SCHILDERIJEN
e» TEEKENINGEN
Vijfde Jaarlijksche
Tentoonstelling
van F. KAMSTRA.
Sprokkelingen.
Wat is recht?
Spinoza: Het geweld, dat wij de natuur aandoen
en dat de Staat willekeurig begrenst. Hobbes: Het
belang, dat men bij een zaak heeft. Grotius: De
bevoegdheid alles te doen wat den maatschappe-
lijken toestand niet onmogelijk maakt. Kant: De
overeenstemming in vrij zijn van het individu en
die van allen.
Strenge straf.
De strengste straf, die een held van de pen wel
heeh opgeloopen, kreeg Andrea Scalina, profes
sor in de filosofie te Bologna. Hij had geschreven,
dat dokters en advocaten evenmin de vierde
strofe van 't Onze Vader mochten bidden als de
beul of een bandiet. Voor die woorden werd hij
terdood veroordeeld en dit vonnis is uitgevoerd
ook.
Algemeen menscel ij k.
Men putte zich uit in 't bedenken van grafschrif
ten, tot een satirische kop zei: „Ik weet er één,
dat voor ieder mensch geschikt is: Lieve lezer,
hier ligt mijn treurig overschot, Ik ruilde vreese-
lijk graag 't mijne met uw lot."
Zonderlinge schaakpart ij.
De vakken waren op den vloer geteekend. De
koningen waren champagneflesschen, de konin
ginnen Liebfrauenmilch, de raadsheeren Moezel-
blümchen, de kasteelen Bordeauxflesschen. De
overige figuren werden voorgesteld door verschil
lende soorten, maar alle waren gevuld. Elk stuk,
dat genomen werd, moest leeggedronken worden.
Het spel is dan ook geëindigd met een algemeen
schaakmat.
Iets van Molière.
Men nam het Molière kwalijk, dat hij in zijn
Tartuffe aan 't preeken was gegaan. En hij ant
woordde: „Als men op den kansel komedie speelt,
waarom zou ik dan niet op 't tooneel preeken?
Niet de moeite waard.
De dichter Patris was tachtig jaar en werd toen
ernstig ziek. Hij haalde het er nog boven op. Zijn
vrienden kwamen hem gelukwenschen en drongen
er op aan, dat hij op zou staan. „Och, het is niet
meer de moeite waard, mij aan te kleeden", was
zijn antwoord.
De karper.
Talleyrand was niet alleen een geslepen diplo
maat maar ook een echte fijnproever.
Eens dineerde hij bij een geldkoning, die hem
't beste stuk van een prachtigen karper opdischte,
maar de visch was koud. De bankier vraagt hem,
hoe 't hem smaakt en vertelt hem, dat ze hem ge
bracht is van zijn landgoed Montargis,
„0 ja?" antwoordde Talleyrand met zijn be
kenden spotlach, „maar waarom hem niet in Pa
rijs laten koken? Hij zou heusch even koud ge
weest zijn als hij van 't vuur kwam dan na die
lange reis van Montargis!"
De he 1 f t.
Louis Marchand was een beroemd organist in
zijn tijd, verdiende goed geld, maar hij speelde er
den grooten meneer mee en liet zijn vrouw in de
armoedigste omstandigheden leven. Het werd zóó
bar, dat ze naar den koning trok om zich te be
klagen. Lodewijk XIV, die Marchand in zijn kapel
had aangesteld, vond het noodig, de helft van zijn
jaargeld aan de verwaarloosde vrouw af te doen
en de rest liet hij den musicus. Deze manier van
doen beviel Louis niet en dus besloot hij zich te
wreken. Op een dag zat hij aan 't orgel tijdens
den dienst, toen ook de koning aanwezig was.
Vóór 't Gloria verdween hij. Lodewijk dacht eerst,
dat zijn organist ongesteld was geworden, maar
tot zijn verbazing vond hij hem na de mis in zijn
antichambre.
Hij vroeg hem waarom hij niet tot 't einde ge-
speeld had en toen antwoordde Marchand: „Sire,
omdat mijn vrouw de helft van mijn loon ontvangt,
moet ze ook de helft van den dienst begeleiden".
