A. E. ROMENY
EERSTE BERGENSCHE BOEKHANDEL
J. ROMENY
MAGGIE.
BEROENSCHE
DROGISTERIJ
OUDE PRINSWEG II.
Ruime keuze Binnen- en Buitenlandsche lectuur. V
LEESBIBLIOTHEEK. L
De nieuwste boeken vindt U bij ons. f
FOTO-ARTIKELEN.
Ontwikkelen. Afdrukken.
Roman in zakiormaat van lieide en
ontgoocheling.
VOORWOORD.
Deze roman van liefde en ontgoocheling in drie
hoofdstukken en een slotwoord heb ik opgedragen
aan den Dagboekschrijver Hns. uit dankbaarheid
voor de nuttige wenken welke ik vond in zijn zoo
juist verschenen werkje getiteld: „Romanschrijver
in elf lessen". Dit mijn eerste werk is verschenen
in zakformaat, zulks met het oog op de ruimte in
dit blad; het had echter evengoed uit drie ver-
volgdeelen kunnen bestaan, elk van 500 bladzijden
druks. Moge deze eerste schuchtere poging wel
willend worden ontvangen door meneer Anthonie
Donker., Hij wijdt er dan wellicht een woord van
waardeéring aan in zijn „Critisch Bulletin". Is
mijn roman gedoemd een mislukking te zijn op de
litteraire markt, dan is dat niet mijn schuld, doch
die van den Dagboekschrijver, want dan zou zijn
handleiding blijken te zijn van ondeugdelijk ge
halte. Intusschen den lezer heil!
DE SCHRIJVER.
HOOFDSTUK I.
Het meisje.
Ze heette Maggie en ze zat in een badstoel. Het
strand was overtogen met een schittering van wit
licht, dat te dansen scheen tegen de diep-blauwe
lucht. De zee was mat-groen met een rand van
diep-zwart; daar waar het water de lucht raakte
en dus de horizont begon,
Maggie had een regelmatig ovaal gevormd ge
zichtje met kersen-rooden mond en dunne lippen.
Haar klare oogen, welker diepte gemakkelijk te
peilen viel, gaven haar uiterlijk iets zeldzaam
expressiefs. Het scheen of zij het leven van den
meest luchtigen kant beschouwde en daar reden
toe had ook. Gekleed in een wit mousseline ja
ponnetje met helrood afgezet aan den hals; haar
kleine voetjes gestoken in bronskleurige, gemak
kelijk zittende schoentjes, geleek haar geheele
wezen op een sprookje uit de 1001 nacht.
In haar fijngevormde linkerhand hield zij een
roman getiteld: „Hoe leer ik liefhebben"; met de
rechter steunde zij het sierlijke hoofd, gedragen
door den lelie-blanken hals.
Zij las niet, doch tuurde over de zee en de
speelsche golfjes die telkens en telkens weer het
blanke strand bespoelden en zacht kusten: zij zag
zonder te zien; hoorde zonder te hooren. Zij dacht
alleen maar aan het leven dat zoo wondermooi en
toch ook zoo bitter was.
Maggie was gelijk een droom in werkelijken en
ook in figuurlijken zin. Een droom
HOOFDSTUK II.
De Graaf.
Twee badstoelen van Maggie vandaan zat de
graaf op een zandhoop. Zoo maar op een zand
hoop. Zhlks, omdat hij uit was en dus niet in 'den
graielijken slottuin. Hij zat eenigszins lodderig om
zich he^n te kijken. Den vorigen avond had hij
met eenige vrienden een intiem feestje gevierd en
meer cock-tails gedronken dan wel goed voor
hem was. Hij had een gevoel nu, of iemand hem
met een1 platte plank een klap op zijn achterhoofd
had gegeven. De smaak in zijn drogen mond leek
naar niets; zijn dorre lippen proefden het zee
water. Hij griezelde!
Toch jmet dat al kon men den graaf een zeer
knappe verschijning noemen. Hij was ravenzwart
en had correspondeerende oogen die, als ze
iemand Aanzagen, door die iemand schenen heen
té priemen.
Zijn tfèkken waren regelmatig; zijn kleeding
droeg dp sporen van een bekwame tailleurshand.
Hij droeg een lichtgrijs flanellen zomerCostuum
zonder Vest. Zijn hooge hoed welke hij thuis
placht te dragen in zijn salon en ook in zijn bad
kamer, had'hij verwisseld voor een lichte pana
ma. Zulks met het bög op zijn zomersche om
geving.
