„DUINVERMAAK" HOOG EN LAAG WATER I BEZOEKT DE KAAS MARKT LUNCH of KOFFIETAFEL VALK's Lunchroom CAFÉ-RESTAURANT GROOTE KINDERSPEELTUIN. te Bergen aan Zee. 1934. (in zomertijd). AU O. Datum Hoog water: Laag water 18 8.51 21.19 5.19 17.33 19 9.54 22.30 6.08 18.30 20 11.14 23.54 7.14 19.50 21 12.44 8.43 21.27 22 1.25 14.10 10.16 22.50 23 2.34 15.08 11.26 23.52 24 3.27 15.59 12.22 te ALKMAAR. GEBRUIKT UW in KAASMARKT, tegenover Bureau V.V.V. Onze zaal is Vernieuwd - Vergroot - Verfraaid. Mooi gelegen aan den voet der duinen. ZONDAGSMIDDAGS Concerten Openlucht-Dancing door eerste klas Orkest. RUIM PARKEERTERREIN. Toch zouden wij het zeer wenschelijk achten, wan neer ook de Rijkspolitie in dit opzicht niet in strijd handelde met de belangen van Bergen als vreem delingenplaats. Wij zien zoo gaarne in den politieman den op voeder van den weg, maar daarom is het noodig, dat de politieman niet dom-weg erop let, of bij ge val in strijd wordt gehandeld met de duizend en één wettelijke bepalingen, maar toont te begrijpen, dat die bepalingen er zijn om hem de bevoegdheid te verleenen, als het openbaar belang dit vordert, op te treden. In een vorig nummer hebben wij duidelijk ge maakt, waarom de Raad zich genoodzaakt zag, in Bergen een kampeerverbod uit te vaardigen. Om dit verbod zoover uit te leggen, dat men zelfs te gen vreemdelingen, die een huis huurden, proces verbaal opmaakt, omdat zij aan hun kinderen toe stonden in den tuin bij dit huis één of twee nach ten in een kampeertent te verblijven, gaat ons te ver en heeft ook nimmer in de bedoeling van den gemeenteraad gelegen. Anderzijds zijn wij van oordeel, dat ook de gas ten dienen te begrijpen, dat bij het toenemend ver keer, in het belang van de goede orde, verschil lende maatregelen onvermijdelijk zijn. Verordenin gen zijn altijd hinderlijk en zouden niet noodig zijn, wanneer de menschen zich als redelijke wezens ge droegen. Onredelijk is het b.v. om bij de brieven bus van het Postkantoor dermate in groepjes samen te schooien, dat men hen, die daar iets moe ten posten, eenvoudig belemmert, iets in de bus te doen. Onredelijk is het ook om den openbaren weg op drukke verkeerspunten als dorpssociëteit te gebruiken. Wie de omgeving bij de Ruïne in de buurt van de Karei de Grootelaan en bij de Rus tende Jager en de Breelaan, hoek Oldenburglaan Stationsstraat nog al eens passeert, zal mèt ons hebben kunnen constateeren, dat het niet alleen vreemdelingen, maar ook inwoners zijn, die zich aan deze onredelijkheid schuldig maken. Wij hopen, dat door lezing van het bovenstaande velen er toe gebracht zullen worden om dit in de toekomst na te laten. Limmerikhen. Er lag op een paar oude zakken. Een jochie naar adem te snakken Zijn handje was heet En zijn hoofdje bezweet Want de koorts had hem duchtig te pakken. Omdat hij niet buiten mocht komen Lag hij van de lichtjes te droomen Zoo'n kleur-lampion Leek een opgaande zon Het schijnsel drong ver langs de boomen. Zijn Moeder was öp en versleten Van Vader had hij nooit geweten Hij kend' anders niet Dan zorg en verdriet Iets moois had dat joch nooit bezeten. Toen ging daar de kamerdeur open Zijn broertje kwam binnen geslopen Het dorp vierde feest Daar was hij geweest Om een lichtje voor broertje te koopen. Zijn heele bezit was vier duiten Daar liep hij dien avond mee buiten 'tWas lang niet genoeg Voor wat men hem vroeg Zoo'n lichtje, daar kon hij naar fluiten. De zieke had lang liggen wachten Het lichtje had al zijn gedachten Hij hoorde het aan In zijn oogje een traan Nu had hij niets meer te verwachten. De moeder liep zacht op haar teenen, Maar plots was de knaap weer verdwenen Hij was nog maar tien Had het feest toch gezien Waar was nou die jongen weer henen? Het dorp was een lust voor de oogen. Daar hingen in sierlijke bogen Te kust en te keur De lichtjes in kleur, Waarlangs zich de menschen bewogen. Een jongenscorps kon door de lanen Met moeite een weg zich slechts banen. 