Deze woorden kostten hem zijn betrekking en 't
verblijf in zijn vaderland!
Grapjes.
„De dames van de vereeniging tot leniging van
den nood in arme gezinnen, genaamd „De Helpen
de Hand hield Vrijdagavond een werkbijeenkomst.
Alle dames brachten iets mee, dat zij voor het
goede doel afstonden, en dat zij zelf in huis niet
meer noodig hadden, afgedankte meubelen enz.
Vele dames hadden hunne echtgenooten meege
bracht".
Een boer reed met zijn ezel voorbij een drilplein I
waar soldaten juist rust hielden.
Een sergeant, die zich ten koste van den land
man wilde vermaken, hield hem staan en vroeg j
spottend:
Waarom hou je je broer zoo stevig vast?
Om hem te beletten als vrijwilliger dienst te
nemen, zei de man.
in hef Dr. Dekkershuis fe Bergen
15 Juli-15 Aug. - Toegang vrij.
DE PATRIJS.... REPHUHN
(Perdix perdix).
In de duinen vindt men meermalen een broe
denden Patrijs, ofschoon hij niet zoo heel ge
makkelijk valt te ontdeken. Toch komt de hoen-
dervorm wel uit tusschen het hooge gras en de
plantjes in het hooiland.
De Patrijs (Perdix perdix of Perdix cinerea)
komt in vorm veel overeen met den Kwartel (Co-
turnix) of Wachtel, waarmede hij tot dezelfde
familie behoort. De Patrijs is evenwel veel groo-
ter. Dat hij na verwant is aan onze hoenders,
blijkt wel dadelijk uit den kleinen kop, waarvan
de snavel eenigszins gekromd is, en verder uit het
geheele model, alsmede uit den van een krop
voorzienen slokdarm. Ook vindt men bij de man
netjes meermalen sporen aan de pooten. 't Is hier
om, dat deze vogel gewoonlijk Rephuhn wordt ge-
heeten en door den jager kortweg Huhn. Dat hij
een zeer begeerd wild vormt, is overbekend en
behoeft dan ook niet betoogd te worden. Hij le
vert een smakelijk wildbraad op, waarom hij dan
ook ieder jaar zoo ernstig wordt vervolgd. Ge
lukkig, dat ieder wijfje een tamelijk groot getal
eieren legt en uitbroedt, want anders zou wellicht
ook deze vogelsoort spoedig uitgeroeid zijn. Meer
malen zijn nesten gevonden met 15 a 20 eieren en
het kleinste getal, dat ieder jaar gelegd wordt,
is 12. Deze zijn groenachtig grijs en eenigszins
rose getint; ze worden gevonden in een nest, dat
slechts bestaat uit een met droog gras belegden
kuil in den grond. De Patrijs voert zijn jongen
bijna onmiddellijk na de geboorte naar plaatsen,
waar voldoende voedsel voor zijn kroost is te vin
den. Ijverig worden de mierenhoopen uiteenge-
krabd en de vlugge en om hare nijverheid hoogge
roemde mieren verorberd, terwijl de mierenpop
jes nog meer gewild zijn. De moeder zorgt onge
veer op dezelfde wijze voor haar kinderen, als een
gewone kip zulks doet. Als het donker wordt, of
wel, wanneer gevaar dreigt of slecht weder, dan
spreidt de vogel zijn vleugels uit, waaronder de
jongen gaarne plaats nemen.
Wanneer ze eenmaal kunnen vliegen, ziet men ze
als een troepje, door den jager „klucht" genoemd,
hier en daar opvliegen, doch het liefst vertoeven
ze dan in graanvelden of op bouwland, om zich te
voeden met zaden, ook met die van onkruiden.
Doch ook houden de Patrijzen gaarne verblijf op
de heidevelden en in open plekken tusschen het
geboomte.
Loopen kunnen de Partijzen tamelijk snel, ze
zijn zeer waakzaam en vliegen bij gevaar spoedig
op, waarbij ze een ruischend geluid laten hooren.
