voorjaar nog niet eens gehéél gereed,
toen de Heer Janssen, na een ernstige ziekte, daar
herstel van gezondheid kwam zoeken; helaas, zon
der resultaat; ongeveer 14 dagen na zijn intrek op
het „Russenduin" overleed hij aldaar. Sinds dien
heeft het „Russenduin" steeds onbewoond ge
staan: de tragedie van Bergen aan Zee. Zooals be
kend, is het gebouw kort geleden overgegaan in
handen van de B. I. O., die daar een vacantieoord
voor zwakke kinderen zal stichten.
In de oorlogsjaren werd Bergen aan Zee eigen
lijk pas goed bij het Nederlandsche publiek, dat
verhinderd was zijn gewone buitenlandsche reizen
te maken, bekend. De oorlog ging niet geheel en
al aan Bergen aan Zee voorbij; velen zullen zich
de beschieting der Duitsche handelsschepen door
een Engelsch smaldeel herinneren, waarbij de gra
naten over het Hotel floten en velen daarvan tot
zelfs bij den Franschman en in het Bergerbosch
neerkwamen, gelukkig zonder de minste schade te