Historische Anecdoten.
teit van deze soort niet spoedig zal vergissen. Deze
soort komt meer voor dan de beide anderen.
In klein aantal komt hij in het winter
halfjaar aan het strand voor, meestal dood of ster
vend, vooral na zware stormen. Zelden komt hij
in het binnenland. Enkele zomerwaarnemingen
zijn bekend.
De drie genoemde soorten broeden veel op de
rotsen van Schotland, op de Faröer- en andere
rotsachtige eilanden. Daar legt elk wijfje slechts
één ei, zoodat de vermenigvuldiging niet sterk is.
Wie langs het strand wandelt, gaat allicht eens
naar resten van vogels zoeken. Men dient dan
niet te zoeken onmiddellijk langs den waterkant,
maar wat dichter langs de duinen, waar gewoonlijk
dor zeegras, kleine stukjes hout en andere lichte
voorwerpjes de lijn aanwijzen, waar men langs
moet gaan. Vindt men iets, waar men belang in
stelt, dan is er altijd wel iemand te vinden, die
inlichtingen kan en wil geven.
Is men niet ver van Bergen aan Zee af, dan kan
men altijd even gaan naar het Museum in het
Parnassiapark, waar heel wat vergelijkingsmate
riaal aanwezig is, niet alleen wat vogels, maar ook
wat kleine viervoeters, planten, zeedieren en
schelpen betreft.
In binnenslooten en waterplassen ziet men in
den winter nog een kleinere Alk. Deze vogel,
Kleine Alk (Alle alle) of Krabbenduiker geheeten,
heeft in den zomer kop, hals en bovendeelen zwart
en onderzijde wit. Aan de Schotsche kust is hij
een weinig talrijke broedvogel. Hij is goed te
kennen aan een wit vlekje boven ieder oog en aan
de witte randjes van de schoudervederen.
Over de stookolie-misère en de slachtoffers er
van in zee, is al heel wat geklaagd en men zint op
middelen, die dezen vogels tot nut zouden zijn,
maar het is tot heden niet gelukt iets doelmatigs
te ontdekken.
J. DAALDER Dz.
Men kan Bergenaar zijn en toch
óók Amsterdammer.
Denk niet, waarde lezer, dat dit een puzzle is
die ik U ter oplossing bied. Maar, als ge toch
reeds mocht meenen de beteekenis van deze uit
spraak te hebben begrepen, door te onderstellen:
bedoeld wordt de Bergenaar die in Amsterdam zijn
werkkring heeft en iederen dag als forens heen en
weer reist, dan hebt ge het toch waarlijk mis ge
raden.
Het is anders, want ik wil U hier dan eens ver
tellen, hoe een geboren en getogen Amsterdam
mer die voor zijn stad, waarin de vlotte hartslag
van het meest werkzame leven gestadig klopt, een
hooge mate van waardeering en genegenheid
heeft, toch óók in korten tijd een enthousiast
Bergenaar geworden is.
Amsterdam, met haar ongeëvenaarde grachten
gordels, haar frissche breed en ruim gebouwde
nieuwe stadswijken van moderne architectuur,
moge veel moois en aantrekkelijks hebben en haar
oude karakteristieke buurten een gansch aparte
bekoring oefenen, wij missen toch in en nabij de
groote stad de natuur in haar vollen rijkdom; wij
missen er óók de weldadige rust na de vermoeien
de dagtaak. De weldoende rust van de waarlijk
vrije natuur, echt buiten ver weg van de roezige
en rumoerige stad.
En zoo rijpte, op een gezegenden dag, het ge
lukkige denkbeeld, om als Amsterdammer Berge
naar te worden.
Wij kenden Bergen van jaren her en wij waren
er zeker van, dat daar te vinden zou zijn wat wij
zochten. Een mooi, rustig en landelijk plekje, met
een klein, sober, maar geriefelijk huisje, als steeds
beschikbare verblijfplaats voor de grootere en
korte vacanties, voor feestdagen en week-ends.
Dat ideaal is verwezenlijkt en zoo zijn wij Am
sterdammers nu al meer dan een jaar echte Ber-
genaars geworden.
Wij meenden Bergen en haar prachtvolle omge
ving te kennen? Het mocht wat. Wij hebben
Bergen opnieuw ontdekt. Wij hebben dit heer
lijke oord, zóó veelzijdig in wat het, zoowel
den vacantieganger als den meer vasten bewoner
biedt, opnieuw leeren waardeeren, ja wij hebben
Bergen lief gekregen.
Bergen is in ons leven een groote vreugde ge
worden. Voor ons volwassenen, maar zeker in
niet mindere mate voor onze kinderen.