Ze vliegen nooit lang achtereen en vallen ge
woonlijk op korten afstand van den jager, die ze
heeft doen opvliegen, weder in het gras, waar ze
zich neerdrukken. Is de jager voorzien van een
goeden Patrijshond, dan zal deze blijven staan,
wanneer hij het wild heeft bespeurd wat voor den
jager een aanwijzing is, om behoedzaam te nade
ren.
Het vederkleed van den Patrijs is niet schitte
rend, doch ook niet bepaald eenvoudig te noemen.
De rug is grijs, doch hierop vertoonen zich vele
bruinroode, hoekige dwarsstrepen; op de vleugels
zijn fijne, zwartachtige lijnen, die gegolfd zijn, en
lange, witte schachtstrepen: grijs vindt men op
borst en buik en op de middelste steertpennen; die,
welke meer naar buiten staan, zijn rosbruin; aan
de zijden van den romp vindt men bruine vlekken
van vierhoekigen vorm; verder zijn voorhoofd,
wangen en keel roestkleurig, terwijl de schedel
bruin is. De kleur der pooten is roodachtig grijs
en tusschen de te enen vindt men kleine span-
vliesjes. De mannetjes onderscheiden zich van de
wijfjes door een kastanje-bruine vlek op het mid
den van de borst en door de aanwezigheid van
sporen, die evenwel niet bij alle mannelijke voor
werpen voorkomen. De staart van dezen vogel is
kort en wordt hangende gedragen; alleen wanneer
de mannetjes vechten om het bezit van een wiifje,
worden de staartvederen opgericht en de vogel
toont zich dan verwoed en vol aandoeningen.
Heeft het mannetje zich het bezit eener echt-
genoote verzekerd, dan zorgt het zeer trouw voor
ega en kroost. Als het wijfje broedende is, houdt
het mannetje op korten afstand de wacht en waar
schuwt, zoodra er gevaar is. Het wijfje verlaat dan
loopende het nest, spoedt zich haastig door het
gras en vliegt eerst op, waneer het een goed eind
van het nest verwijderd is. Hierdoor wordt de
wandelaar dikwijls misleid en gaat hij het nest
zoeken op een plaats, waar het niet te vinden is,
om spoedig tot de gedachte te komen, dat de vo
gel alleen maar tusschen het graan of gras heeft
gezeten. Het nest blijft dan gespaard.
De Patrijs is voor Duitschland standvogel en
komt bijna door het geheele Rijk voor, doch al
leen daar, waar de gronden hoog zijn. Tegen een
natten bodem toch is de vogel niet bestand en bij
veel regenachtig weder komt menig jong om. Op
enkele eilanden, die op eenigen afstand van het
vasteland liggen, zoekt men te vergeefs naar Pa
trijzen, niettegenstaande de bodem er uitstekend
geschikt voor is. Men zou ze er evenwel kunnen
planten en bij doelmatige bescherming, ook be
houden, want uit zichzelf komen geen exemplaren
van het vasteland naar de eilanden overvliegen,
daar geen dezer vogels het aandurft om over een
eenigszins breed water te trekken. Slechts zeld
zaam trachten ze over een rivier te vliegen; jagers
verhalen, dat ook dan de dieren duizelig worden
en naar beneden storten.
Evenals jagers bij de Houtsnippen spreken van
Uilenkoppen en Blauwpooten en daarmede twee
soorten willen aanduiden, spreekt men bij de Pa
trijzen van Trek- en Bergpatrijzen. Er kan even
wel geen sprake zijn van verschillende species.
De Patrijs woont het liefst familiegewijze in de
nabijheid van de broedplaats; alleen, wanneer hier
geen voldoend voedsel wordt gevonden, verplaat
sen de dieren zich; dan ziet men ze ook wel in
troepen rondzwerven, ofschoon zulks zelden ge
beurt. Alleen in den paartijd zonderen de paren
zich af, nadat de gevechten tusschen de man
netjes gehouden zijn.
In het Zuiden van Europa leeft nog een andere
Patrijzensoort, n.l. de Roode Patrijs (Caccabis
rufa) of Rothuhn, waarvan zich zelden exempla
ren in Duitschland vertoonen. Hier en daar heeft
men vertegenwoordigers van deze verscheiden
heid geschoten.
