LUNCHPGDM
'tcEZELLIGSTE
..ZITJE" VAN
ALKMAAR...
A. DAM Co.
Koude iwarme
Spijzen, den
Vi
V
Ki%Cv
In onze
Lunchroom
geh. dag.
l\ O
Historische Anecdoten.
Toen Jakob II uit het huis Stuart in gevaar ver
keerde, riep hij in groote opwinding zijn getrou
wen toe:
Redt mijn hond en Malborough.
Katharina II van Rusland had een groote voor
liefde voor honden en ook van Koningin Victoria
is bekend, hoe groot haar genegenheid voor deze
gezellige huisdieren was.
Van Frederik den Grooten vertelde men, hoe
hij, bij het opmaken van een vredesverdrag, met
nadruk de bepaling eischte, dat zijn hazewind, die
door den vijand buitgemaakt was in den slag bij
Soor, in vrijheid zou worden gesteld.
Napoleon was een gezworen vijand van honden,
terwijl Josephine zich nauwelijks van haar lieve- m
lingshondje kon laten scheiden.
Aan den avond van den bruiloftsdag zag Napo
leon aan het voeteneinde van het bed het schoot
hondje van Josephine. Hij wilde het mormel weg
jagen, doch de keizerin verzette zich hiertegen en
Napoleon moest ter wille van den huiselijken vre
de toegeven. Voortdurend was dit hondje aanlei
ding tot huiselijke twisten en de keizer heeft me-
nigen beet van het lieve diertje in zijn vleesch
gekregen.
Bij Frederik de Groote kwam op zekeren dag
een boer op bezoek. De boer, die vergezeld was
door zijn vrouw, reikte de koning een verzoek
schrift over.
Heb )e al met mijn kamerheer gesproken
over je verzoek? vroeg de koning.
Ja, Majesteit, antwoordde de boer, maar die
wilde van het verzoek niets weten en heeft het
eenvoudig afgewezen.
Dan zal ik je ook niet kunnen helpen, ging
de koning voort.
De boerin wilde nog een laatste poging wagen.
Majesteit
De boer viel zijn vrouw echter in de rede en
riep:
Vrouw houdt je mondt Je hebt toch gehoord,
dat de koning met zijn kamerheer onder een de
ken slaapt!
De koning lachte, nam het verzoekschrift in zijn
handen en stond het erin gedane verzoek toe.
Op den 28sten Maart 193 werd keizer Pertinax
vermoord en Dididus Comomus Severus Julianus
door de praetoriaansche soldaten tot keizer ver
heven. De geschiedschrijvers uit dien tijd, die den
man persoonlijk hebben gekend, beschrijven hem
als een schraapzuchtige wellusteling, wien geen
middel te snood was om zijn onverzadigde heb
zucht te bevredigen, ten einde aan zijn onmatige
zwelgerijen te kunnen voldoen. Hij was een man j
met een beperkt verstand, intrigant en waarschijn
lijk niet geheel onschuldig aan den moord op den
edelen Pertinax.
Maar al was ook Didius Julianus door de solda
ten gekozen en al betoonde de Romeinsche Raad,
zij het ook met tegenzin, de gebruikelijke eerbe
wijzen, het volk dacht er anders over en begroette
den nieuwen keizer bij zijn eerste verschijning als
zoodanig met scheldwoorden, verwenschingen en I
een hagelbui van steenen.
Het behoeft dan ook geen verwondering te wek
ken, dat de legers buiten Rome, hoorende hoe het
volk zelfs in het circus tegen den keizer was op-
gestaan, de oproervaan opstaken en nieuwe kei
zers uitriep. Zoo werd dan ook Septimus Severus
door de legers in het Oosten tot keizer uitgeroe
pen. Didius Julianus trachtte zijn mededinger door
sluipmoordenaars uit den weg te ruimen, terwijl hij
tal van kinderen liet ombrengen om met het bloed
dier onschuldigen allerlei tooverbezweringen te
kunnen maken om op die wijze zijn tegenstander
te vernietigen. Toen Septimus Severus in het leven
bleef, bood Didius Julianus hem aan, hem tot me
deregent te benoemen, maar Severus weigerde.
Nu voelde Didius Julianus, dat zijn rol gauw zou
zijn uitgespeeld. Hij sloot zich op in zijn paleis in
gezelschap van zijn schoonzoon Repentinus en
Gentialis, den veldheer van zijn lijfwacht.
