X7
E. ROMENY,
Grapjes
Historische Anecdoten.
ADVERTENTIËN.
Bezoekt „DE DUINHOEVE"
mm
BERGENSCHE H
DROGISTERIJ
DOODGRAVERS.
Niet alleen onder de vlinders en rupsen vinden
we schadelijke en nuttige soorten voor landman
en boomkweeker, ook onder de kevers en wormen
is dit het geval. Zoo hebben we als nuttig te be
schouwen de Doodgravers of Necrophorus, uit de
familie der Aaskevers of Silphidae. Er komen in
ons land zeven soorten van voor, doch we zullen
de twee meest voorkomende bekijken, n.l, Necro
phorus humator en Necrophorus vespillo. Eerst
genoemde soort is te kennen aan haar zwarte
dekschilden, de tweede aan de twee roode dwars-
banden.
De Necrophorus humator, die men vooral op
vogellijken vindt, is van de andere doodgravers te
onderscheiden aan de bruinroode knotsen van de
sprieten, terwijl ze een lengte heeft van hoog
stens 25 m.M. Zoo is de Necrophorus vespillo, die
meest op zoogdierlijken voorkomt, van andere,
minder algemeen voorkomende soorten, met rood
of geelrood op de dekschilden, te kennen aan de
geelroode knotsen van de sprieten, aan de gebo
gen schenen van de achterpooten en aan den voor-
rand van 't voorborststuk, dat dicht geel behaard
is. Deze doodgraver wordt maar 12 m.M. lang.
En nu willen we doodgravers aan hei werk zien.
Iedereen, die maar een dood vogeltje of een doo-
de muis heeft, kan het eigenaardige werk van de
ze aaskevers waarnemen. Men legt daartoe een
lijkje in den tuin, liefst op wat losse aarde, en
zoodra het maar eenigszins tot bederf overgaat,
komen gewoonlijk twee doodgravers de zaak in-
specteeren. Er wordt over en om het lijk gewan
deld, en wanneer dit wat groot is voor ons paartje,
gaat het heen om hulptroepen te halen. Zoo ziet
men weldra twee of drie paren doodgravers met
ijver aan het werk getogen. Mocht de grond wat
al te vast zijn voor het doel, dan wordt met ver
eende krachten het lijk verplaatst naar een plek,
die beter voor het doel geschikt is.
Hebben de kevers als het ware gemeten hoe
groot het graf moet zijn, dan graaft elk aan een
zijde met een ijver, die bewondering vraagt. Het
zand wordt terzijde van het lijk uitgeworpen en
weldra zakt het op enkele plaatsen min of meer
naar beneden. Mocht op een plek de grond niet
gemakkelijk te bewerken zijn, dan arbeidt men
daar een tijd met vereende krachten, opdat het
geheel gelijkmatig kan dalen. In betrekkelijk kor
ten tijd komt zoo het lijk onder de omgeving. Is
de grond tamelijk los, dan graaft men nog eenigen
tijd door, doch in vasten bodem is men al met
weinig diepte tevreden. Ten slotte wordt de om
liggende aarde over het doode dier uitgespreid, en
hiermede is de begrafenis volbracht.
Doch met welk doel geschiedt nu zoo'n, voor
zulke dieren zwaar en moeilijk werk? Is het om
de bederflucht weg te nemen en werken zoo deze
torren mede, om onze aarde mooier en schooner
te maken? Onbewust geschiedt zulks, doch het
doel heeft andere drijfveeren. Enkele dagen na
de begrafenis toch zult ge in het stinkende lijkje
kunnen vinden de werkers, die nu, van hun arbeid
uitgerust, knusjes bij elkander wonen in het rot
tende vleesch. Hierin leggen de wijfjes haar
eieren, waarbij de doodgravers ongeveer 14 dagen
wonen en waar zij zich voeden met het halfverga
ne vleesch van het doode dier. Na dien tijd ko
men de vuilwitte larven, die elk drie paar weinig
ontwikkelde pooten hebben, te voorschijn, en ook
zij doen zich te goed aan het lekkers, te midden
waarvan zij geboren zijn. De ouders, nu wetende,
dat hun kinderen goed verzorgd zijn, gaan heen
om een nieuw lijk op te sporen, en wederom ar
beid te verrichten en nogmaals nakomelingen
voort te brengen. De eerste kinderen zijn spoedig
in de aarde gekropen, om er te verpoppen. En
zoo wordt de geheele ontwikkeling in korten tijd
doorloopen, zoodat in een jaar twee of zelfs drie
geslachten achtereenvolgens kunnen optreden.
