Bergen aan Zee.
„Bergensche Bad-, Duin- en BoscliMe"
23e Jaargang, No, 2,
van ZATERDAG 11 JUNI 1932.
TWEEDE BLAD.
N.V. Bouw-Exploitatie-Maatschappij
„Bergen aan Zee".
Historische Anecdoten.
Voorname, rustige Badplaats
met breed, helder wit strand.
Geen stof Geen grondvervuiling.
Verrassende resultaten, vooral bij kinderen.
Uitstekende Tennisbanen, (Gravel).
Schitterende wandeling in c.a. 1500 H.A. der
prachtige duinen en duinbosschen voor bad
gasten, op kaarten die tegen betaling van 25 cents
worden verstrekt,
Duinwaterleiding en electrisch licht.
Post- en Telegraafkantoor.
Het bebouwingsplan en de gansche opzet der
badplaats maken haar tot een der lieflijkste plaat
sen om een buitenverblijf te stichten.
Voor bouwgronden en andere inlichtingen wende
men zich tot de
Huize „Kranenburgh", Bergen (N.H.) of bij den
Heer D. HAASBROEK te Bergen aan Zee.
VOOR DE BADGASTEN
is het van belang te weten: lo. dat het Berger
Museum naast het Postkantoor gedurende de
maand Juni Dinsdags en Donderdags geopend is
van 10 tot 12 uur en vanaf 1 Juli dagelijks van 10
tot 12 uur. Toegangsprijs 25 ct., ingang bij het
tuinpoortje); 2o. dat de toegangskaarten voor
wandelingen in de Berger duinen uitslui
tend verkrijgbaar zijn ten kantore van de Bad-
directie te Bergen aan Zee aan de v. Hasseltstraat
tegen betaling van 25 cents; 3o, dat het Duin
museum in het Parnassiapark te Bergen aan Zee
eiken dag is geopend van 96, toegang kosteloos.
Kinderen zonder geleide worden niet toegelaten
en bezoekers worden beleefd verzocht niets te
beschadigen; 4o. dat de bekende collectionneur
van moderne kunst, de heer P. Boendermaker, na
schriftelijke aanvrage, belangstellenden in de ge
legenheid stelt Donderdagsmiddags van 2 tot 4.30
zijn collectie, ondergebracht in de door hem in
1928 gestichte kunstzaal achter zijn woning, huize
„De Klomp", Loudelsweg, te bezichtigen.
OVER WATERWANTSEN.
Over insecten, die met den naam Wantsen wor
den bestempeld, is de kennis nog niet zesr ver
breid. Verreweg de meeste menschen hoorden er
nimmer van, en wie ze al toevallig heeft gezien,
rangschikt ze gewoonlijk onder de watertorren.
De Wantsen of Heteroptera vormen een insec-
tengroep uit de orde der Halfvleugelen (Hemipte-
ra). In rust hebben ze de beide paren vleugels
horizontaal over den rug uitgestrekt, waarbij de
achtervleugels door de voorvleugels bedekt wor
den. De snuit is dan meestal naar de borst gebo
gen. Uit klieren in de borst vloeit dikwijls een
onaangenaam riekend vocht, wat men vooral kan
merken, wanneer men de dieren aanraakt.
De wantsen leggen hare eieren tegen de blade
ren en andere deelen van planten, waartegen ze
groepsgewijze vastgehecht worden. Doorgaans
zijn deze eieren bolvormig met geribde bulten, ook
wel gekleurd, en, als het ware, van een dekseltje
voorzien. Hieruit worden natuurlijk de larven ge
boren, die, wanneer grooter geworden zijn, er
breed en plomp uitzien. Na eenige vervellingen
en verkleuringen, beginnen ze meer en meer op de
volkomen insecten te gelijken, en ze voeden zich
met andere insecten en hun eieren en verdere
dierlijke zelfstandigheden, zoodat men ze meer als
nuttig, dan als schadelijk te beschouwen heeft.
De wantsen worden verdeeld in Waterwantsen
(Hydrocorida) en Landwantsen (Geocorida), al
naar ze in stilstaand water of op het land leven.
