til
De Fransche dichter Saint Foix (16981776) was
een woekeraar honderd dukaten schuldig. Zijn
crediteur, een lastig man, maande hem herhaalde
lijk aan, maar zonder succes Saint-Foix was
meestal krap bij kas.
Op een kwaden dag trof de woekeraar Saint-
Foix bij den kapper aan, door wien hij zich juist
zou laten scheren. Onmiddellijk begon de man
weer over het geld te praten, waarop de dichter
vroeg of hij niet zoolang kon wachten tot zijn
baard was weggeschoren.
Met pleizier! antwoordde de woekeraar.
Daarop zeide Saint-Foix tegen den kapper:
U hebt het gehoord. U bent mijn getuige,
mijnheer! Hij zal zoolang wachten tot ik geschoren
ben.
Vervolgens stond hij op, veegde de zeep af,
wandelde met ongeschoren gezicht weg en liet
van toen af zijn baard groeien.
De acteur Pallenberg kwam in het Weensche
hoofdpostkantoor, waar hij een postwissel schreef
en aan het loket afgaf. De ambtenaar schoof zijn
bril op het uiterste puntje van zijn neus, bekeek
eerst het biljet, dan Pallenberg, en zei:
Ja, met potlood mag dat niet, meneer, post
wissels moeten met inkt geschreven worden. Als
tublieft.
Pallenberg ging boos van het loket weg naar
den lessenaar, waar hij met een postalen penhou
der wilde schrijven; het resultaat was, dat hij met
inkt kwam niet alleen op het papier, maar ook op
zijn licht pak.
Geduld, dacht Pallenberg en probeerde het nog
eens. Toen hij den ambtenaar het nu met inkt
geschreven biljet overhandigde, snauwde hij woe
dend:
Vertel u me eens, waarde heer, heeft Maria
Theresia met deze pen haar huwelijksovereen
komst geschreven?
De ambtenaar schoof zijn bril nog een millime
ter verder vooruit op zijn neus, keek Pallenberg
zonder hem te begrijpen aan en zei met onver
stoorbare rust:
Inlichtingen aan loket drie.
Een beroemde Fransche geneesheer uit den tijd
van de Zonnekoning hechtte er veel waarde aan
zijn practijk door nauwe betrekkingen met de
koks der groote huizen te vergrooten. Werd hij
voor de eerste maal in een groot huis geroepen,
dan begaf hij zich naar de keuken en omhelsde
dien kok om hem voor den nieuwen klant te be
danken.
In de laatste levensjaren van Lodewijk XIV
werd deze geneesheer ook door den Koning ge
consulteerd. Na het onderzoek begaf hij zich
naar den keukenchef en vermaande hem, minder
eenvoudige spijzen voor den koning,te bereiden.
Ga toch heen, mijnheer. Mijn taak is het den
koning vol te stoppen, de uwe om hem weer leeg
te maken. Laten we ieder het onze doen, luidde
het antwoord van den kok.
Bismarck had veel last van 't pootje en van ze
nuwtrekken, welke kwalen niet weinig werden
bevorderd door zijn gewoonte om veel te arbei
den, goed en veel te eten en te drinken en sterk
te rooken. Er was geen geneesheer die hem hel
pen kon. Eindelijk werd Dr. Schweniger geraad
pleegd, die zijn patiënt duchtig uithoorde over de
levenswijze die hij tot dusverre had gevolgd. Zijn
vragen duurden Bismarck wat lang en hij bedank
te er voor zich langer te laten uithooren.
Dan, hernam de dokter, had gij U tot een vee
arts moeten wenden. Die zijn niet gewend hun
patiënten wat te vragen.
Bismarck werd eerst woedend over dezen uit
val, maar het zou Bismarck niet geweest zijn als
hij er later niet schik in gekregen had. Dr. Schwe
niger werd zijn lijfarts.
De vrouw van Nansen was een groot zangeres,
maar zij dacht heel wat meer over haar mans op
sporingen dan over haar eigen kunst. Met teedere
zorg opgebracht in een huis dat al de eenvoudige
weelde van het leven bezat, en waar ze vertroe
teld was, aanvaardde zij zonder morren een leven
van de strengste onthouding. Ze leerde zichzelve
koude te verdragen in een hondenhok; ze at al
zijn onsmakelijke gerechten en liep soms dagen
lang met honger rond. Geen wonder, dat Nansen
zijn boek „Farthest North" haar opdroeg met deze
woorden; „Aan haar die het schip doopte en den
moed had te wachten.
De Oostenrijksche generaal Taaffe was een ver
klaard vijand van het fooienstelsel. Gaf hij een
diner, dan liet hij persoonlijk zijn gasten uit en
zeide:
Als ge absoluut iets geven wilt, geef het dan
aan mij, want ik heb het diner betaald.