De reis naar Alkmaar met den electrischen trein,
dwars door het wijde polderland, is telkenmale
opnieuw een verrassing. En al naarmate den tijd
van het jaar, wisselen de leerzame indrukken die
onze jongens op dit schilderachtige traject opdoen.
En dan de aankomst in Bergen. Reeds bij het be
gin van de Breelaan snuiven zij als jonge veulens
de frissche geuren van boomen, gras en heesters
op en op de wandeling, door bosch of duin en
naar zee, telkens weer zien en hooren zij wat
nieuws aan bloem en plant en dier. Hier worden
de lessen in plant- en dierkunde eerst recht in
pactijk gebracht. Als een rijkdom van vogels
haar hoogste lied uitzingt, dan worden plotseling
lijsters en merels, roodborstjes en kwikstaartjes
ontdekt en vol stille aandacht en bewondering
volgen wij dan weer de reigers in hun breeden,
zwaren vlucht van de nesten naar de polders en
gestaag weer terug.
En dan het huisje zelf, met een stuk tuin waar
alle ijverige handen werk vinden, waar men in het
vroege voorjaar en den heerlijken lentetijd planten
en heesters van heel nabij ziet ontluiken, waar de
kinderen hun eigen bloembedjes verzorgen en vol
spanning het oogenblik verbeiden, waarop het uit
gestrooide zaad tot ontkieming zal zijn gekomen
en de eerste groene sprietjes boven de aarde ver
schijnen.
Hoe weinig stadskinderen doorleven de ver
nieuwing in de natuur en toch van hoe groote
beteekenis is het, óók voor de gemoedsvorming
van het opgroeiende geslacht, dat het de natuur
leert kennen en begrijpen.
Die nieuwe vreugde in ons leven hebben wij in
Bergen gevonden en wij zijn er dankbaar voor.
SANTCROOS.
Men had het eens in tegenwoordigheid van abt
Saint Pierre over het gezegde: „De vorsten zijn de
goden der aarde", waarop de abt repliceerde: Ik
weet niet ot Nero, Caligula, Domilianus en meer
van dezulken wel goden waren, maar dit is zeker
dat het geen menschen waren.
Toen een der schatmeesters van Alfons den
Groote, koning van Arragon, hem eens tienduizend
gouden ecus had gebracht, zei een hoveling zacht:
Die som zou mij voor mijn heele leven geluk
kig maken.
Wees dan gelukkig, zei de koning en gaf hem
het geld.
De beroemde Duitsche theaterhervormer Ludwig
Barnay speelde eens in een gastspel te Leipzig
koning Richard III. Juist riep hij de bekende
woorden: „Een paard, een paard, een koninkrijk
voor een paard!", toen van het schellinkje een
stem weerklonk: „Kan het niet een ezel zijn?"
Zeker! riep Barnay ter snede omhoog, kom
maar gauw naar beneden!
Thomas Morus, kanselier van Engeland, was
iemand die zich niet liet omkoopen. Eens stuurde
een heer, die een gewichtige zaak anahangig had
waarin alles van den kanselier afhankelijk was,
dezen een tweetal kostbare flesschen. De kanse
lier deed ze met zijn besten wijn vullen en terug
bezorgen bij den afzender met de boodschap: Zeg
uwen heer dat mijn kelder steeds te zijner beschik
king staat.
Toen generaal Booth, de bekende chef van het
Leger des Heils, eens een toespraak hield, wierp
iemand uit de menigte hem een vuil ei in het ge
laat.
Ik heb altijd beweerd, zei de generaal die
zich den inhoud van het projectiel van het gezicht
veegde, dat onze tegenstanders met slechte en be
dorven argumenten strijden.
Hij had de lachëfë op zijn hand en niemand
dacht er meer aan hem te beleedigen.
Op een souper had de chansonnier Blot op Ma-
zarin een liedje gemaakt dat meer heftig dan
geestig was. Den volgenden ochtend liet Mazarin
den zanger halen.
Mét wie hebt gij gisteren gesoupeerd, vroeg
de minister.
Met verscheidene van mijn vrienden, ant
woordde Blot.
En met verscheidene der mijne. Mijnheer gij
maakt een verkeerd gebruik van uwe talenten; ik
zal u een jaargeld van 2000 francs geven op voor
waarde dat gij ophoudt met uw satiren.
Bij een opvoering van den „Barbier de Seville"
had de tweede tenor de rol van den ziekgeworden
eersten tenor Rubini op zich genomen. Na afloop
vervoegde hij zich bij den componist om diens
oordeel te vernemen.
