Bergen aan Zee. „Beryensche M-, Duin- en Boschbode'' van ZATERDAG 27 JUNI 1931. TWEEDE BLAD. N.V. BOUW-EXPLOITATIE-IHAATSCHAPPIJ „BERGEN AAN ZEE". 22e Jaargang No. .5. 'Mr. H. D. A. VAN REENEN, Burgemeester van Bergen. EEN KWART EEUW. Hoe weinigen onder de velen, die deze dagen .Bergen aan Zee bezoeken, zullen beseffen, wat Bergen aan Zee in haar oorsprong was. Wie vóór c.a. 25 jaar langs het Noordzeestrand wandelde, zag daar de opening in de duinenrij, waar de zeeweg uitmondde en waar de eerste drie huizen waren verrezen. De visschers op de zee, zich van geen nieuwe badplaats bewust, noemden algemeen deze plaats „Driehuizen". Zouden zij dezen naam ontleend hebben aan de drie huizen of zoude deze zijn blijven voortleven naar de aanduiding op de kaarten Uit de 17e eeuw, waarop een vuurboet en twee hutjes eveneens als „Driehuizen" vermeld stonden? Nu Bergen aan Zee algemeen bekend is, zal het wel moeilijk vallen nog na te gaan of hier van een toeval sprake is. Op de groote zeekaarten wordt Bergen aan Zee ■ook thans weer aangeduid, maar dit is na 1916, want aangegeven wordt het „Hooge Huis" op 't duin, waarmede bedoeld is „Het Russenduin" als baken vanuit zee. Van Bergen-Binnen uit was van Bergen aan Zee alleen de toegangsweg, een nauwe ingraving in het duin, te zien, die slechts door de meest onder- nemenden werd betreden. Maar allengs brachten lorrie, rijtuig, fiets, tram en auto meer menschen naar de jonge vestiging, waar weldra, dank zij de charme van zee en duin, een badhotel, pensions, villa's en winkels verre zen. Zoo is de jonge badplaats gegroeid tot een lust oord voor hen, die aan de zee of in het duin van de rust en de schoone natuur wenschen te genie ten en waarbij het hen aan de moderne comfort niet behoeft te ontbreken. Zelfs in de onmiddellijke nabijheid van de zee zullen zij de eens schier onzichtbare aanplant als bosschen zien verrezen. En zoo is Bergen een nieuwe wijk rijker .gewor den, de hand, die het oude dorp reikt aan de zee. Moge dit contact ook in de toekomst ons dorp sterken! Mr. H. D. A. v. R. Voorname, rustig Badplaats met breed, helder wit strand. "Geen stof Geen grondvervuiliqg. Verrassende resultaten, vooral bij kinderen. Uitstekende Tennisbanen. (Gravel). Schitterende wandeling in c.a. 1500 H.A. der prachtige duinen en duinbosschen voor bad gasten, op kaarten die tegen betaling van 25 cents worden verstrekt. Duinwaterleiding en electrisch licht. Post- en Telegraafkantoor. Het bebouwingsplan en de gansche opzet der hadplaats maken haar tot een der lieflijkste plaat sen om een buitenverblijf te stichten. Voor bouwgronden en andere inlichtingen wende men zich tot de Huize „Kranenburgh", Bergen (N.H.) of bij den Heer D. HAASBROEK te Bergen aan Zee. BERGEN AAN ZEE. Te Bergen aan Zee is het jaar in twee helften verdeeld. De eene bestaat uit het „Seizoen", de andere uit den „Winter". Bij het schrijven over Bergen aan Zee, ter gele genheid van het vijf en twintig jarig bestaan van het plaatsje, komen onwillekeurig herinneringen op die terug gaan tot den tijd, toen slechts de zandweg, schelpweg genaamd, naar het strand leidde. Wie langs dien weg ging, had de natuur lief, hield er van om uren alleen te zijn met de kracht daarbuiten, het landschap, dat bijna hard en ruw, en tevens zoo onzegbaar schoon in oneindigheid zich uitstrekte. Geen mensch nauwelijks een dier golvende duinen met spaarzame begroeiing een gevoel van spanning dat de zee nabij is en toch zoo veel verder weg, dan op de laatste duinhoogte vermoed werd, toen het vaag blauwe water te zien was. En dan is er de laatste kruin, en ligt de zee daar beneden, met het strand, en de wijde hemel, en de stilte is er van de oneindige natuur, met enkel het golven ruischen. Dat alles hebben velen lief, en elk proeft daar iets van op eigen wijze, drukt het uit in eigen woorden, en verlangt er naar op eigen tijd. De duinen, de meeuwen, de hemel dat alles is gebleven, en te midden daarvan verrees lang zaam en onder moeiten een dorpje. De klinkerweg die door het duin werd aange legd was het eerste dat de aanvang tot dit ont staan maakte, dan volgde een klein hotel, villa, restaurant. Een rijtuig bracht de eerste kijkers aan, dan een lorrie, daarna de tram. De menschen kwamen, en de menschen bleven. Dat, wat eens den mensch lokte om de wilder nis in te gaan en de zee te bereiken, dreef allengs ook anderen om