VICTORIA-WATER
DUINVERMAAK"
HOOG EN LAAG WATER
KAAS MARKT
LUNCH of KOFFIETAFEL
"VALK's Lunchroom
CAFÉ-RESTAURANT
GROOTE KINDERSPEELTUIN.
EERSTE BERGEHSCHE BOEKHANDEL^
J. ROMENY
te Bergen aan Zee. 1934. (in zomertijd).
JULI.
Datum
Hoog water:
Laag water
8
1.35
14.10
10.14
22.53
9
2.32
15.01
11.12
23.46
10
3.17
15.45
12.02
11
3.58
16.27
0.31
12.48
12
4.38
17.05
1.13
13.29
13
5.14
17.40
1.48
14.06
14
5.50
18.12
2.22
14.41
BEZOEKT DE
te ALKMAAR.
GEBRUIKT UW
in
KAASMARKT,
tegenover Bureau V.V.V.
Onze zaal is
Vernieuwd - Vergroot - Verfraaid.
Mooi gelegen aan den voet der duinen.
ZONDAGSMIDDAGS
Concerten Openlucht-Dancing
door eerste klas Orkest.
RUIM PARKEERTERREIN.
de onderliggende kooltjes nog net „asem" genoeg
liet, om te blijven gloeien. De domper draagt een
wijze spreuk: „Geduld overwint alles".
Haardijzer, met zwavelstokken, blaaspijp, om het
vuur aan te wakkeren, heugelhaak met de opening
om de konkelpot op (diverse) hoogten te hangen
boven het haardvuur, welk een tafereel van
oude, gemoedelijke gezelligheid roept jelui voor
ons op, uit vroeger tijd! Weet, de konkelpot is de
koffieketel en konkelen is het oude woord
voor koffiedrinken....! Hoe knus moet het vroe
ger benee die schouw zitten zijn geweest. Vader
heeft het vuurcomfoor voor zijn pijp, dat naast het
naaimandje met de beenen naaldekoker van moe
der op tafel stond, naar zich toegetrokken en zet
er duchtig de smook in. Vuurpokus heette
honderd j^ar geleden dat trouwe vuurkomfoortje,
dat vader thuis zijn vlammetje bezorgde, zooals de
tonteldoos het deed wanneer hij uit was en
het vuurken zoo bij zich op zak droeg. Ja, die
vuurkwestie! Luitjes, die langgeleden jong waren,
herinneren zich nog hoeveel bewoners van hofste
den zich graag denneappels thuis gebracht zagen,
omdat die zoo best het vuur van schouw of „po-
kus" onderhielden. De kinderen „van toen" brach
ten graag her- en derwaarts hun zelfgezochte den-
nennaaldvoorradenAls belooning kreeg de kleine
zoeker dan eensneetje roggebrood met een
slok water. Waar het wellicht thans een handvol
apenootjes of een stevige zuurbal van bijzondere
afmeting zou zijn geweest.
Zie je de beddepan, de fraaie, koperen, daar
hangen? Met een kooltje vuur erin, warmde hij de
kille beddelakens.
En zie daar de s c h o e n 1 a m p. Nu zoo geliefd
bij de antiquairs en bij de dames, die van sierlijke
antiquiteiten houden. Eertijds met zijn hooge ko
peren standaard, zijn katoen en zijn „patent", vrij
wel de eenige verlichting in zoo'n schouwkamer,
behalve de kaarsen dan. De kaarsen! de kaar
sen van schapenvet; zooals ze nu van stearine zijn,
zegt Spruit.
Prachtig is die mutsendoos, met tulpen beschil
derd, want „tulpen" daar zwoeren ze bij, om de
pracht en de kostbaarheid. Kostte niet een tulpen
bol voorheen 1000 gulden?! Ook op de bedde-
planken zie je (omstreeks 1600) wel tulpenbollen
geschilderd, alles om de bijzonderheid.
Kijk nu verder dat fraai uitgesneden bedde-
bankje eens aan en verder op die kaaspers, die
stoven, die kerkevoetbankjes. Het blijkt zonne
klaar hoeveel de oude Bergenaren van houtsnij
werk hielden, en het gaarne zelf met de hand aan
brachten. Nu staan we voor de bedstee, deze hier
in het museum is een verkleind model, want eigen
lijk had zoo'n „logiement" te zijn: 4% voet breed
en 6% voet lang, dan was er, zooals je wel be
grijpt, behalve voor vader en moeder ook nog
ruimte voor een gast, die aan het voeteinde sliep
en de waschskipper (de waschskoep!) ge
noemd werd.
Zoo logeerde menigeen heel gezellig en vanzelf
sprekend bij oom en tante, neef en nicht!
Het bed zelf was gevuld met haverdoppen of
kapok; want een veeren bed was een zeldzaam
heid.
Ge ziet de beddestok nabij de bedstee staan?