J, DAALDER Dz.
Historische Anecdoten.
Een Engelsch ambassadeur had in Napels een
charmant feest gegeven, maar dat hem niet veel
geld had gekost. Men wist dat en vertrok vroegtij
dig om zijn minachting te toonen. Hij wreekte zich
op zijn Engelsch en toonde daarmede dat een
feest niet naar de guinjes berekend moest worden.
Hij kondigde een nieuwe festiviteit aan. Men hield
het er voor dat hij revanche wou nemen en be
reidde zich op iets groots voor. Dus men snelde
toe. Groote verbazing. Er waren heel geen voorbe
reidselen gemaakt. Eindelijk werd een spiritus-
toestel binnen gebracht. Men verwachtte wonde
ren. „Mijne heeren", zei de gastheer, „het zijn de
uitgaven en niet de gezelligheid van het feest die u
aantrekken. Nu, let op. Hier heb ik een schilderij
van Angelico dat 5000 guinjes waard is. En verder
tien biljetten ieder van 1000 guinjes, betaalbaar
aan toonder op de bank van Amsterdam". (Hij
legde ze op het toestel en stak de spiritus aan).
„In het geheel gaan hier dus 15000 guinjes de lucht
in, ik hoop dat u het een kostelijk feest vond.
Adieu, mijne heeren!"
Buffon was altijd omringd door een viertal
vleiers en gekken die hem onbeschaamd prezen.
Eens hoorde iemand dat aan, en toen men hem
vroeg wat hij in Parijs al voor merkwaardigs ge
zien had, antwoordde hij: „Ik heb vier oesters aan
een rots gezien". Het duurde lang voor men hem
begreep.
Het is een oud idee van den fameusen spotter
en ook in onzen tijd misschien uitvoerbaar. Swift
meende, dat een nieuwe belasting de regeering,
die toen ook al naar buitengewone middelen uit
zag om de schatkist te vullen, uit den nood zou
helpen. En dat moest zijn: een belasting op de
schoonheid van vrouwen, maar ze mochten
zelf schatten!
Zelfs de meest ervaren tooneelartiesten lijden
soms nog door hun angst bij een eerste optreden
in n nieuwe rol. Door allerhande middelen trach
ten zij zich moed te geven, en dan speelt 't bijge
loof een groote rol. Velen laten zich door een
vriend de duimen vast houden, andere prevelen
een soort tooverspreuk, sommige drinken een
geheim middel (natuurlijk met alcohol!) De groote
komiek Knaack bad vóór elke opvoering een
Onze Vader. Sonnentkal kuste 't portret van zijn
gestorven broer, die hem in 't begin van zijn loop
baan trouw ter zijde had gestaan. Charlotte Wol
ter deed idem 't portret van haar moeder. Davi
son beefde altijd als een riet en sprak voor zijn
eerste entree: „Zeer angstig staat de mensch te
genover 't Allerhoogste". Sontheim nam driemaal
een snuifje, 't Allerzonderlingst deed Zerline Ga-
billon. Voor elk optreden gaf ze eerst haar
kamenier een knip voor den neus'
..Waarom is men" vroeg een geestrijk man, ,.ïn
Frankrijk veel eerlijker in zijn jeugd dan na de
dertig? Dat komt omdat men eerst tegen de der-
tig ontgoocheld is. Men moet hier hamer of aam
beeld zijn, en eerst op rijper leeftijd leert men
inzien dat de kwalen waaraan de natie lijdt, onge
neeslijk zijn. Tot aan dien leeftijd lijkt men op
den hond die den maaltijd van zijn meester verde
digt tegen andere honden; daarna doet men als
diezelfde hond, en deelt zijn buit met de anderen
Dezelfde ried aan, de wereld niet te zwaar te
nemen. Tenslotte zijn de menschen trekpoppen en
de maatschappij de planken waarop zij dansen.
Zoo gezien krijgt de geschiedenis om ons heen
een heel ander aanzien. Men leert lachen om
alle gewichtigheden.