De oneindige Zee.
mm kwil 'Mn'.:
FRAGMENT.
Zoo stond ook Erik daar nu stil en hoog
zooals een jonge kerel: nakend staat
zijn sterk lijf in het bruisend schuimgespat
van golven stortend over 't gouden strand,
en om hem is 't onstuimige gestoei
van licht en schuim en windgeblazen lucht
en spattend water om zijn blanke lijf,
dat trotsch en krachtig in de hoogte heft
zijn meelachende en blond omlokte hoofd.
De wind woelt waaiend door zijn haren heen
en jaagt in dolle lust de luchten aan,
de zwellend-gloeiende van zonnelicht,
en blaast ze over zijn borst en armen weg,
en duwt in 't water bolle golven op,
die tegen hem tot schuim uiteen gewaaid
hun lichte spatten laten op zijn vel.
Om hem slaan schuim en licht en lucht uiteen
tot spattend, flitsend, wemelend geluk,
en een wild spel van kleuren om zijn blank
zijn natglanzende leden, wind-omwaaid,
staan spiergespannen stil in de neerval
van lucht en licht met water over hem,
en witte wolken blinken hoog in 't licht
als vreugdgedachten door het diepe blauw.
Hij richt zijn blik uit schitterend gespat
dan op, en kijkt door windbewogen lucht
naar hun wit hoog en zonomlicht geluk,
en ziet ze gaan als vogels blinkend wit,
scherend over de blauwe watervlakken
en dan weer naar de luide waterzee
die om hem spat haar nat, licht en geluid
en tusschen deze voelt hij zwellend gaan de
wuivende dans der luchten om zijn lijf.
(1908). A. ROLAND—HOLST,