Wie Waterwantsen wil leeren kennen, bezoeken
een sloot aan de Voert bij Bergen. Daar kan men
ze in dolce far niente waarnemen en met een
schepnetje met fijne mazen ook vangen. Het eerst
zal dan wel in het oog vallen de Nepa cinerea L.,
die dikwijls, doch ten onrechte Waterschorpioen
wordt genoemd. Alleen haar voorpooten geven
haar iets schorpioenachtigs, maar overigens heeft
zij weinig of niets gemeen met de spinachtige die
ren, waartoe de schorpioen medegerekend moet
worden. Beter is het, deze soort te noemen:
Aschgrauwe Wants of Nepa.
Dat zij gerekend kan worden tot de ongelijkvleu-
gelige insecten, blijkt wel daaruit, dat haar boven-
vleugels aan de basis lederachtig en aan de uit
einden vliesachtig zijn.
Deze waterwants is een roofzuchtig diertje, dat
vele in het water levende insecten en weekdieren
uitzuigt. Bij het aanvatten er van moet men wel
voorzichtig te werk gaan, daar zij met den scher
pen snuit hevige steken kan toebrengen. Dadelijk
is ook deze wants te kennen aan het achterlijf,
waaraan zich een lange, uit twee kleppen bestaan
de stekel of legboor bevindt. En dat deze klep
pen ook als ademhalingswerktuigen dienen, kan
men gedurig waarnemen. Telkens wordt dit li
chaamsdeel boven water gestoken, om er lucht
door naar de luchtbuisjes te voeren. Stellig ook
dient het bij het leggen der eieren, want deze
vindt men gedurig binnen het plantenweefsel en
ook diep in de stengels. De eiertjes zijn van een
aantal puntjes voorzien,
In de meeste slooten van ons vaderland kan
men deze wants aantreffen, zoodat het niet moeie-
lijk is, haar te vinden. Wie een of meer exem
plaren in een aquarium wil hebben, zal ze in hun
roofbedrijf kunnen leeren kennen.
Ook komt tamelijk veel in onze wateren voor
de wants, die aangeduid wordt met den naam
Bootsmannetje of Notonecta glavea L. Deze soort
wordt tot de Rugzwemmers gerekend. Ze zijn van
onderen plat en van boven rond en zwemmen op
den rug door middel van haar lange achterpooten,
die zij als een paar roeiriemen gebruiken. Een
fijn dons, dat het geheele lichaam bekleedt, houdt
een laagje van de voor haar ademhaling noodza
kelijke dampkringslucht vast, zoodat het schijnt,
alsof het geheele diertje in een zilveren foedraal is
gehuld.
De Notonecten leven in groote menigte in de
meeste moerassen, vijvers en slooten. Bij avond
verlaten zij niet zelden het water, loopen op plan
ten die boven water groeien, en op den oever, en
vliegen nu en dan van den eenen waterplas naar
den anderen.
In Mexico vindt men in de meren een groote
menigte van waterwantsen, waarvan men de vele
eieren van riet en andere waterplanten verzamelt
en er meel van maakt, waarvan vervolgens een
soort van koeken of brooden gebakken wordt,
hautle geheeten, en die een sterken vischsmaak
hebben. Voor de inneming van Mexico door de
Spanjaarden maakten de inboorlingen reeds zulk
brood van die wantseneieren.
We zullen nog vluchtig bekijken een Waterloo-
per, die wetenschappelijk heet Hydrometra palu-
dum L, Deze soort leeft meer op dan in het wa
ter, en eigenaardig is de manier, waarop dit dier
tje zich over de oppervlakte beweegt, nu eens
snel loopende, dan weer springende. Waren poo-
ten en verdere lichaamsdeelen van dit diertje niet
met een vette zelfstandigheid bekleed, dan zou het
natuurlijk in het water zinken.
Wanneer men de pooten van den Waterlooper
met ether afpenseelt en hem daarna weer op het
water plaatst, zal hij met groote moeite voortgaan,
daar de pootjes dan telkens in het water steken.
We zullen eindigen, om later nog eens wat over
de landwantsen mede te deelen. De landwantsen
worden gewoonlijk weegluizen genoemd.
