«..i. AUTORIT! KOSTERS VAN BATENBURG, GARAGE „KENMEMERLAND" C. NIEUWLAND SCHILDERIJEN van G. Lugthart, Historische Anecdoten. Advertentiën. TentoonsÉelling Van 12 tot en met 23 Juli. RADIO-DISTRIBUTIE. Bergensche Radio-Centrale. ElectroTechn. Installatie-Bureau J. M. J. SCHOUTEN, Strand-en Kampeertenten te huur en te koop. LUTTIK-OUDORP 76, ALKMAAR. kunnen worden van den Havik, omdat hij een vo gel is van edelen vorm en fiere gestalte. Waar hij steeds als kaper optreedt, daar spreekt van zelf, dat hij zich ook aan vele vervolgingen blootstelt. Waar een jager hem in zijne bosschen of velden ontmoet, daar zal hij gewoonlijk niet rusten, alvo rens hij den roover heeft geschoten of verjaagd. Toch is het te wenschen, dat deze species niet ge heel uitgeroeid wordt, waarvoor evenwel geen ge vaar bestaat, zoolang hij ook de broedplaats zoekt in Noordelijk Europa en in Azië tot in Nepaul en Siberië. Anders zouden we gaarne een weinig clementie van de jagers voor den Havik inroepen, zij het dan ook ten koste van een enkel jachtdier. J. DAALDER Dz. SANEERING. Opoe had het wel gelezen, Maar begrepen had ze 't niet, „Dat me dat moest overkomen", Was al wat ze hooren liet. Uren, dagen, weken, maanden, Stonden zij daar voor het raam, Twee gekleurde bollenglazen, Met twee bollen bovenaan. 'tWas de vreugd van heel haar leven, Ied're dag liep otepoe, Op haar wollen kamermuilen Naar de mooie glazen toe. Ja, daar kwamen ze de spruitjes, lederen dag weer meer omhoog, Weldra zouden schoone kleuren, Streelen opoe's lieflijk oog. Maar haar vreugd was nu verdwenen, In heur oogen blonk een traan, Opoe moest er een van missen, 't Had toch in de krant gestaan. Wat dat woord had te beteek'nen, Was voor haar een groot probleem, Maar dat ze een bol moest missen, Dat vond opoe erg gemeen, Die „seneering" riep ze driftig: „Kent warempel geen fassoen, Ik zou me er voor seneeren Een oud mensch dat aan te doen". HUIBERT FENIJN. Frans I was eens op de jacht verdwaald en trad een alleenstaande woning binnen bij Rambouillet. Viermannen vertoefden in een schamel vertrek. Zij deden alsof zij uit een diepen slaap ontwaak ten. De eerste trad op den koning toe en met de woorden: Dat hoedje moet mij wel goed staan, greep hij 's konings hoed van zijn hoofd en zette hem zelf op. De tweede oordeelde dat de mantel des konings wel iets voor hem was en ontlastte den vorst ervan. De derde wist den gordel te be machtigen en de vierde had het op den fraaien jachthoorn voorzien. Ik zal U eerst eens laten hooren hoe fraai de hoorn klinkt, sprak Frans en blies met groote kracht op het instrument. Dadelijk schoten de officieren, die in de nabij heid den koning zochten, van alle kanten toe. Hier, zeide de koning, zijn vier menschen die dachten dat alles wat ik had, hun toebehoor de. Op mijn beurt dacht ik dat ze maar eens naar den Provoost gezonden moeten worden in Montfort-l'Amaury om hen die gedachte eens na der te doen overwegen. Dit geschiedde aanstonds en men zegt dat de provoost zeer snel en afdoende recht heeft ge sproken. Keizer Napoleon III en de keizerin Eugenie wandelden eens in het Bois de Boulogne bij de vijvers, toen de keizerin een allerliefst klein meisje opmerkte, dat in het gras aan het spelen was. De keizerin, die voor de kleine geen vreemde was, sprak het kind vriendelijk aan en vroeg of het van haar hield. Ja, antwoordde het kind, ik houd veel van u, omdat ge zoo mooi en zoo goed zijt. Welnu, kom dan even mee om den keizer, die daarginds loopt, even goeden dag te zeggen, zei de keizerin. Papa zegt, dat hij een canaille is, luidde het antwoord. Bij navraag bleek, dat het openhartige kind een dochtertje was van senator burggraaf Arthur de Lagueronnière en de vicomte kreeg nu weldra ge legenheid op een ondankbaren post, ver van het geliefde Parijs, na te denken over de waarheid, dat kleine kinderen niet alles moeten hooren en dat kleine potjes goede ooren kunnen hebben. Alles was gereed aan het diner te gaan aanzit ten, alleen Menzel kwam niet opdagen. Men wachtte en wachtte. Eenige heeren, die den kunstenaar goed kenden, waren van meening, dat hij zich verslapen zou hebben. Ten slottè ging de feestcommissie op weg, om den jubilaris te halen. Hoe verbaasd waren de heeren, toen zij den Auto's met en zonder chauffeur. Breelaan 52-54. Telef. 