Neen, hij was niet bedoeld als beslechter van hui
selijke oneenigheden, maar werd alleen gebruikt
om het bed plat te strijken. Een matras kende men
destijds niet. Het bed was gespreid op los rog-
stroo, dat elk jaar uitgeschud werd en verschoond.
De uitdrukking „Verhuizen kost bedstroo" begrij
pen we dus in dit verband als een hartelijke extra
economische verzuchting. Was iemand dood, dan
heette het: „Hij ligt op stroo".
Het bed zelf werd dan weggenomen en het lijk
bleef op stroo liggen.
De bedstede bezat een zoogenaamd onderkooi-
bed, waarin (wanneer er geen gast was) de winter
aardappelen „in het zand" bewaard werden. Het
gebeurde ook wel, dat een der jongste kinderen in
deze onderkooi (ook wel hooi genoemd) zijn slaap
stede had. Met „strooi" ertegen had zoowel het
kind, als in het andere geval de aardappel het
best, en bevriezen deejen ze geen van bei.
Was er een zuigeling in de familie, dan was zijn
plaatsje in een kleine kribbe boven het voeten
eind der bedstede. Soms ook stond de wieg voor
de bedstede en moeder had slechts een koord te
grijpen, om de kribbe in beweging te brengen.
Wie kent niet de oude zang:
„Trek maar het touwtje en de wieg zal gaan".
Boven het hoofdeinde der bedstede prijkten
steeds de gebruiksvoorwerpen: nachtspiegel, en
kaars in kandelaar op een apart plankje.
Onze geleider weet eigenaardige gebruiken om
trent de doodskleeding van voorheen te vertellen.
Op het doodshemd van de vrouw werd menigmaal
een „W" gehandwerkt (weenen). De man werd in
doodshemd begraven met blauwe vaderliefmuts en
witte kousen. Dikwijls voltooide een zwart zijden
dasje het doodsgewaad van de ontslapene en ging
mee in het graf. Het doodsgewaad, zoowel voor de
man als de vrouw, lag bij het leven reeds lang van
te voren in een kast of kist gereed.
Ge denkt wellicht: waar sliepen bij groote ge
zinnen de meerdere kinderen!
Meestal op de zoogenaamde koegang in de
hooiberg! Ach! en het was er werkelijk zoo wel en
warm te rusten! Als de dagtaak was volbracht, als
gegeten was en als de koeien gemolken waren en
je allegaar als eendjes achter elkaar naar de rust
plaats wandelde, dan was het bestig zoo te slapen
te gaan.
Hier heb je een oprecht avondgebedje van ons
allemaal, zegt Spruit. Het staat geschreven als
spreuk in het beddeplankje voor het ledikant:
„En eer ik ga naar bed
Mijn rekening met God
Ik altijd effen zet."
Amen!
't Is al een spreuk van een eeuw oud, maar d'r
zit zooveel in hé?
Nou heb ik nog wat te vertellen over de klee-
dage van de juffrouw in haar bed. Je ziet: ze
draagt een soortement cape van gebloemd katoen.
Dat was het nachtjak onzer voormoeders. Men
hield n.l. 's nachts de onderkleeding van overdag
aan, en trok als juffrouw zijnde een nachtjak daar
overheen, dat met een bandje om het middel werd
vast gehouden.
Nog iets moois moeten we bespreken in deze ka
mer, n.l. de mutsenplooimachine. Die bestaat uit
een rek met een groote massa dunne en dikkere
latten, die d'r bij behooren. De bakers droegen
vroeger n.l. mutsen met pijp-plooien en ook de
kleine kinders hadden mutsjes met dat siersel. Dat
moest altemaal keurig verzorgd worden. De kant
moest er tusschen gespannen (d'r was plaats voor
drie laagjes gepijpte kanten), terwijl de plooien
„nat" gelegd werden; dun of dik al naar de smaak
van het hoofddeksel was. Die plooien werden dan
met dun of dik latje vastgezet in het rek en dan
stonden ze tenslotte zoo liefelijk om het gezicht
der draagster als gespoten suiker.
En nou een herinnering van Spruit zelf. Weer
ziet hij, als de dag van gisteren, zijn moeder met
een héél fijn mesje de huiletjes der vrouwen in
plooitjes krullen. Voor duizend plooitjes reken
de moeder Spruit maar 2 ets. en voor het was-
schen, stijven en strijken van het geheel 5 cents.
Dat was wat de mutsen „aangong". Maar ook de
frontjes, zooals de manslui die droegen, waren
moeder Spruit's keurig werk!
Je kan op de tentoongestelde poppen nog van
die frontjes (kraag met plastron aan mekaar) zien.
Spruit zegt: „Als ik met de kermis gedanst had in
OUDE PRINSWEG II. f
Ruime keuze Binnen- en Buiienlandsche lectuur.
LEESBIBLIOTHEEK.
De nieuwste boeken vindt U bij ons.
FOTO-ARTIKELEN.