Hij verveelde zich. De-zee met haar zilveren
schittering deed hem zeer aan zijn branderige met
bloed doorloopen oogen; het strand en de duinen
verveelden hem. En toch miste hij de kracht op te
staan om zich elders te restaureeren en weer de
gedistingeerde graaf te worden.
Dus keek hij verveeld om zich heen, totdat
Met een ruk zat hij overeind. Het zon-overgoten
strand scheen te jubelen; de zee en de duinen
juichten en in hem zong een blij en vroolijk lied
van liefde en verlangen.
Hij had de schoone droom gezien
Het meisje en de graaf.
HOOFDSTUK III.
Ineens veranderde plots hun beider leven.
Het meisje had het immers wel geweten, dat 'het
geluk op haar afstormen zou met niet te stuiten
vaart. De graaf voelde zich als een veer zoo licht,
opgeheven tot voor de voeten van zijn „droom",
waar hij knielen bleef. Sprakeloos van onbegrepen
liefdes-zwijmel.
Haar hand rustte in de zijne; zijn donkere oogen
priemden in de klare diepte van haar reine ziel.
Als orgelmuziek klonk het geruisch der golven;
als hemelsche klanken het gejoel van de kinderen
der vacantie-kolonie.
Kom, fluisterde hij met liefdevolle stem: Wij
gaan; de zon neigt reeds ter kimme; het wordt kil.
Kom!
Weinige oogenblikken later zaten zij in intieme
flikkering van kaarslicht in een kleine salon van
het groote hotel en dineerden.
Bij je gelukkig, kleine lieve Maggie? fluisterde
de graaf. Het meisje knikte slechts; haar gemoed
te vol van het onverwachte geluk om te kunnen
spreken. Hij lachte haar toe over den rand van
zijn champagne-glas en twee oogen-paren ont
moetten elkaar
Toen hij zijn sterken arm om haar had heen
geslagen, als om haar te beschermen tegen alle
strikken welke de listige maatschappij haar
spannen kon, fluisterde zij bijna onhoorbaar
schat
Zoo bleef zij geruimen tijd liggen, rustend aan
zijn grafelijken schouder en drinkend met volle
teugen uit den beker des geluks.
TotdatEen rauwe kreet verscheurde de
stilte welke ondoordringbaar leek. De klare oogen
van het droom-wezen hadden alle diepte verloren
en flikkerden onheilspellend. Het droom-wezen
was in een furie veranderd'
Gillend wees zij op den gladden ring aan zijn
rechterhand. O, O, hij is getrouwdge
trouwd getrouwd!!!
De graaf sloop weg, liet een banknoot achter
Hét gillen joeg hem voort.
Slotwoord.
Het slotwoord was aan haar. Het was een
symphonie van de vreeselijkste klanken. De
gérant en de kellners luisterden en schudden de
hoofden,
O schurkmijn geluk vertrapt(deze
stippeltjes geven een lange huilbui aan; met het
oog op de plaatsruimte hier verkort opgenomen)
ellendeling(als boven) bedrieger; ver
leider (als boven); het wordt nu niet meer her
haald) aap wat heb je mooie jongen.
Hoe heb ik leeren liefhebben en wat ben ik er
mee opgeschoten?.... Weg; weg, dat ellendige
boek. Een graaf nog wel! Een graaf met centen
en fijne smoessies
O, geef mij Dirk van de kruijenier maar O,
Dirk!
Een hevige snik toen rekende ze af; stak
het geld, dat overbleef van de banknoot in haar
zilveren taschje en liep met fier opgeheven hoofd
langs den gérant en de kellners.
Haar oogen waren weer klaar; haar ziel was
weer te peilen. Ze ging naar Dirk (nu geen
huilen meer, doch een inwendig juichen van ge
luk!)
Br.
Limmerikken.
Hier volgt een verhaaltje dat waar is
De geschiedenis van een notaris
Hij bleef steeds zijn vrouw
In lief én leed trouw;
Daaruit blijkt wel, dat dit een braaf paar is.
Hij vierde zijn zestigsten jaardag,
Wat je trouwens ook wel aan zijn haar zag,
En zorg en verdriet
Die kende hij niet,
Daar het huishoudgeld eiken dag klaar lag.
Zij was dertig jaar later geboren,
Zijn hart had hij aan haar verloren,
Hij liet haar nooit vrij;
Op den duur voelde zij,
Dat dit huw'lijk haar niet kon bekoren.
Zij wilde graag dansen en springen
En ook eens een liedeke zingen;
Dan zei hij: „Och Heer,
Doe dat nou toch niet meer,
Want dat zijn van die waereldsche dingen."
Zij is naar een dokter getogen
En heeft toen wat kwaaltjes gelogen;
Ze zei: „ik heb vast
Van mijn zenuwen last,
Zou ik niet naar een badplaats eens mogen?"