Zoo hebben we in de handelingen dezer kevers
niet anders te zien, dan strijd om eigen bestaan
en voor de instandhouding der soort. Doch een
gevolg hiervan is, dat vele lijken van kleine die
ren bedolven en verorberd worden, die anders
door onaangename gassen veel lucht zouden be
derven en veel onheilen zouden kunnen voort
brengen, zoodat we in het leven en den arbeid
van deze aaskevers veel goeds hebben te zien.
Bekende natuuronderzoekers weten mede te
deelen, dat vier doodgravers in vijftig dagen twee
mollen, vier kikvorschen, drie kleine vogels, de
ingewanden van een visch, twee sprinkhanen en
twee stukken runderlever begroeven. Medege
deeld wordt hierbij het volgende: Is na het over
winnen van grootere of kleinere hindernissen,
onder gemeenschappelijken en met inspanning van
alle krachten verrichten arbeid, de begraving af-
geloopen, dan verdwijnt het wijfje in den grond,
waar het, naar omstandigheden, vijf of zes dagen
verborgen blijft. Komt het dan weder te voor
schijn, dan is het meestal nauwelijks kenbaar van
wege de groote menigte kleine, achtpootige, rood
achtig gele mijten, waarmede het bedekt is. De
kever heeft haar taak volbracht en een ander we
zen, een parasiet, komt op haar plaats, om zich op
zijn wijze in de genietingen van een kortstondig
bestaan te verheugen.
Neemt men een doodgraver in de hand, zoo
tusschen duim en vinger, dan brengt hij tonen
voort. Zoo'n dier bezit n.l. een merkwaardig
strijkinstrument in een harde, geribde chitinebe-
kleeding op vier van de achterlijfsringen. Zoo'n
bekleeding bezitten ook de dekschilden aan hun
afgeknotten achterrand, die over de ribbetjes ge
streken wordt en waardoor dan 't geluid ontstaat.
Het bovenstaande is een antwoord aan een
Mevrouw uit Bergen op de vraag, waar toch al de
liikjes van kleine vogels en zoogdieren blijven.
Men vindt er bijna nimmer een. J. DAALDER Dz.
INFORMATIEBUREAU
der Vereeniging tot bevordering van het
Vreemdelingenverkeer.
Het informatiebureau is gevestigd in het keurig
ingerichte gebouwtje naast het Postkantoor, al
waar Mevrouw EvenhuisNieboer gaarne aan
pension zoekenden en huurders van gemeubileerde
huizen gratis alle gewenschte inlichtingen geeft.
Logementhouder: Maar, mijnheer, hoe komt u
er toe om in één nacht beide bedden die op uw
kamer staan, in gebruik te nemen?
Gast: 't Was buiten mijn schuld! Ik hoor
de in mijn droom duidelijk roepen: Haarlem over
stappen!
Chef van het warenhuis: Wat heeft dat te betee-
kenen, dat je ruzie staat te maken met een klant?
Weet je niet, dat onze stelregel is, dat de klant
altijd gelijk heeft?
Winkelbediende: Dat weet ik, mijnheer, maar
hij hield vol, dat hij ongelijk had!
Mama, ik wil zoo graag geld aan arme kin
dertjes geven.
Dat is goed, jongetje. Als je een week lang
niet om een hapjesuiker bedelt, dan zullen wij het
geld, dat daarmee uitgespaard wordt, weggeven.