't Was ditmaal een feest Als nooit was geweest, Vol kleur waren vlaggen en vanen. Een diender liep met vlugge passen Langs lichtjes en volle terrassen. Hij keek in die vreugd Alleen naar de jeugd Met schamele petjes en jassen. Hij zag in de Breelaan gekomen Een handje in 't groen van de boomen: Een stevige ruk Een lichtje was stuk, Een joch had het vlug meegenomen. Die had zich direct laten zakken Verdween tusschen boomen en takken Hij rende hem na Maar staakte weldra, Zoo'n vluchteling kon hij niet pakken. Hij liep op de jongens te smalen Die lichtjes uit boomen gaan halen „Die schooiers", zei hij, „Zijn hier veel te vrij". Hij vloekte en sprak van „vandalen". Een bleek maar nu glimlachend vrouwtje Die zocht naar een spijker en houtje. Een Oranje-ballon Als een wondere zon Hing zij boven een bed aan een touwtje. Een zieke van bijna zes jaren Die lag op zijn bedje te staren, Met 't hoofdje op zij En oogjes zoo blij, Naar de dingen, die boven hem waren. Hij bleef van verrukking maar zwijgen, Zijn broertje zat zachtjes te hijgen. „Die diender", zei hij, „Was er dadelijk bij, Maar hij kon me toch «lekker niet krijgen". Historische Anecdoten. Tijdens de belegering van Geertruidenberg in 1593 door prins Maurits, zond deze een trompetter als afgevaardigde naar Von Mansfeld, die zich om de verschansingen van den prins had gelegerd. Von Mansfeld zei spottend tot den trompetter: Waarom houdt uw heer zich achter de mu ren verscholen? Zou het hem, den jongen, eer- zuchtigen krijgsman, niet beter passen, wanneer hij uit zijn verschansingen kwam, om zijn krachten in een open veldslag te beproeven? Waarom doet hij dat niet? Zeer tersnede gaf de trompetter ten antwoord: - Omdat mijn meester een even bejaard veld heer wil worden als uwe Excellentie is. In 1749 bevond Joseph Haydn zich, zooals hij zelf schreef, „met drie slechte overhemden en een versleten jas" te Weenen in de ellendigste finan- cieele omstandigheden, die men zich denken kan. Eenigen tijd was hij bijna dakloos. Slechts met de grootste moeite vond hij onderkomen bij een zan ger in een dakkamertje. In dien tijd was het, dat de jonge componist, die, ondanks alles, zijn ondernemingslust nog niet ver loren had, naar Mariazell ging, de bekende bede vaartplaats der Weeners, omdat hij gehoord had, dat de kerk aldaar koorzangers noodig had. De regent der kerk wees Haydn's verzoek, om als zanger zijn medewerking te mogen verleenen, ta melijk grof van de hand. Wat deed Haydn? Ongemerkt begaf hij zich tusschen de zangers, trok een solist de muziek uit de handen en zong met zijn mooie stem een kerk-aria. Het succes was verrassend. Verscheidene kerkgangers informeer den, wie er gezongen had en toen zij hoorden, dat het een musicus in zeer moeilijke omstandigheden was, hielden zij een geldinzameling, die 16 florijnen opbracht, een vermogen voor den niets bezitten- den Haydn. De Amerikaansche millionnair, vioolvirtuoos en componist Bogumil Kryl heeft indertijd zijn beide dochters voor een eigenaardige keuze gesteld. Hij beloofde ieder 100.000 dollar, indien ze tot haar dertigste jaar ongetrouwd bleven. De bedoeling van den vader was, op deze wijze zijn beide dochters, die uitstekende vioolspeelsters zijn, tot geheele ontwikkeling van talent te doen komen. Met zijn aanbod heeft hij echter geen succes ge had. Zijn oudste dochter, Josephine, deed stilzwij gend afstand