J. DAALDER Dz.
Een groot gebrek van La Condamine was zijn
onbeperkte nieuwsgierigheid. Eens bevond hij zich
in de kamer van Madame de Choiseul (de echtge-
noote van den minister van dien naam) toen zij
bezig was een brief te schrijven. Hij naderde haar
van achter en boog zich over haar schouder heen
om haar brief te lezen. Madame de Choiseul bleef
schrijven zonder iets te laten merken. Alleen
voegde zij dit regeltje aan het slot: Ik zou u nog
wel meer zeggen, als mijnheer La Condamine niet
achter mij stond en las wat ik U schreef.
O mevrouw! riep La Condamine uit: U bent
heel onrechtvaardig en ik verzeker U, dat ik niets
gelezen heb.
De beroemde maestro Spontini was in het bezit
van een menigte ridderorden. Zulke eereblijken
waren goed aan hem besteed, want nooit vertoon
de hij zich in het openbaar of zijn borst was er
mede bedekt.
Eens toen hij zich op een groot muziekfeest te
Halle bevond, hoorde hij iemand in zijn nabijheid
zeggen:
Kij dien Spontini eens! Wat bespottelijk! Een
en al lintjes! Mozart had er niet één!
Spontini, die wel zooveel Duitsch verstond om
deze opmerking voor een gedeelte te verstaan en
te begrijpen, zeide tot een vriend die naast hem
stond en die de opmerking eveneens gehoord had:
Ja, dat is waar, Mozart had geen ridderor
den. Maar hij had ze ook niet noodig!
Toen de bekende Fransche luchtreizigster
Garnerin in den herfst van het jaar 1829 te Berlijn
was aangekomen om met een luchtballon op te stij
gen, had zij te kennen gegeven, dat niemand vlak
bij de plaats mocht komen, waar het gevaarte lag.
Aan den ingang werd een wacht geplaatst om al
de nieuwsgierige kijkers op een afstand te houden.
Eindelijk verscheen madame Garnerin zelf, die
zich naar den luchtballon wilde begeven. Maar de
wacht, die haar niet kende, weigerde haar vol
strekt den toegang.
Nerveus riep zij uit:
Maar, m'n hemel! Ik ben Garnerin, Garnerin.
Ja, dat geeft niet, antwoordde één der solda
ten, of u er gaarne in bent, maar ik mag niet
buiten mijn orders gaan.
Ter karakteriseering van den eenvoud, welke
Koning Willem I eigen was, vertelt de „Stand." het
volgende verhaaltje:
Een der predikanten van de Haagsche Herv, Ge
meente, ds. Dirk Molenaar, was ernstig ziek. Z, M,
stelde veel belang in hem en liet zich eiken dag
bericht geven van den toestand van den zieke. Ds.
Molenaar woonde in de Molenstraat, en ieder Ha
genaar weet dat de tuin van het paleis een uitweg
heeft in die straat. Op zekeren avond, althans het
was reeds donker, wordt er zachtjes aan het huis
van den predikant gescheld. De meid doet open,
maar kan wegens de donkerte den persoon, die
aangescheld had niet juist onderscheiden; zij kon
tenminste niet zien of het een heer of een gewoon
burgerman was.
Ik wenschte gaarne den dominé te spreken,
zegt de man op de stoep.
De dominé is niet te spreken, antwoordde de
meid, een weinig gemelijk, misschien omdat zij we
gens de menigvuldige aanvragen, al te veel naar
de voordeur had moeten loopen de dominé is
ziek en er mag niemand bij hem komen.
Ik zou hem toch zoo gaarne willen zien, her
nam de persoon op bescheiden toon, ga eens
vragen of het niet mogelijk is.
De meid, een weinig gestreeld door den minza-
men toon, meent dat zij den bezoeker niet geheel
kan afwijzen. Zij laat hem binnen op de mat en
zegt:
Nu, ik wil wel naar boven gaan en vragen,
maar wie moet ik zeggen dat er is?
Zeg maar, dat mijnheer de Koning den do
miné gaarne wenschte te zien.
De meid laat den bezoeker op de mat staan,
gaat heen, en komt daarop terug.
Mevrouw zegt, dat zij geen mijnheer de Ko
ning kent en vraagt waar u woont en wat u doet?