Maar, mama, waarom juist suiker? Mag het
niet met zeep?
Het was vroeger heel moeilijk, een naaid in
een hooiberg te vinden. Tegenwoordig is het nog
veel moeilijker, een naald in een vrouwehand te
vinden.
Dokter: ,,U moet iederen morgen voor het ont
bijt een bad nemen, Mevrouw!"
Dame: „Dat gaat onmogelijk dokter, ik sta altijd
pas na het ontbijt op!"
Vader (die wil nagaan of zijn strafoefening ge
holpen heeft): „Zoo, jongen, en vertel me nu eens,
waarom je gestraft bent?"
Zoonlief (huilend): „Ja, hoor nou eens, nou geeft
ie me eerst een pak slaag, en dan vraagt ie, waar
om dat eigenlijk is!"
Dame (bij den coiffeur): Heeft u iets voor
grijze haren?
Coiffeur: Niets anders dan het grootste res
pect, mevrouw.
Zij: Uit de statistiek blijkt, dat 75 pet. van de
mannelijke misdadigers ongehuwd is.
Hij: Daaraan zie je dus, dat zij de gevangenis
boven het huwelijk verkiezen!
Bediende, 25 jaar in betrekking, tot zijn patroon:
Mijnheer mag ik u ter gelegenheid van uw
jubilé mijn oprechte gelukwenschen aanbieden.
Patroon: Mijn jubilé?
Bediende: Ja, u is heden 25 jaar mijn patroon.
Goeden dag, dokter, riep de jonge man uit,
terwijl hij den medicus de hand toestak. Ik kon
niet nalaten even aan te loopen om u te zeggen
hoe tevreden ik ben over uw behandeling.
Maar, zei de verraste dokter, ik kan me hee-
lemaal niet herinneren, dat ik u in behandeling
heb gehad.
Neen, antwoordde de ander, ik mij ook niet,
maar wel mijn oom en ik ben zijn universeele
erfgenaam.
Directeur der gevangenis (tot een bewaarder):
No. 23 moet twee dagen per week op water en
brood.
Gevangenbewaarder: Maar mijnheer hij heeft
al twee dagen per week.
Directeur: Geef hem dan op die dagen een
kookboek te lezen.
De tien-jarige zoon des huizes heeft den bezoe
ker iets voorgespeeld op de viool.
Nu, wat zeg je ervan? vraagt de trotsche va
der. Hij krijgt pas drie maanden les en nu kan hij
al met zijn instrument doen wat hij wil.
Hm, ja, zegt de bezoeker aarzelend. En kan
hij het ook weer goed in de vioolkist leggen.
Wat een verschrikkelijke man is die Pieter-
sen! Ik vroeg hem, wat hij liever had: een millioen
of mij, en toen zij hij: een millioen. Hoe vind je
dat? vroeg Annie verontwaardigd.
Och, sprak haar vriendin, hij weet natuur
lijk wel, als hij een millioen heeft, dat hij jou er ge
makkelijk genoeg bij kan krijgen.
Een cliënt voor een levensverzekeringsmaat
schappij had achter de vragen: „Ouderdom van
den vader, indien nog in leven" en „ouderdom dei
moeder, indien nog in leven" respectievelijk inge
vuld 112 jaar en 120 jaar.
Maar uw ouders zijn toch niet zoo oud?
vroeg de agent.
Weineen, maar dat zouden ze zijn, indien zij
nog leefden, was het antwoord.
Opzichter (tot een gevangene): Waarom ben
jé hier?
Gevangene: Omdat ik er niet uit kan.
De schilder Rigaud maakte eens het portret
eener dame, wier wangen sterk met blanketsel
bedekt waren.
Na de voltooiing der schilderij verweet zij hem,
dat zijne kleuren niet levendig genoeg waren.
Daarin doet gij mij onrecht, mevrouw, hernam hij,
ik koop ze toch bij denzelfden koopman van wien
gij ze neemt.