De beroemde Fransche tooneelspeler Coquelin
Ainé speelde in de provincie als gast. Op een
avond trad hij op in Angers, in een stuk „Avon-
turière" getiteld. Hij had de rol van een dubbel-
zinnigen don Annibal, die in het tweede bedrijf
dronken gevoerd wordt, om zijn tong los te ma
ken. Hij moet dan inslapen en tot aan het einde
der acte slapende blijven.
Coquelin, die vermoeid was van de nachtelijke
reis in een slaapwagen en de daarop gevolgde
lange en taaie repetitie, sliep werkelijk in. Ja, er
gebeurde het vreeselijke: hij snorkte.
De critiek constateerde den volgenden dag, dat
Coquelin weer voortreffelijk had gespeeld, maar
in de slaapscène wel wat had overdreven.
Men weet dat de prinses van Wales als dochter
van den Deenschen kroonprins vrij wat minder te
verteren had dan later toen zij de vrouw van den
Engelschen kroonprins was. De troonopvolger
van Denemarken had maar een gering inkomen en
weinig middelen van zichzelf. Misschien is het
minder bekend, dat de prinses die tengevolge van
bovengenoemde omstandigheden over weinig
kleedgeld te beschikken had, dikwijls zelf haar
hoeden en japonnen vervaardigde en dikwijls met
zulke smaakvolle toiletten ten hove verscheen,
dat ieder haar bewonderde en de meest volmaak
te coupeuses niet konden verbeteren. Hieruit
leert men dat niet alle koningskinderen de fabel
achtige inkomens hebben waarover wel eens af
gunstig gesproken wordt.
De bejaarde Don Carlos had den schilder Bon-
nat uitgenoodigd zijn portret te maken en daarbij
den wensch uitgedrukt met een zekeren ridder
orde „die hij hooger schatte dan alle andere" te
worden afgemaald.
Die ridderorde is dus zeer zeldzaam, vroeg
de schilder.
0, hoogst zelden, antwoordde Don Carlos.
Om die te verwerven moet men schitterende over
winningen behaald hebben.
En bij welke gelegenheid heeft uwe Hoog
heid die verworven?
Ik heb ze mij 's avonds na een veldslag tegen
mijn cousin Don Alfonso verleend.
Daarop liet hij lachend er op volgen:
en ook Don Alfonso heeft dienzelfden
avond haar zichzelven verleend.
Napoleon was van Elba teruggekeerd en nu
zouden weldra de legers der geallieerden zich
meten met de legers van den Franschen keizer.
De geallieerden hadden een leger van één mil-
lioen op de been gebracht. Napoleon beschikte
gezamenlijk over een macht van ruim 600.000
man.
Het Fransche leger had tegenover zich een En-
gelsch-Hollandsch leger, meer dan 100.000 man
sterk en met 250 kanonnen. Wellington voerde
hierover het bevel en had zijn hoofdkwartier te
Brussel.
En Napoleon, wiens eenige kans op de overwin
ning was het beletten dat 't leger van Wellington
zich vereenigde met 't leger van Brucker, 120.000
man sterk, met 300 kanonnen, had zijn spionnen
uitgezonden om te zien wat de vijand uitvoerde.
Hij kreeg in den nacht van 14 op 15 Juni bericht
dat alles rustig was te Namen waar het hoofd
kwartier van Blucher lag, te Brusel s en zelfs
te Charleroi. Napoleon meende daarom Blucher
te kunnen aanvallen. Bij het krieken van den
dag trok het Fransche leger op met een zeldzaam
enthousiasme.
Dien dag werd Charleroi door de Franschen ge
nomen. Nauwelijks had Blucher dit vernomen of
hij trok op om den vijand den weg naar Brussel te
versperren. Wellington had hem beloofd te zullen
komen bij Quatre Bras, maar de Engelsche opper
bevelhebber en vele van zijn officieren bevonden
zich op het bal, dat de hertog van Richmond op
den 15den Juni had georganiseerd.
Men amuseerde zich kostelijk. Op dit bal be
vond zich ook de markiezin d'Assche geboren
d'Yves, die een paleis bewoonde aan den hoek
van het Place des Palais en de Rue Ducale te
Brussel. In haar salons vereenigden zich de geal
lieerde mogendheden en de bekende persoonlijk
heden, die te Brussel vertoefden gedurende deze
bewogen periode.
Op het bal van den hertog van Richmond ging
het er lustig toe. Men zag er de markiezin dan
sen met den markies van Anglesey, toen plotseling
het bericht kwam, dat de vijand naderde en Blu
cher versterkingen noodig had. In allerijl verlieten
Wellington, de markies van Anglesey, generaal
Alton en andere officieren het bal. Nog drie
bloedige dagen, welke zouden eindigen met den
slag bij Waterloo, zouden hen wachten.
Het spijt me, mevrouw de markiezin, dat ik
u moet verlaten, maar spoedig hoop ik onzen
dans te kunnen voortzetten, had de markies ge
zegd.
Dat hoop ik van harte, antwoordde zij, tot
weerziens in mijn bescheiden woning. Ze staat
altijd voor u open. Moge God u beschermen.