Ik woon in het Noordeinde, was het ant
woord, en wat ik doe is moeilijk te bepalen,
maar zeg aan mevrouw, dat men mij gewoonlijk
noemt: Willem I, Koning der Nederlanden.
Stel u den schrik der dienstmaagd voor, die
daar vóór haar op de mat Koning Willem I zag
staanl
Keizer Joseph II ontving een klacht van velen
zijner edellieden, dat men niet in het Prater, den
keizerlijken tuin, kon wandelen zonder gehinderd
te worden door minderwaardigen in stand. Zij
verzochten Zijne Majesteit een verbod deswege
Uit te vaardigen. De keizer antwoordde: Indien ik
alleen mijn gelijken wilde zien, dan kon ik me wel
in de kerkgewelven opsluiten, waar de beenderen
mijner voorvaderen rusten. Ik stel genoegen in
het rondom zien van menschen van verschillenden
stand en rang. Ik stel bekwaamheid veel hooger
dan een denkbeeldige verdienste in het bezit van
prinselijke voorvaderen gelegen.
Fontenelle bevond zich aan het hof van een
Duitschen vorst, die tot hem zei: Ik moet je eerlijk
bekennen, dat mijn vertrouwen in eerlijke men
schen al zeer gering is.
Genadige heer, antwoordde de dichter, er zijn
eerlijke menschen genoeg, maar zij zoeken de
vorsten niet op.
Napoleon had bij den inval in Rusland in 1812
zijn geheele ruiterij naar de voorhoede gebracht.
Daardoor bespoedigde hij weliswaar den terug
tocht der Russen naar het midden des lands, maar
hij richtte ook de Fransche cavalerie, bij gebrek
aan voedsel voor een zoo groot aantal paarden in
een beperkte ruimte, in korten tijd te gronde. Alle
officieren waren zeer misnoegd over deze ma
noeuvre. Toen Murat zich, na een aanval, be
klaagde over het feit, dat de cavalerie haar plicht
niet beter had gedaan, antwoordde hem Nansouty:
Dat komt, omdat de paarden volstrekt geen
patriotisme bezitten. Onze soldaten vechten wel
zonder brood, maar onze paarden willen zonder
haver niet galoppeeren.
Niet altijd plukken de uitvinders de voordeelen
van wat zij met zooveel moeite en inspanning en
dikwijls ook met geldelijke opofferingen bereikt
hebben.
Kay, het genie, dat de schietspoel voor de naai
machine uitvond, stierf arm op een zolderkamer
tje in Parijs. Hargreaves, de uitvinder van de
spinmachine, bracht een groot deel van zijn leven
door in strijd tegen fabrikanten, die hem van zijn
patenten beroofd hadden.
Millioenen ponden sterling werden aan deze uit
vindingen verdiend, waarvan de uitvinders nooit
een cent in handen kregen.
Tragisch was het lot van Friese-Greene, den uit
vinder van de bioscoop. Wanneer de Engelschen
minder laks waren geweest, had deze groóte indus
trie, waardoor millioenen Engelsch kapitaal naar
Amerika zijn gegaan, een Britsch monopolie kun
nen worden. Nu werd zijn onschatbaar apparaat
voor 18 op een auctie verkocht, juist vóórdat de
uitvinder wegens schulden gegijzeld werd.
De geluidsfilm is een uitvinding uit den tijd na
den oorlog. De uitvinder er van was een En-
gelschman, Lauste geheeten. Dit genie stierf arm
en eenzaam; zijn denkbeeld werd verder ontwik
keld door den Duitscher Vogt en geëxploiteerd
door Amerika.
De televisie is ook een Engelsche uitvinding,
maar John Baird, de uitvinder, zwierf hongerig en
dakloos langs de straat, voor hij eindelijk een En-
gelschman vond, die ondernemend genoeg was om
zijn ontdekking te financieren!
Het is voor Engelsche uitvinders altijd een groot
nadeel geweest, dat er in Engeland niet zooals in
Duitschland een officieele, wetenschappelijke or
ganisatie bestaat, speciaal belast met het onder
zoeken van de waarde van uitvindingen.