Men kent de bewonderenswaardige landschap
pen van Adriaan van de Velde in de musea te Am
sterdam en Rotterdam. Bij een wandeling in de
omstreken der stad Antwerpen zag de schilder op
zekeren dag een landhuis, dat, omgeven van water,
bosch en bosschages, een betooverend schouwspel
bood. Dit huis was kort geleden door een rijken
Engelschman, lord Clarendon, gekocht. Van de
Velde besloot het te schilderen en toen het doek
gereed was, zond hij het naar Londen om daar in
de veiling gebracht te worden.
Lord Clarendon, die toevallig bij de verkooping
aanwezig was, herkende zijn huis. Hij deed boden
van 300 gulden af, maar telkens viel een hooger
bod. Toen riep de lord, die het schilderij tot el-
ken prijs wilde hebben:
Ik geeft het origineele voor deze copie!
Men verwonderde zich, men fluisterde en Van
de Velde riep den kooplustigen heer toe:
Bent u een deskundige meneer, om op deze
wijze te spreken?
Ik herhaal, zei lord Clarendon, ik geef het
origineel voor de copie.
Mylord, wees voorzichtig. U vergist zich!
Ik weet, dat Adriaan van de Velde de schep
per van dit schilderij is. En voor de derde maal
bied ik het origineel voor de copie.
Ditmaal begreep de schilder. Terstond werd
het doek uit de veiling genomen en men ging naar
den notaris om het ruilcontract te onderteekenen.
Op deze wijze kwam Adriaan van de Velde in het
bezit van zijn huis.
El Hadsjasje, gouverneur van een Afrikaansche
provincie, ging eens met zijn hooge ambtenaren
op jacht. Hij verdwaalde bij het achtervolgen
van een antilope en toen hij, gescheiden van zijn
begeleiders den weg zocht, zag hij aan den rand
van het veld een grijsaard, die steunende op zijn
ploeg, den ruiter aandachtig bekeek.
Vanwaar kom je? vroeg de gouverneur.
Uit het dorpje, dat u voor u ziet.
Behoort het niet aan Beni Adsjel?
U zegt het. Deze Doear behoort hem.
En zeg eens, goede man, wat zegt ge van de
ambtenaren van de regeering?
Men denkt, dat het lieden zonder geloof,
zonder wet, zonder medelijden zijn welke de be
woners berooven, vervolgen en onderdrukken.
En ben jij die meening ook toegedaan?
- Volkomen.
En wat zeg je van El Hadsjasje?
Ik zeg, hij is de ergste van allen. God moge
zijn gelaat zwart maken en den Kalief vervloeken,
die hem de macht heeft toevertrouwd.
Weet je wel, met wien je spreekt?
Neen.
Ik ben El Hadsjasje zelf.
Inderdaad, zei de boer, zonder te schrikken,
dat doet me genoegen. En weet u wel, wie ik
ben?
- Neen, zei de gouverneur, over de kalmte
van den boer verbaasd.
Men noemt mij, zei de grijsaard, Said ben
Hamer, en ik ben de nar van Beni Adsjel. Eiken
dag even voor zonsondergang verlies ik het ver
stand. Het is vier uur. Mijn aanval is reeds be
gonnen. Vergeef mij dus, als ik naar mijn dorp
terugkeer.
De gouverneur, eerst inwendig woedend over de
uitingen van den boer, was over diens tegenwoor
digheid van geest zoo verheugd, dat hij den oude
eenige dagen later in zijn paleis liet komen en
hem een gewichtige positie toevertrouwde.
BREELAAN 73, BERGEN.
LANDELIJKE LUNCHROOM.
Prima consumptie en bediening.
RIJWIELSTALLING 10 CENT.
Aanbevelend,
P. R. WIERSMA.
APOTH.-ASSISTENTE.
TELEFOON 109.
BREELAAN 17, BERGEN (N.-.H)