Nu werd besloten dat allen, die aan den moord
op Pertinax hadden deelgenomen, ter dood zouden
worden gebracht en daar Didius ook onder hen
behoorde, kreeg een afdeeling soldaten het bevel
Julianus in zijn paleis op te zoeken en over hem
het geslagen doodvonnis te voltrekken.
Onder tranen zag de ongelukkige zijn beulen na
deren, te vergeefs verklaarde hij bereid te zijn rijk
en sehepter aan Severus af te staan, te vergeefs
riep hij weenend uit: „Wien heb ik dan eenig
kwaad gedaan, wien heb ik van het leven be
roofd?" Zijn beulen, doof voor zijn smeekingen,
vielen op hem aan en sloegen hem neer. Zij sloe
gen hem het hoofd af en stelden zijn lichaam
openlijk ten toon.
Dit was het uiteinde van Didius Julianus, in den
ouderdom van zestig jaar en vier maanden en na
dat hij twee maanden en zes dagen als keizer had i
geregeerd. Severus te Rome aangekomen, stelde i
het lijk van den ongelukkige zijn gemalin en kin
deren ter beschikking, die het in het graf van zijn
vaderen, op de Via Lavicana, ruim een mijl van
Rome, lieten bijzetten.j
ADVERTENTIËN.
Gemeubileerd Huisje
GEVRAAOD, van 21 Juli tot 4 Augustus, voor
6 a 8 personen.
Brieven met prijs aan B. F. BRIZÉE, Olmen
laan, Halfweg.
IN HET BERGER BOSCH.
BEGRAFENISONDERNEMING
Transporten n. buiten Begrafenissen
worden door ons correct en zeer billijk,
met onze eigen 1ste klas nieuwe FIAT-
ROUWAUTO en FIAT-VOLGAUTO's uit
gevoerd en verzorgd.
ALKMAAR - Tel. 490
Scharloo hoek Snaarmanslaan.
Numès, een Parijsch tooneelspeler, bakte zijn
vriend Roumain eens een leelijke poets.
In het derde bedrijf van een tooneelstuk moest
Roumain optreden in doffe wanhoop met de han
den voor het gelaat, om zich daarna tot het pu
bliek te wenden met een bleek vertrokken ge
zicht.
Om werkelijk bleek te worden placht Roumain
zich vlug en onopgemerkt met een op tafel gereed
liggende poederkwast over het gezicht te strijken.
Nu had Numès het kwastje in een zwart poeder
gedoopt en men kan zich de uitwerking voorstel
len toen Roumain zich daarmee inwreef en zijn
gezicht aan het publiek toonde.
Limmerikken.
Daar was eens een oud renteniertje
Die dronk eiken middag zijn biertje
In 't plattelandsgat
Waar hij jaren al zat
En dat was nog zijn eenigst pleiziertje.
Zijn vrouw kon geen drukte verdragen
En hij durfde 't haast niet te vragen
Maar hij wou met- haar mee
Eens een keertje naar zee
Op een van die zomersche dagen.
„Op 't stille strand", zei hij, „daar vind-je
Haast geen man en geen vrouw en geen kindje
Daar ben je alleen
Met natuur om je heen
Met het water, het zand en het windje".
Maar eenmaal in Bergen gekomen,
En op weg naar 't strand hunner droomen
Toen zei ze al: „Piet
We zijn d' eenigsten niet"
Want de menschen die kwamen bij stroomen.
Door 't laantje van Voute daar trokken
De kind'ren met vlaggen en stokken,
Ze schreeuwden voor twee
Want ze gingen naar zee
En ze vochten als jeugdige bokken.
De stilte die d' oudjes verwachtten
De natuur waar ze zoo over dachten
Die vonden ze niet
Tot hun groote verdriet
En ze hadden niets anders dan klachten.
Zij ergerde zich aan de vrouwen
Die van luchtige badpakjes houen
Hij zag niets dan tenten
Had spijt van de centen
Dat uitstapje ging hem berouwen.
Hij was dra van zijn reislust genezen
En hij sprak er met angst en met vreezen
Geeft 't stille strand hier
Zoo'n lawaai en vertier
Hoe zal 't dan op het drukke wel wezen!
Toen hebben ze 'n auto genomen
Om weer gauw naar hun dorp toe te komen
En vlak bij een wei
Toen zuchtte ze blij:
„Gelukkig, daar zie ik weer boomen".
Als moraal moet hier nog van mijn lippen
De volgende waarschuwing glippen:
Wie te oud is voor 't strand
Te gehecht aan het land
Blijv' maar stil bij zijn poes en zijn kippen.