het sterke daarbuiten te zoeken. De een trok den ander aan, en met de toene mende.menschen, groeide het dorpje. Het oude Bergen was een plekje grond van schoonheid aan bosch, en weiland aan den duin voet met in die duinen begroeide pannen, waar een weelde aan bloemen, witte meidoorn, en ve lerlei kreupelhout was. Het moet deze begenadig de natuur zijn, welke een stempel drukte op de bewoners die te midden van dat alles woonden; het werd een zelfbewust, goed geslacht, werkzaam, eerlijk, trouw. Zoo moet het ook wel gaan in het nieuwe dorpje aan zee, dat verrees in de grootsche duinen, met de zee daarbij. De dennen willen er groeien, de zilver-distel schiet welig uit, duinviooljjes kleuren overal en hët is of allengs meer bloeieffds opkomt; Ook in de dierenwereld gaat het zoo. Meeuwen waren er altijd, en scholeksters en sterntjes de leeuwerik steeg jubelend op in de zonwarme lucht, en musschen vertoonden zich, zoo gauw een men- schelijke woning voedsel beloofde. Nu is er meer. De duiven, die als paartje in het Parnassia-park werden gezet in hun til, kregen jongen en trokken anderen aan. Een paar postduiven die bij een be woner neerstreken bleven er, hoewel zij een paar maal naar den eigenaar terug werden gezonden. Een fazantenhaan is zoo mak, dat hij niet weg gaat, eer hij brood en graan gehad heeft, en de hennen komen, als zij alles veilig wanen. Lijsters, merels, roodborstjes, meezen, vinken, roodstaartje en nachtegaal zijn vaste, of immer weerkeerende bewoners geworden, en het musschenvolkje zwermt bij wel twintig te gelijk in de dennen, om het juiste oogenblik van voederen af te wachten. Aan zee gaat alles langzaam. De storm is er, en de alledaagsche wind, die, voor wie daaraan niet gewend is, al heel krachtig lijkt. AI wat groeit, heeft daar dan ook mee te kampen. De eerste ja ren zijn moeilijk, maar als die doorstaan zijn, ziet men de vorderingen, en dat geeft groote vreugde. Wie in Bergen aan Zee thuis hoort, heeft dan ook eerbied voor al wat groeit en bloeit. Daar is nog geen vernielzucht, geen hebzucht om te nemen wat daar buiten op zijn mooist is, en dan aan allen vreugde geeft. De bewoners voelen voor wat er tot stand komt, en respecteeren de distel, de tamarix, de lupines geen van hun zal daarnaar de hand uitsteken. Zij houden van de natuur en schenden haar niet; en wie er thuis hoort, respecteert ook de stilte, die enkel gestoord wordt als de wind om een huishoek giert, een pan van het dak valt, of de donder rommelt. Radio en gramophoon zijn in veel huizen te vin den, maar nooit zal het geluid dat in de kamer ge not geeft, storend naar buiten dringen, waar het hinder en ergernis geeft. Zij kennen de vreugde van de stilte, al zal er bij tijden natuurlijk het ver langen naar afwisseling zijn, het gemak om vlak bij boodschappen te doen, de bioscoop, of wat dan ook te bezoeken, maar dan is er tevens het be wustzijn, dat de stadsmensch allicht verlangt naar de daar ontbrekende stilte. Te Bergen aan Zee is het jaar in twee helften verdeeld. De eene bestaat uit het „seizoen", de an dere uit den „winter". Als de voorjaarsschoonmaak in het vroege voor jaar begint, en de huurders komen kijken, en hier en daar reeds blijven, is het met den winter ge daan. Met kou of warmte loopen 's zomers ge- kleede menschen met kleine kinderen buiten, en dat zijn onmiskenbaar de eerste badgasten, meest jonge menschen, zonder schoolgaande kinderen, die zich nog de luxe van vroegtijdig naar buiten gaan kunnen permitteeren. Dan begint ook het voor een seizoenbadplaats onvermijdelijke waarnemen van de weersgesteld heid, en al wie maling heeft aan regen en wind in den winter, zet nu een bedrukt gezicht: „als het weer maar meewerkt", „zouden wij regen krijgen? dat is niet te hopen", „die koude wind moest op houden". Die „weerangst" legt min of meer op elkeen beslag, en is een weerkeerend obstakel. Geen wonder ook! Wie zijn vacantiegeld uitgeeft, wil daarvoor iets ontvangen en dat moet zijn; lucht, licht en zon neschijn. De beide eersten zijn altoos aanwezig. De lucht dringt door de muren, en doet het behang zelfs bij gesloten deuren en ramen bewegen, en daarom is het binnenshuis dan ook nooit benauwd. Licht is er ook in ruimste maat, en altijd meer dan in boschrijke streken. Maar de zon viert een eigen regiment, en komt als het haar behaagt, en gaat als het haar behaagt. Toch is er ook hier altijd