van de 100.000 dollar, door er met den componist vandoor te gaan. Nu zette de heer Kryl al zijn hoop op zijn an dere dochter, Marie, die reeds op concerten met succes was opgetreden. Maar men moet den dag niet voor den avond en een dochter niet voor haar dertigste jaar prijzen! Marie heeft op 26-jarigen leeftijd het voorbeeld van haar zuster gevolgd. Ook zij heeft in plaats van 100.000 dollar liever een man gekozen en zich tegen den wil van haar vader in het geheim met een Griek laten trouwen. Te Groszgorschen werd Blucher gewond door een kogel, en meteen werd zijn paard onder hem weggeschoten. Hij sprong op een vreemd paard en keerde uit den slag terug. De kogel zit in het lichaam, riep hij, terwijl hij afsteeg, en hij voegde er aan toe: Zorg, dat er een andere generaal komt. Dadelijk werd hij onderzocht. Zijn gedachten waren intusschen op het slagveld, en telkens uitte hij den wensch, dat men naar een anderen gene raal zou omzien. Toen bleek, dat de kogel bij het rijden uit de wonde gevallen was, sprong hij weer onmiddellijk te paard. Daar viel vlak naast hem een tamboer, door een kogel getroffen, met ver brijzelde beenen neer. „Helpt den armen duivel", riep Blucher over zijn schouder en joeg weer tegen den vijand in. GRAPJES. Een Amsterdammer bracht zijn vacantie door in een klein buitenplaatsje, waar hij al heel gauw dik bevriend werd met den portier van het hotel. Ze vertelden elkaar geregeld moppen en gaven elkaar grappige raadsels op. Op een goeden dag riep de portier den Amsterdammer en zei: Hier heb ik een aardig raadsel voor U. Mijn moeder en mijn vader hadden een kind, maar het was geen broer van mij en het was ook geen zuster van mij. Wie was dat? Dat weet ik niet, ik geef het op! Dat was ikj De Amsterdammer vond het een reuzemop en bij zijn terugkeer in Amsterdam probeerde hij de mop op een van zijn vrienden. Moet je eens hooren, sprak hij. Ik hoorde een reuze goede mop in Lutjewinkel! Mijn vader en mijn moeder hadden een kind, en het was geen broer van me en ook geen zuster. Wie was het? Geef je het op? Ja, ik geef het op! Ha, ha, het was die malle, oude portier in Lutjewinkel. Een jongeman bracht een paar dagen buiten door bij een fdmilie, die al groote dochters had. Op een mooien zomeravond, toen er na het middageten op de veranda stoelen te kort waren, nam de jonge man het jongste zoontje van den gastheer op zijn schoot. Op een bepaald moment viel er een oogenblik van stilzwijgen onder het gezelschap en toen keek het kleine jongetje den jongeman, bij wien hij op schoot zat aan en vroeg: Ben ik nu niet zoo zwaar als mijn groote zus Marie? Schotten hebben den naam gierig, meer nog in halig te zijn. Het volgende wordt als waar verteld. Op een dag had een Schot in een loterij den hoofdprijs getrokken, welke prijs bestond uit een prachtig rijtuig, bespannen met vier paarden. Hij ging naar de bepaalde plaats om zijn prijs in ont vangst te nemen en zag inderdaad een prachtigen wagen met vier edele paarden voor zich staan. Hoewel hij niets van zijn blijdschap liet merken, was de Schot verrukt over zijn buitenkansje en wist die verrukking niet beter te uiten dan door op strengen toon te vragen: En de zweep, waar is die? Rechter: Om welke reden hebt ge dit gouden horloge uit den winkel gestolen? Gauwdief: Heel eenvoudig; er hing een op schrift boven met de woorden: „Verzuim deze eene gelegenheid niet". Pappie, u boft daar effe! Weet u wel, die vulpenhouder, die u voor mij wou koopen als ik overging nou, die kunt u uitsparen, hoor! Ook 'nbof in zoo'n duren tijd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Bergensche bad-, duin- en boschbode | 1934 | | pagina 2