22. meester voor zijn huis aantroffen, den hoogen hoed achter op het hoofd geschoven en vol be langstelling bezig met het teekenen van de hof koets met de twee vurige rossen. Een van de heeren veroorloofde zich een zacht verwijt, dat Menzel zooveel vrienden in Kaiserhof op zich liet wachten. Ach hemel, zei Menzel schouderophalend, menschen, die een diner gebruiken en vervelende toespraken houden, kan ik nog zoo dikwijls ge nieten, als ik maar wil maar zoo'n paar schit terende paarden in deze wonderschoone verlich ting op het natte asfalt en de fonkelende ruiten van de koets dat komt niet terug! Toen de lord mayor van Londen in 1872 den magistraat om goedkeuring voor de kosten van het plaatsen van een badkuip verzocht, werd op zijn verzoek afwijzend beschikt en het werd met de volgende opmerkingen teruggestuurd: „Tot nog toe is er nog nooit aanmerking gemaakt op het ontbreken van een badgelegenheid. Wanneer de tegenwoordige burgemeester en zijn familie een bad willen nemen, moeten zij zich die gelegenheid maar op eigen kosten verschaffen". Pas toen lord John Russel, als eerste Londe- naar, zijn eigen bad had, was er aan te denken, dat ook de burgemeester zoo'n waschgelegenheid kreeg. Dat eerste bad verwekte groote belangstelling. Van heinde en ver kwamen menschen om het te bezichtigen. Onder hen bevond zich ook een Amerikaan, Adam Thompson genaamd, die zich dadelijk een dergelijk bad in zijn huis te Cincin nati liet inrichten. Een lachwekkend commentaar daarbij vormt het oordeel der dokters uit dien tijd, die verklaar den, dat „wanneer deze weelde van het baden zich verder zou verbreiden, dit niets anders ten gevolge zou hebben dan veelvuldige ziektegeval len: rheumatiek, koorts en longontsteking". Toen het geliefkoosde paard van keizer Tsi door de onachtzaamheid van den stalmeester was gestorven, werd de keizer zoo woedend dat hij besloot den nalatige aan den degen te rijgen. De mandarijn van Yeutsje voorkwam den stoot door de woorden: Sire, deze man is zich niet eens bewust van de misdaad waarvoor hij gaat sterven. Nu, brengt gij het hem dan eerst aan het verstand. Luister booswicht, sprak toen de mandarijn, welke misdaad gij begaan hebt. Eerst hebt gij het paard dat je meester aan je zorgen had toever trouwd, door grove onachtzaamheid in den dood gebracht. Vervolgens ben jij er de oorzaak van dat je onze vorst zoo woedend hebt gemaakt dat hij je met eigen hand wil dooden. Én eindelijk ben je ook de oorzaak dat onze keizer op het punt stond zich in de oogen van iedereen te ont- eeren door een man te dooden voor een paard. Aan dat alles ben jij schuldig vreeselijke boos wicht. Laat hem gaan, zei de keizer dadelijk. Ik vergeef zijn misslag. Toen Minister Colbert de voornaamste kooplie den uit Parijs en naburige steden bij zich had ont boden om met hen te beraadslagen over de mid delen om den handel op te beuren, gingen zij op den bepaalden dag naar hem toe. Daar geen van allen iets durfde zeggen voer de minister uit: „Heeren, ik heb toch geen stommen opgeroepen!" Neen, Excellentie, zei iemand uit Orleans, Hazon genaamd, maar wij vreezen Uwe Hoogheid te beleedigen wanneer ons een woord zou ontval len dat U mishaagt. Spreek vrij uit; die met de grootste vrijmoe digheid tot mij spreekt zal de ijverigste dienaar van den koning en mijn beste vriend zijn. Mijnheer, hernam Hazon, omdat gij het wenscht