Lachen! Lachen! 1 LUTJE WINKEL. DE HAAN's Lees-Bibliotheek, STATIONSSTRAAT. FOTO-ARTIKELEN. EEN EENDENKOOI. Adverieniiën RADIO-DISTRIBUTIE. Bergensche Radio-Centrale. ElectroTechn. Installatie-Bureau Vracht-Autodienst „DE BEDRIEGERTJES" C Bestelt Uw Melkproducten, Boter en Kaas bij den heer J. BAKKER, achter de Ruïne. Werken van de beste Nederlandsche en Buitenlandsche Schrijvers. Ontwikkelen. Afdrukken. Het moet stellig een Nederlander geweest zijn, die de eendenkooien heeft uitgevonden; ons landje met zijn vele poelen en plassen, waar vroeger on telbare vogels huisden, was er als voor geknipt. Helaas, durven wij op onze uitvinding niet zoo heel erg trotsch te zijn, want de eendenkooi-jacht is weinig minder dan een listig en sluw werkje. Immers de wilde eenden meenen in de met dui- velsch vernuft aangelegde kooi een vrijplaats te vinden, ver buiten het bereik van vijanden en moordend lood, en toch staan er de kaken des doods zoo wijd mogelijk geopend. De maaltijd, die hun door den kooiman met vriendelijke hand wordt aangeboden, is voor de vogels, die de uit- noodiging aannemen, gewoonlijk het levenseinde. Diezelfde hand zal ze weldra met een enkele be weging wurgen. Sluwer kan het zeker niet. Doch, zaken zijn nu eenmaal zaken, en er kun nen op die wijze door den man dikwijls vele vogels gevangen worden, vangsten van 100 tot 200 vogels op één dag zijn geen zeldzaamheden. We willen den kooiker volgen naar zijn vang- plaats. De eendenkooi moet een stille omgeving heb ben, en wie er binnentreedt, moet het spreken laten, want de wilde eenden hooren scherp en zouden, wanneer ze menschen bespeurden, spoedig vluchten, tot spijt en nadeel van den kooiman. In het midden van het bosch van eenige H. A. groot is een plas, zwed genaamd, van geen belang rijke diepte en liefst op eenige plaatsen met riet pollen bezet. Vanuit dezen plas zijn gegraven vier of vijf slootjes, gebogen van vorm, die, als ze eenmaal overdekt zijn, pijpen of kelen genoemd worden. Ze zijn in boogvorm aangelegd, opdat men aan het einde ervan niet vanuit den plas ge zien kan worden. Bij het zwed zijn deze pijpen eenige meters wijd, terwijl ze langzamerhand nau wer worden tot op een halven meter. Langs de holle zijde van elke pijp is een stevige houten schutting gemaakt, die bij het zwed ruim twee meters hoog moet zijn, doch aan het einde slechts een hoogte heeft van een halven meter. Aan de overzijde der pijp, waar de arbeid uitgeoefend wordt, plaatst men rietschermen van meer dan mans hoogte, en bij den plas een van gelijke hoog te als de houten schutting aan de holle zijde. Deze rietschermen zijn ongeveer geplaatst als de cou lissen in een schouwburg; de dwarsstukjes zijn maar laag en hebben bij den grond zoogenaamde hondengaten. De pijpen zijn niet overal even diep gegraven en langs de rietschermen bevindt zich een droog gedeelte, dat verder naar het einde de geheele breedte der pijp beslaat, Aan het einde is een vang- of jaagkorf, soms ook een fuik, ge plaatst, waarvan de opening naar binnen gekeerd is, en bij het laatste dwarsschermpje door een ruk aan 'n lijn gesloten kan worden met een opwaarts bewegende klep. Achter dezen vangkorf bevindt zich een tweede, dwars geplaatst, dien men met een schuifje kan afsluiten. De geheele pijp is aan de bovenzijde overdekt door een net met wijde mazen, dat aan de wilde eerden niet zoo spoedig in het oog valt. Om den plas is een tamelijk hooge dijk of wal aangelegd; ook worden wel schuttingen of riet schermen geplaatst, waarboven het hoofd van den kooiker niet mag uitsteken, wanneer hij zich van de eene naar de andere pijp begeeft. Tusschen die wallen en het water bevinden zich de zoogenaam de zetings, schuin afloopende droogten, waarop de eenden zich gaarne begeven, om zich te koesteren en zich onder de vleugels te bijten. Meermalen ziet men hier honderden wilde eenden bijeen, ter- wiil er ook nog zooveel in den plas kunnen over blijven. Een ververschingskanaaltje, dat door een duiker onder den dijk door, gemeenschap aan brengt tusschen plas en ringsloot, maakt, dat het binnenwater niet al te vuil wordt. Op die ring sloot loopen weer andere slooten uit, zoodat er steeds versch water in het zwed kan loopen, wat een dringende vereischte is. De overige ruimte van de kooi is beplant met boomen, waartusschen paden zijn aangebracht. En nu zeer behoedzaam den kooiman gevolgd! Zie, hij draagt hij zich een koperen stoofje, waarin rookende turf is, opdat de wilde