nog een voordeel, want als zij schijnt, straalt zij krachtiger en warmer dan eenige kilometers landinwaarts. In den winter zelfs, warmt zij zóó, dat men buiten haar schijn gaat zitten, en de kachel tempert. Om vier uur wordt het dan kil, en moet de kachel opgestookt worden. Over de regen valt niet te klagen, want volgens telephoneerende badgasten, regende het in Am sterdam, Rotterdam, Utrecht, toen aan de zee de zon scheen. Maar als het regent, is het dan ook fel en hevig, zoodat geen regenjas daartegen bestand is. Niets dat beschutting biedt op den weg, tenzij de den nen bereikt kunnen worden, die een soort van schuilplaats zijn. Alles aan zee komt uit de eerste hand de krachtgevende zon, en de druipende regen, het schoone zand, en de stormwind. Geen vuile voet stappen, en nooit modderige wegen, en als de re gen klettert, zwelgt het zand meteen het water weg, en zijn de straten schoongeboend, als na een extra Zaterdagsche beurt. In het seizoen is niemand gesteld op zoo'n Za terdagsche beurt, en toen in 1930 een paar keer de storm woedde, als ware het reeds herfst, bracht dat overal ontsteltenis. Met storm en regen ziet het er troosteloos uit. Niets dan grauwheid, neer buigende helm, stuivend zand, duistere hemel. In den zomer klaagt men er over, en tracht het beste er van te maken, maar wie het op een win terdag zoo treft, denkt stellig; „hoe kun je het hier uithouden!" Maar wie den moed heeft om op te tornen tegen de storm die west, met wat zuid of noord is, wordt beloond. Het landschap is duister, troosteloos, onmee- doogenloos, maar zoo geweldig in ongebrijdelde natuurkracht, zoo sterkend, door het oerkrachtige dat er leeft, zoo ongerept van al wat menschelijk is. Dan ligt het strand er in den winter met niets dan zee en duin er bij, een wilde, kokende zee enkele grootsehe-meeuwen m-breede vlucht, of statig zeilend op uitgebreide wieken, en de hemel hoog en ruim, met geweldige, jagende wolken. Het is strijd strijd met kracht, en lust en wildheid en van die strijdlust in prachtigste en hoogste vorm, kan iets overgaan in den mensch, die zich staande houdt in den storm, en dat alles aanschouwt, zoodat ook hij moediger wordt, en gewilliger opneemt, wat ook hem strijd kost in het dagelijksch leven. Dat dit meer en meer doordringt tot de men schen die niet aan zee wonen, blijkt uit de toene mende moedigen die op een stormdag naar het strand gaan, en die per auto, met de tram of op de fiets kamen. Vijf en twintig jaar geleden was het een daad, om door het mulle zand naar zee te loo pen. Later was de klinkerweg een makkelijk pad om met een zonnigen dag te bewandelen, en dat werd meer en meer gedaan maar het moest goed weer zijn. Dat storm, regen en wind een eigen bekoring kunnen hebben, is pas in de laatste jaren doorge drongen, en wie dan komt, is stellig de ware na tuurliefhebber, die overal het mooie ziet, en daar van meeneemt. Het contrast van seizoen en winterstilte is groot. Als in den herfst de scholen beginnen, is het op de straten plotseling uitgestorven, en stellig zijn de bewoners dan eerst wat uit hun doen, en zal het wel een paar dagen duren eer men zich weer aan het winterleven aangepast heeft. Binnenshuis wordt het dan gemoedelijker. Er is eens tijd voor een gezellig praatje, of er wordt brandhout gejut, het naaiwerk wordt opgenomen. De laatste gasten geven weinig werk in vergelij king van het boordevolle huis dat uiterste krachts inspanning eischte, en de naiaarsschoonmaak kan in makkelijk tempo plaats vinden, met het voor uitzicht op welverdiende rust. Het dorpje ligt er stil, uitgestorven, als in win terslaap, maar binnenshuis is het des te gezelliger en eer men het weet is de drukte er weer. M. E. Baronesse TAETS VAN AMERONGEN— VAN REENEN. HET LIEDJE VAN DEN BERGENAAR. Ge vraagt mij, Mijnheer de Redacteur, ter gele genheid van het Zilveren jubileum van Bergen aan Zee, een korte bijdrage voor de „Badbode", die in de Feestweek verschijnt liefst een persoon- 1 ij k e herinnering aan de stichteres der badplaats. Natuurlijk voldoe ik, als oud-Redacteur, direct aan dit verzoek en weet bij deze gelegenheid niet beter te doen dan te vertellen, hoe het thans alom bekende „Liedje van den Bergenaar" ontstaan is. Het was, meen ik, in het voorjaar van 1910, dat

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Bergensche bad-, duin- en boschbode | 1931 | | pagina 3