Rossini zei: Gij hebt den graaf gezongen zooals
Rubini het nimmer gedaan heeft.
Oh, beste meester is dat niet te veel gezegd?
Volstrekt niet. Rubini zou zich geschaamd
hebben als hij gezongen had zooals gij!
Baron de Moyer, een zeer beroemd en vooral
door Napoleon I buitengewoon gewaardeerd chi-
rurg, vond er een groot genoegen in den spot te
drijven met de eigenaardigheid van zijn tijdgenoo-
ten (en helaas ook van de onze) om alle nieuwe
ontdekkingen en geneesmethoden als bijzonder
heilzaam en geneeskrachtig te beschouwen.
Een rheumatieklijder die hem vroeg of hij ook
niet de toen juist in gebruik gekomen stoombaden
zou gebruiken, gaf hij ten antwoord:
Ja natuurlijk, en vlug ook, voor ze niet meer ge
neeskrachtig mochten blijken.
Dr. Portal, een Cascogner, maakte voor uitbrei
ding zijner practijk gebruik van een handigen truc.
Hij had al spoedig opgemerkt dat de menschen
over het algemeen meer vertrouwen stelden in
een eenigszins bejaard uitziend dokter, dan in de
jongere medici. Hij nam daarom reeds in zijn
jeugd de houding en het uiterlijk van een grijsaard
aan en maakte deze leeftijdsverwisseling nog vol
maakter door een witte pruik te dragen. Zoo ken
de men hem reeds voor de revolutie toen hij nog
bijna een jongen was en zoo kenden hem ook de
emigranten weer die met Louis Philippe terugkeer
den. Aan deze handigheid had de slimme medicus
een jaarlijksch ingekomen van 300.000 francs te
danken.
Lord Molesworth, een Engelsch staatsman, liet
een werk drukken waarin hij met veel vrijmoedig
heid sprak over het willekeurig bestuur van Dene
marken, De toen regeerende koning, beleedigd
door de opmerkingen van den schrijver, beval zijn
minister er bij Willem III over te klagen.
Wat wilt gij dat ik doe, vroeg Willem III.
Sire, antwoordde de Deensche minister, wan
neer gij u zoudt beklagen bij mijn meester den ko
ning van Denemarken, over een beleediging u
aangedaan door een zijner onderdanen, zou hij u
het hoofd van den schrijver zenden.
Dat is iets wat ik niet doen kan en ook niet
wil, antwoordde de koning, maar wanneer gij het
verlangt zal Molesworth hetgeen gij mij zoo juist
zegt, vermelden in de volgende oplaag van zijn
werk.
Op zekeren dag zei Napoleon, ontevreden over
een bericht uit Weenen, tegen Marie-Louise:
Votre père est un ganache (Uw vader is een
domkop).
De keizerin die verscheidene Fransche woorden
niet kende, wendde zich tot een staatsraad en
vroeg hem de beteekenis van 't woord „ganache"
(domkop) en vertelde tevens hoe het was te pas
gekomen. De hoveling wist geen raad en stamel
de dat het woord beteekende: „een wijs, gewich
tig man".
Eenige dagen later, de staatsraad presideerde
en het nieuwe woord nog versch in het geheugen
hebbende, ontstonden in den raad levendige dis
cussies en om er een eind aan te maken vroeg zij
opheldering aan Cambacérès die heel onnoozel
in de lucht stond te kijken.
U moest ons in deze gewichtige zaak eens
tot overeenstemming brengen, zeide zij tot hem;
gij zult ons orakel zijn, want ik houd voor de
eerste en de beste „ganache" van het keizerrijk.
RAADSELS.
Vraag:
Welke zin kunt Gij van de volgende lettergre
pen samenstellen?
be, uw, ra, met, o, zacht, Spaar, del, ren! uw, di,
heid! bu, han,
Oplossing:
Behandel uw radio met zachtheid. Spaar uw
buren!
Vraag:
De drukker was wat verstrooid. Hij zette in de
krant het navolgende:
niet ongebondenheid vacantie-vreugde is is losban
digheid als hetzelfde aan niet luidruchtigheid ge
lijk.
Oplossing:
Vacantie-vreugde is niet hetzelfde als luidruch
tigheid. Ongebondenheid is niet gelijk aan losban
digheid.
Praatziek bezoeker (tot suppoost in schilderijenmuseum): „En als
er nou bijvoorbeeld hier eens brand uitbrak welke zes schilderijen
zou je dan in veiligheid brengen
Suppoost: „De zes het dichtst bij de deur, meneer."