eenden, die scherp ruiken, niet zullen merken, dat er menschen in het bosch zijn. Ook vergezelt hem een kleine hond, geel en wit van kleur, die in de eendenkooi nooit blaft. Het is immers een bekend feit, dat zoowel tamme als wilde eenden steeds toezwem- men op een hond, zoodra die zich vertoont. Dan nog draagt de man mede een zak met voeder, bij het vangen benoodigd. Want in de kooi huizen vele tamme eenden, die reeds maanden lang vóór den vangtijd bij den wijden ingang der pijpen door hem gevoederd werden, en dus eiken dag zorgen op die voeder plaatsen aanwezig te zijn. Van dit voeder eten ook mede de zoogenaamde stal- of steleenden, dat zijn half-wilde dieren, die er wel niet door den kooiman zijn heengebracht, maar er geboren zijn. Ze behooren tot de dagelijksche bewoners en ze vliegen niet op, wanneer ze een of meer menschen bespeuren. Zijn de drijvende korrels opgegeten, dan wordt er gedoken naar de gezonkene, wat een heel geploeter teweeg brengt. We zijn met den man, die door gebaren steeds tot stilte aanmaant, langs den dijk gekomen tot het hooge scherm bij het begin eener pijp. Hij gluurt door een kijkgaatje den plas rond en ziet, dat er een koppel wilde eenden is neergestreken. Nu wordt eenig voer over het scherm in het water geworpen en dadelijk zijn tal van tamme en stel eenden aanwezig, om dit voeder onder veel drukte en beweging te verorberen. Dit wekt de aandacht van de wilde eenden, waarvan er enkele schuch ter en met draaiende bewegingen nader komen. Eenige hebben eindelijk den moed een enkel kor reltje mede te eten. Door kleine kijkgaten in de rietschoten kunnen deze bewegingen gade gesla gen worden. Nu gaat de kooiker een scherm verder achteruit, waar weder een handje voer in de pijp geworpen wordt, waar de tamme eenden vlung en de wilde zeer langzaam op af komen. Tot verdere prikkeling van de nieuwsgierigheid der eenden wordt nu het hondje door een der gaten gelaten, het loopt binnen de pijp om het eene scherm heen, om door het volgende gat weder bij den kooiker terug te komen, wel wetende, dat een kleine versnapering zijn loon zal zijn. Acht de man het noodig, dan wordt de geheele vertooning herhaald. Wanneer nogmaals een weinig voeder over het derde scherm geworpen is, acht de kooiker het juiste oogenblik gekomen. Zeer snel, doch on hoorbaar loopt hij achter de rietschermen langs naar het begin van de pijp, waar hij plotseling boven het eerste dwarsschermpje uitkomt. In den plas kunnen de eenden hem niet zien, in de pijp wel. De wilde vogels in de pijp schrikken zeer bij het zien van een mensch. Ze vliegen naar bo ven, doch stooten tegen het net. Den man nade ren durven zij niet, daarom trekken zij angstig verder de pijp in, terwijl de man zich telkens voor een nadere opening tusschen de rietschermen ver toont. Hem voorbijvliegen, de eenige manier om aan een zekeren dood te ontkomen, durven zij niet, en zoo blijft er geen andere opening, dan het gat van den vangkorf. Daar binnen dus, doch nau welijks is de laatste eend er door gegaan, of de kooiker trekt aan het touw en de klep is geslo ten. De eenden spoeden zich door het gat van den tweeden korf, om maar zoo ver mogelijk van dien boozen man verwijderd te zijn. Doch het schuifje sluit weldra de gemeenschap tusschen de beide korven af, en de slachtoffers worden een voor een gegrepen, met een handige beweging ge nekt en opgeborgen. Dan gaat het weer naar een andere pijp. J. DAALDER Dz. Historische Anecdoten. Twee of drie jaar geleden leerde de dichter Ste fan Zweig in Miinchen een dame kennen, die op overdreven manier met haar kennis pronkte. Na tuurlijk gaf zij zich reeds bij de eerste woorden als zijn enthousiaste vereerster te kennen. Ik houd van iederen regel, dien u geschreven hebt! riep zij uit. Maar het heerlijkste van al uw boeken is en blijft „Sergeant Grischa"! Nu moet men weten, dat Stefan Zweiger een buitengewoon hoffelijk en welopgevoed heer is, en zoo zag hij er van af, de enthousiaste dame te ver klaren, dat Stefan Zweig en Arnold Zweig niet een en dezelfde persoon waren. Hij zweeg. De hemel weet, waarom hij ook later bij vol gende ontmoetingen, vermeed, de dwaling te her stellen. Misschien was het vergeetachtigheid, misschien verlegenheid, hoogstwaarschijnlijk on verschilligheid. Hij bleef zwijgen. Op zekeren dag echter juist toen hij zich uit een gezelschap wilde verwijderen hield de dame hem bij zijn mouw vast en stelde hem aan een grooten, rood opgeblazen, markant uitzienden