Ontwikkelen. Afdrukken.
de kolfbaan, waar tijdens de kermis niet gekolfd
werd, maar wel gedanst, dan zweette ik duchtig,
want dat deed je destijds, terwijl je nu transpi
reert. Nou, dan was mijn frontje in een paar uur
niets meer. Want ik danste met alle meisjes: „Alle
meisjes waren van mij, omdat ik bakkersjongen
was". Moeder wist echter wel raad. Een, twee
drie, had ze het frontje voor de manslui weer
schoon en gesteven. Zoo stevig, dat, als zij je het
aangaf, je het aanpakte als een presenteerblad.
Je weet, dat die kolfbaan (waarover straks nog
meer) eigenlijk een harde steenen vloer had. Nou,
daar danste je je schoenen binnen de drie uur op
door. Toen is daar op verzoek in de danstijd tel
kens een vloer van houten beuningen gelegd, die
weer opgenomen werd als de lui weer aan het
kolven sloegen, na de kermis!
Ziezoo, nou gaan we eens verder kijken in de
kamer met schouw en dernaast. Die leuke beschil
derde houten „tasch" daar tegen de muur is de
schooltasch van de kinderen vroeger. Je ziet: met
een schuif. Die tasch lieten ze op school en daarin
bewaarden ze hun eigen benoodigdheden. Als bij
zonderheid zij vermeld, dat de jeugd meestal haar
griffels sleep op de steenen muur rondom de
Ruïne, nabij het zoogenaamde „poortje" tegenover
het huidige postkantoor.
Zie je ook de kinderstoel staan, waarin de klei
ne kleuters neergezet werden? Doe het schuif
deurtje maar open: je merkt, dat er onderin ook
al plaats was voor een kleine test met vuur, want
koude voeten verkoos de groote mensch nergens
niet te hebben, dus kleine Piet in zijn stoeltje
moest er ook voor bewaard blijven.
Die kranige opgezette mijnheer in zijn prachtig
heerenboer-costuum, die je daar staat aan te zien
bij de haard, draagt de kleeding van Dirk Hout
koop, wijlen de vader van de weduwe Broertjes en
destijds schapenknipper van beroep.
Je weet wel, waaruit altemaal die mannenklee-
ding van vroeger bestond? Over het hemd ging de
hemdrok van blauw bever en daaroverheen de
overslag, een kort jasje van groot gebloemd da
mast met zilveren knoopen. Daarboven nog een
jasje van zwart of gekleurd laken. Bij het geheel
hoorde een kniebroek met kuitgespen. De zilveren
knoopen vertoonen paard- of koe-afbeelding, zoo
als je in het boekje van mevr. v. Reenen meerma
len zoo aardig vermeld ziet. En nee, koud hadden
ze het niet, want om de hals werden liefst drie
doeken over elkaar geslagen. Een hooge, zwarte
vilthoed met een strik en een gouden spang opzij
voltooiden het costuum. Inderdaad, ze zorgden wel,
dat ze niet bevroren, de Hollanders uit die tijd.
Als zij naar de kerk reden, en dat deden zij
over groote afstanden, namen zij in de rijtuigen de
rijtuigstoof mee.
Maar nu moet je nog weten, dat er ook boeren
waren, die hun vrouw soms van twee uur ver in
een kruiwagen naar de kerk redenDat die juf
fers in hun kruiwagen goed ingepakt moesten zit
ten, begrijp je! Ze kwamen soms heel van Schagen
of Koedijk. Brood en koffie meel
Ter kerke gingen ze veelal met al haar fraaie
sieraden aan; zilver of metalen kettingen, vastge
legd zooals je dat in de kamer met de vitrines
kunt zien. Vooral het kerkboek en het lodderijn-
of reukdoosje hadden hun secure ketting. Men
moest helaas wel bedacht zijn op vlugge vingers
in de nabijheid.
De vrouwenkleeding uit de goede oude tijd
veroorloofde liefst vijf tot tien rokken met breede
plooien en dan nog daarenboven de zware damas
ten rok met fraaie strepen of bloemen. Onder die
overrok werd om het lichaam breed te doen schij
nen gedragen de wrong of beuling. De „kroplap"
met zijn opvulsel van kussentjes maakte ten slotte
de bu?telijn strak en zedig. Zoo wijd uitstaand als
de vrouwenfiguur beneden de taille was, zoo vlak
was zij daarboven.
We begrijpen nu best wat Spruit vertelt:
Er waren magere tengere vrouwen, die de
vracht van al dit „rokkengedoe" niet konden dra
gen, zonder eenigen steun. Vandaar dat ze rondom
het lichaam een soort van „steunworst" onder de
kleeding droegen, welke de „slons" genaamd werd.
De rokken werden dan met haakjes op die slons
bevestigd en bretelvormige bandjes hielpen de
rokkenvracht ook over de schouders verdeelen.
Het schootjak was de speciale dracht van een
baker.
NATUURLIJK BRONWATER
Warme Bron: 30,1° C. Diepte: 380 M.
NEDERLANDSCHE MAATSCHAPPIJ.
GEZOND en GENEESKRACHTIG.
Opgericht 12 Mei 1887.