en gij belooft goed te vinden wat wij de eer zullen hebben U onder het oog te brengen, zal ik U eerlijk zeggen, dat, toen gij aan het mi nisterie kwaamt, gij de zaak onderste boven hebt bevonden en sinds gij er aan zijt hebt gij ze slechts weder opgericht om ze aan de andere zijde nog maals omver te werpen. Op dat blijk van vrijheid werd Colbert boos en zei: Wat zegt gij mijn vriend? Mijnheer ik vraag U nederig vergiffenis voor de dwaasheid die ik begaan heb door Uw belofte te vertrouwen. Ik zal niets meer zeggen. De minister verzocht de anderen te spreken, maar geen van allen wilde den mond openen en zoo was de conferentie dus afgeloopen. Onder den naam „Britsch" werd bridge gespeeld in de zeventiger jaren in Konstantinopel. Vandaar verspreidde het spel zich over Cairo, de Rivièra, Londen en New-York. Overal waar het kwam verdrong het zijn vader, Whist. De eerste partij bridge schijnt gespeeld te zijn in villa Coronio, aan den Bosporus, in Augustus 1873. De uitvinder, Serghiadi, van Roemeenschen oorsprong, was een der vier spelers bij die histori sche gelegenheid. Sinds dien gedenkwaardigen dag hebben zich de regels van het spel natuurlijk belangrijk gewijzigd. De eerste regels werden opgesteld door een com missie uit leden van een club uit Konstantinopel. Joseph Kainz, de groote acteur, bezocht Mün- chen en men verzocht hem daar iets in „het gou den boek" te willen schrijven. Op dezelfde blad zijde die ook zijn naam voor zoover dat nog noodig was aan de vergetelheid zou ontrukken, hadden reeds twee befaamde collega's hun inspi ratie botgevierd. Sonnenthal had geschreven: „Mijn leven aan de kunst!" En Possart had er pathetisch onder gezet: „Mijn kunst aan het leven!" Kainz krabbelde onder deze beide uitlatingen het citaat: „Wee dengeen, die liegt!" Johann Lang was een zeer geestig Duitsch rechtsgeleerde. Een Spanjaard vleide de zacht heid van zijn moedertaal en bespotte de hardheid van de Duitsche klanken. 't Is mij, sprak de Spanjaard, alsof ik het hoor donderen als ik Duitsch hoor spreken. Mij dunkt, God moet vast zich van de Duitsche taal bediend hebben toen hij de eerste menschen uit het Paradijs verdreef om hen schrik aan te jagen. Best mogelijk, antwoordde Lang, maar dan moet de slang toch wel Spaansch gesproken heb ben toen zij Eva ten val bracht. Prof. Einstein zou in Weenen een portret van zich laten maken. Hij zocht derhalve den beroem den portretschilder M. op en vertelde hem wat z'n plan was. - Uitstekend, Herr Einstein, uitstekend, zegt de portrettist. Wenscht u, dat ik u in rok schil der? Ach nee, antwoordt Einstein, houdt u ge rust uw werkpak aan. Een burgemeester uit West-Pruisen, die berucht was wegens zijn barschheid tegen de boeren, ver zocht eens om een audiëntie bij Frederik den Groote, om naar een opengevallen plaats van bur gemeester in een meer geziene stad te dingen. Je hebt geen heel goeden naam, zei Frede rik. Je gedraagt je tegenover de boeren als eenechte vlegel. De sollicitant, die wel wist, dat de koning veel hield van een geestige woordspeling, antwoordde: Wanneer uwe majesteit mij vergelijkt met een vlegel, zooals die bij ons voor het dorschen gebruikt wordt, kan dat mij slechts aangenaam zijn. Waarom? vroeg Frederik de Groote. Wel, antwoordde de slimmerd, een vlegel heft men hoog op. Dat is waar, zei de koning, maar niet lang; dan laat men hem ook weer vallen! TE HUUR GEVRAAGD Gemeubileerd Huisje met 3—5 slaapk., van 30 Juli tot 14 Aug. Br. m. prijsopg. SOMERS, Amstelkade 1761, Amsterdam (Z.) VAN in het „Dokter Dekkers-huis" te BERGEN (N.-H.) GEOPENDdagelijks van 2—5 en van 7—9 uur. TOEGANG VRIJ. ABONNEMENT f 2- PER MAAND. Uw toestel wordt door ons billijk geplaatst of hersleld. STATIONSSTRAAT 15, BERGEN.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Bergensche bad-, duin- en boschbode | 1933 | | pagina 4