De markies van Anglesey zou terugkomen,
maar anders dan de markiezin en hij hadden ge
dacht.
Het „hotel d'Assche" was ingericht tot hospi
taal, noodig door de veldslagen, die op den 16den,
17den en 18den Juni zouden plaats hebben. In het
paleis werden de gewonde officieren gebracht. De
markiezin leidde de ambulance.
Op den morgen na den bloedigen slag bij Water
loo bezocht zij weer de vertrekken waar de ge
wonden lagen. Tot haar schrik ontdekte ze mar
kies van Angelesey. Een zijner beenen was stuk
geschoten en moest worden geamputeerd. Bij hem
lagen generaal Alton en kapitein Broome, beiden
aan de hand gewond.
Markiezin, zeide de dappere markies, toen
hij haar zag, u zult mij moeten vergeven, we kun
nen den dans niet voortzetten. Het gaat moeilijk
te dansen met een houten been.
In 1820 werd het hotel d'Assche ingeruimd
voor den Prins van Oranje, die hier vertoefde tij
dens zijn verblijf te Brussel, tot de scheiding van
Nederland en België kwam.
Het schijnt wel dat het cijfer II achter den
naam van vorsten funest voor hen is. Tenminste
hebben de laatste jaren vier vorsten n.l. Nicolaas
II, Manuel II, Abdul Hamid II en Wilhelm II hun
kroon verlaren. Alexander II van Rusland werd
door een bom gedood, Lodewijk II van Beieren is
verdronken, Karei II van Frankrijk werd geworgd,
Jacobus II van Schotland werd op het slagveld
gedood, Napoleon II stierf in ballingschap zonder
geregeerd te hebben, Eduard II van Engeland
werd in de gevangenis vermoord, Richard II van
Engeland trof een zelfde lot, Harold II, koning der
Anglo Saksen, werd gedood te Hastings, Hendrik
II van Frankrijk stierf aan de wonden welke hij bij
een tournooi had opgeloopen. U ziet dus, het
getal II schijnt den monarch geen geluk te bren
gen.
Samuel Richardson (18601761), schrijver van
de veel gelezen „Clarissa", was niet weinig trotsch
op zijn roem en speciaal in gezelschap van de
schoone sekse hoorde hij zich graag loven.
Richardson was reeds een oud man, toen zich
om hem, den literatuurkoning, een stoet van
schoone dames in Parson Green verzamelde. Een
der gasten, die kort te voren in Parijs was ge
weest, bracht hem de tijding, dat hij „Clarissa" op
de werktafel des konings had zien liggen.
Richardson, die wel wat hardhoorig was, maar
het toch goed verstaan had, wilde de gelegenheid
benutten en vroeg nog eens, opdat ieder zijn
roem vernemen zou, wat de gast gezegd had.
Deze antwoordde luid:
O, het was niets van beteekenis, zoo maar
een beuzelarijtje.
Op zekeren dag, toen de hertogin van Bruns-
wijk zich te Potsdam bevond, gaf koning Frederik
II aan graaf von Schwerin, haar opperstalmeester,
een gouden snuifdoos ten geschenke; in het dek
sel daarvan was een ezel geschilderd.
Nauw had de graaf het paleis verlaten, of hij
zond zijn kamerdienaar naar Berlijn, liet bij een
graveur den ezel verwijderen en het portret des
konings er voor in de plaats brengen. Den vol
genden dag aan het middagmaal, nam graaf Schwe
rin de snuifdoos in de hand; de koning die ten
zijnen koste de hertogin wilde vermaken, sprak
van die doos. De hertogin verlangde haar te zien
en opende het deksel, waarna zij hartelijk lachte
en uitriep: Uitstekend, keurig gelijkend. In waar
heid, mijn broeder, dit is een der beste portretten
van U dat ik ooit gezien heb.
De koning vond de grap wel wat al te kras,
doch de doos circuleerde met bekwamen spoed
onder de gasten, die allen hartelijk lachten om
de gelijkenis. Tot zij eindelijk bij den koning
kwam die toen ook in een malsche lachbui
losbrak.
Grapjes.
Geloof jij, dat het loont om je dochter te la
ten studeeren?
Amper! Mijn dochter heeft aan de universi
teit vier maanden noodig gehad om verloofd te
raken. De andere bereikte hetzelfde doel met
veertien dagen aan zee.
Hoe vindt je mijn nieuwe jas, Piet? vroeg de
vader.
Heel mooi, pa, antwoordde zijn zoontje.
Maar jongen, je bekijkt ze aan den verkeer
den kant, sprak de vader lachend.
Dat weet ik wel pa, zei Piet. Maar ik krijg
ze toch pas als ze gekeerd is.
De overledene heeft in zijn leven veel te lij
den gehad.
Hij was vanaf de oprichting van ons blad
abonné.
Zeg eens, zou je, voor dat je beneden komt,
eens even naar den bal mijn zoontje willen zoe
ken? Die moet in de goot liggen. (Humorist).