heer voor. Ik wilde u, zei ze tot bedoelden heer, den grootsten dichter Arnold Zweig voor stellen. Waarop die buitengewoon bevreemd het voor hoofd fronste: Arnold Zweig? Arnold Zweig zou u zijn? Nou, hoor eens: dat wil u dan precies mij, zijn oom vertellen? De soldaten van Frederik den Groote hadden niet veel te roemen op hun kleedij, welke karig was ingericht. Maar op alles wat de etiquette be treft werd zorgvuldig gelet. Zoo luidt een decreet van 10 Jan. 1781: Er moet meer acht gegeven worden op het friseeren; ieder soldaat moet de drie krullen dra gen, welke het uniform voorschrijft. Aan diegenen die daar geen haar genoeg voor hadden, werden pruiken geleverd en het werd een deserteur als dubbele schande aangerekend, wan neer hij met zijn pruik was weggeloopen. De staart van de pruiken mocht zoo lang zijn als men wilde en zoo was er een officier, die tijdens de exercities zijn zeer langen pruikstaart in de zak ken van zijn rok stopte. Ook op het gedrag der officieren werd acht geslagen en een bevel van 26 November 1752 hield in, dat men bij een be paalden boekhandelaar een briefje kon halen, waarop werd voorgeschreven hoe men zich te ge dragen had. Voor den schouwburg werd in 1781 bevolen: De heeren officieren zullen zich in den schouwburg niet afgeven met U denkt natuurlijk, dat er heel wat komen zal? met het uitfluiten van de tooneelspelers, daar zij anders in zeer streng arrest zullen ge houden worden. Goethe kon goed met kinderen meeleven. Het volgende tafreeltje, dat zich afspeelde toen Goethe 30 jaar was, getuigt ervan. Hij heeft in zijn tuin een heelen troep kinderen van vrienden om zich heen verzameld en het is Paaschdag. De kinderen moeten Paascheieren, zooals men het in die streek noemt: „hazeneieren", zoeken, die Goethe vooraf met de noodige zorg op alle mogelijke plaatsen tusschen boomen en strui ken verstopt heeft. Zij rennen wild en vroolijk door elkander! de dan reeds beroemde statige man, die bovendien minister is, vuurt hen daarbij aan, rolt met hen over den grond en het feest be reikt zijn hoogtepunt, als een van de jongens, Karl von Stein, in plaats van een ei het gouden horloge vindt, dat Goethe hem al een heelen tijd vooruit had toegedacht en bij deze gelegenheid voor hem had verstopt. Dit was een feest, dat Goethe ieder jaar voor de kinderen uit zijn omgeving placht te houden en als het weer niet gunstig was, was de schouw burgzaal niet zoo verheven, of het „eierenzoeken" geschiedde daar. Frans Molman heeft een monocle die nooit van zijn oogen komt. Een schilder, wien het geweldig slecht ging, vroeg hem eens: Maar, Fransje, hoe doe je dat toch? Hoe kun jij die monocle toch zoo handig dragen, dat hij nooit van je neus valt? Dat gaat heelemaal niet moeilijk, verklaarde Molman, neem eerst een vijfmarkstuk en ba lanceer daarmee alsof het een monocle was. Prachtig, ik zal het probeeren. Kun je mij een 5 markstuk leenen? Molman kijkt zijn vriend een poosje scherp aan, dan tast hij in zijn zak en zegt tot den schil der: Hier heb je een 2 markstuk! Nu zie ik pas hoe klein jouw oogen zijn! Koning Oscar van Zweden reed eens door een kleine stad, welke te zijner eere feestelijk was opgetuigd. Bij het passeeren van een groot ge bouw vroeg Z.M. welk gebouw dat toch was, waarop met zulke groote letters het woord „Wel kom" was geschreven. Dat is de gevangenis, majesteit! De koning lachte en zei: Dat is de vriendelijkheid wat ver doorge dreven. Van den schilder Joseph Vernet wordt verteld, dat hij eens op een zeereis werd overvallen door een ontzettenden storm. Passagiers en beman ning verkeerden in doodsangst, maar Vernet zat boven in het kraaiennest om te beter den onstui- migen hemel, de torenhooge golven en ook den angst der opvarenden te kunnen zien. Hoe verrukkelijk, hoe verheven, riep hij uiten teekende rustig door. ABONNEMENT f 2- PER MAAND. Uwtoestel wordt door ons billijk geplaatst of hersleld. J. M. J. SCHOUTEN, STATIONSSTRAAT 15,BERGEN. Noord-HollandExpresse. Dagelijks van BERGEN naar ROTTERDAM,. GOUDA en tusschen gelegen plaatsen. BESTELHUIZEN Den Haag: Piek, Z.O. Buitensingel 122, Tel. 720962. Rotterdam: Piek, Nieuwe Haven 128, Tel. 54391. Gouda: Rijnhout voorh. Louwrier, Nieuwe Markt. BergenPension „Hardi", Karei de Grootelaan 22. Bezoekt het attractie-terrein aan den Bergerweg te Bergen. Grootste amusement voor uw kinderen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Bergensche bad-, duin- en boschbode | 1933 | | pagina 4