De dokter schreef aan den notaris:
„Uit mijn onderzoek blijkt dat 't waar is,
Uw vrouw hoest en zucht,
Heeft behoefte aan lucht;
Dat 's een zaak, die mij duid'lijk en klaar is.
U moest haar naar Bergen eens sturen,
Een pension of een villatje huren;
De zeelucht is goed
Voor dat vrouwtje haar bloed,
Laat gerust haar eens zes weken kuren.
APOTH.-ASSISTENTE.
TELEFOON 10 9.
BREELAAN 17, BERGEN (N.-H.
Uw huw'lijk is kindloos gebleven,
Maar zeelucht geeft kracht voor nieuw leven,
Als een zoontje zich meldt,
Krijgt die later Uw geld;
Dat 's toch beter dan nichten en neven."
Toen gaf hij de noodige schijven
Om een maandje in Bergen te blijven,
Hij zei tot zijn vrouw:
„Zeg beloof me dat nou,
Dat je iederen dag mij zult schrijven.
Je moet eiken dag aan mij denken,
Geen aandacht aan anderen schenken".
En zij knikte „Ja,
't Komt in orde, Papa".
Want ze wou zijn gevoelens niet krenken.
Maar eenmaal in Bergen gezeten,
Heeft zij al haar beloften vergeten,
Haar jeugd brak zich baan
En zij liet zich maar gaan;
Met de vroolijkste kon zij zich meten.
Zij dineerde en danste met heeren,
Die met haar wel wat wilden verteren;
Zij volgden haar trouw,
Deden al wat zij wou
En beloofden haar zwemmen te leeren.
Soms reed zij op 't strand op een paardje
Met een knappen acteur met een baardje;
Dan nam hij haar mee
In een bootje op zee
En soms aten ze samen een taartje.
Toen schreef de notaris een briefje:
„Hoe is 't met je zenuwen, liefje,
Hoe lang duurt die kuur,
Want het wordt wel wat duur,
Kom je spoedig terug of wat blief je?"
En zij zag met angsten en beven,
Dat een eind kwam aan 't heerlijke leven;
In haar wanhoop en spijt
Heeft zij eerst wat geschreid
En toen heeft zij hem haastig geschreven.
„De zeelucht is mij aan 't genezen,
Ik heb nu geen hoest meer te vreezen,
'k Ben vroolijk en rond.
Gebruind en gezond,
'k Ben werk'lijk een heel ander wezen.
En waar wou 'k nog meer over boomen,
Het onderwerp van al jou droomen,
Je weet wat 'k als vrouw
Nog aan jou schenken zou;
Dat zal 't volgend voorjaar wel komen.
Grapjes.
Het jonge vrouwtje ontdekte een lange haar op
de jas van haar man.
Karei zei ze streng, wat beteekent dat?
O, schat, maak je maar niet ongerust, hoor,
dat haar is veel te lang voor een vrouwenhaar!
Nietwaar, Els, vroeg de vriendin, het wordt
alles anders, als je getrouwd bent?
Stellig zei de vriendin. Toen we verloofd wa
ren, bleef ik den halven nacht wachten, totdat
Frits weg ging, en nu ik getrouwd ben, zit ik halve
nachten te wachten, tot hij thuis komt.
Vrouw: Er was een arm stel menschen aan de
deur en die vroegen om ouwe kleeren.
Man: Ja en wat heb je ze gegeven?
Vrouw: O, dat pak van jou, dat je drie jaar
geleden gekocht had en die ouwe japon van mij
van de vorige maand.
Een bijziend man die evenals alle andere men
schen gewoon was een cent in het kerkzakje te
geven, vergistte zich op zekeren Zondagmorgen en
gaf een kwartje. Later bemerkte hij het. Hij ging
naar den koster, maar deze verklaarde hem dat
dat kwartje niet meer teruggegeven kon worden.
De man ging weg, maar de 24 volgende Zondagen
mompelde hij, als het zakje langs hem kwam:
Abonné.
Zoo juffrouw Meier, komt uw zoon als ver-
kooper in het warenhuis? Ik ben er blij om, maar
ik dacht eigenlijk dat hij nogal stotterde.
Juffrouw Meier: Ja, dat is wel zoo, maar
daarvoor komt hij ook op de afdeeling Afbetaling.
Ach juffrouw, heet u Victoria?
Die naam wekt smartelijke herinneringen in mij
op.
- Heette uw vroegere geliefde misschien zoo?
Nee, maar dat was 't merk van de eerste
sigaren die ik rookte.