EERSTE BERGENSCHE BOEKHANDEL
J. ROMEN Y
Zomerroes.
De avifauna van Bergen.
Patrijzen.
Wie Hildebrand's „Camera Obscura" gelezen
heeft, herinnert zich zeker de tragische geschiede
nis van „Teun de Jager". Wat een moeite deed
Teun, om zijn belofte gestand te doen om niet al
leen „haar", maar ook „veeren" aan Sijtje te kun
nen toonen, en hoe sarrend vlogen de kluchten
patrijzen telkens te spoedig op, om met succes het
hoogbegeerde wild te bemachtigen! De schrijver
was hier wel op de hoogte van de bewegingen, die
de patrijzen gedurig kunnen maken, wanneer de
jager ze op de hielen zit. Ieder, die wel eens jacht
op deze vogels gemaakt of meegemaakt heeft,
weet het, dat ze soms danig ril kunnen zijn en er
geen aankomen aan is. Juist dit sarrende van dat
telkens buiten schot brengen komt zoo meesterlijk
uit in Hildebrand's „Teun de Jager".
Kwartels en Patrijzen vormen te zamen de fami
lie der Perdicidae, en dat de kwartels veel over
eenkomst hebben met de patrijzen, weet ieder, die
ze weieens gezien hebben. De patrijs is evenwel
veel grooter dan de kwartel. Dat de patrijs ook
zeer nauw verwant is aan onze hoenders, blijkt
wel dadelijk uit de kleine kop, waarvan de snavel
eenigszins gekromd is, en verder uit het geheele
model, alsmede uit de van een krop voorziene
slokdarm. Ook vindt men bij de mannetjes meer
malen sporen aan de pooten. 't Is hierom, dat de
patrijs gewoonlijk veldhoen en door den jager
kortweg hoen wordt geheeten. De patrijs vormt
een zeer begeerd wild, wat overigens zeer bekend
is, ook, dat zijn vleesch een zeer smakelijk wild
braad oplevert. Jagers bemachtigen ze dan ook
gaarne. Het leven van deze mooie en vlugge vo
gels wordt dikwijls belaagd, 't Is daarom wel ge
lukkig, dat iedere patrijshen een groot aantal
eieren legt, en ook uitbroedt, want anders zouden
de gelederen wel wat al te veel dunnen.
Meermalen zijn nesten gevonden met 15 a 20
eieren, en het kleinste getal, dat ieder iaar gelegd
wordt, is 12.
De kleur der schaal is groenachtig grijs en
eenigszins rose getint. Ze worden gelegd in een
nest, dat slechts bestaat uit een met droog gras
belegd kuiltje in den grond.
De patrijs voert zijn jongen, bijna onmiddellijk
na de geboorte, naar plaatsen, waar voldoende
voedsel te vinden is. Ijverig worden de mieren-
hoopen uiteengekrabd en de mieren en mieren
popjes worden met graagte verorberd. De patrij-
zenmoeder zorgt op teedere wijze voor haar kroost
en wel ongeveer op dezelfde wijze, als onze ge
wone hoenders zulks doen.
Als het donker wordt of slecht weer, of wel,
wanneer er gevaar dreigt, spreidt de vogel zijn
vleugels, waaronder de kiekens gaarne plaats ne
men. Wanneer ze eenmaal kunnen vliegen, ziet
men ze hier en daar als een troepje, een „klucht"
opvliegen, doch het liefst vertoeven ze dan in
graanvelden, om er zich te voeden met zaden, ook
die van onkruiden. Doch ook houden de patrijzen
gaarne verblijf op de heidevelden, in duinpannen
en op open plekken tusschen het geboomte. Loo-
pen kunnen ze zeer snel. Ze zijn waakzaam en
vliegen bij gevaar spoedig op, waarbij ze 'n ruisend
geluid laten hooren. Ze vliegen evenwel gewoon
lijk niet lang achtereen en boven reeds hebben we
gezien, dat ze dikwijls op korte afstand van den
jager weer invallen. Zij drukken zich in de ruigte
en vallen dan niet spoedig in het oog, daar de
kleur bedekkend is. Het vederkleed van de patrijs
is niet schitterend, doch ook niet bepaald eenvou
dig te noemen. De rug is grijs, doch hierop ver-
toonen zich vele bruinroode dwarsstrepen; aan de
zijden van den romp vindt men bruine vlekken van
vierhoekigen vorm. De schedel is bruin. De kleur
der pooten is roodachtig grijs en tusschen de tee-
nen vindt men kleine spanvliesjes. De hanen on
derscheiden zich van de hennen door een kastanje
bruine vlek op het midden van de borst en door
de aanwezigheid van sporen, die evenwel ook
meermalen ontbreken. De staart van deze vogel
is kort en wordt hangende gedragen; alleen, wan
neer de hanen vechten om het bezit der hennen,
worden de staartvederen opgericht en de vogels
toonen zich dan verwoed en vol aandoeningen.
Heeft een haan zich van het bezit eener echtge-
noote verzekerd, dan zorgt hij trouw voor haar.
Als het wijfje broedende is, houdt het mannetje
op korten afstand de wacht en waarschuwt, zoo
dra er onraad is. De hen verlaat dan loopende het
nest, spoedt zich haastig door gras of graan, en
vliegt eerst op, wanneer ze een goed eind van het
nest verwijderd is. Hierdoor wordt de wandelaar
dikwijls misleid, door het nest te zoeken op een
plaats, waar het niet te vinden is, om weldra tot
de gedachte te komen, dat de vogel maar alleen
tusschen hoog gras of graan heeft gezeten. Het
legsel blijft dan gespaard.
De patrijs wordt wetenschappelijk aangeluid als
Perdix-perdix (L.). Sage en volksgeloof hebben
dikwijls namen doen geboren worden, die blijvend
zijn en die ook duiden op de eigenschappen van
dieren en planten. Zoo wordt ook voor het ge
woonlijk laag vliegen van de patrijs en voor den
naam het volgende verhaald:
Perdix was de zoon van Daedalus' zuster, die
door deze uit ijverzucht van den toren van Miner
va's tempel geworpen werd. Minerva evenwel had
medelijden met den jongeling en veranderde hem
in zijn val in een patrijs, bleef bekend, en be
vreesd zijnde voor den val, durft de vogel zich
niet hoog te verheffen.
Ook zijn de patrijzen bang om over water te
vliegen. Men vindt deze vogels dan ook niet op de
Noordzee-eilanden, daar ze het Marsdiep niet
OUDE PRINSWEG 11.
Ruime keuze Binnen- en Buitenl. lectuur.
LEESBIBLIOTHEEK.
De NIEUWSTE Boeken vindt U bij ons.
durven oversteken. Als deze vogels er niet geplant
worden, zal men ze er dan ook nimmer aantreffen.
Ze vliegen in andere streken ook wel langs de
rivieren, maar ze trekken niet naar den overkant.
In het Zuiden van Europa leeft nog een andere
patrijzensoort, n.l. de Roode Patrijs of Caccabis
Rufus rufus (L.). Slechts zeer enkele malen werd
hiervan in Nederland een exemplaar geschoten,
het laatst in December 1904.
J. DAALDER Dz.
Ik heb hem gezien op het strand aan de zee: den
eersten werkelijk uitgelaten mensch in den zomer
van 1935. Hij sloeg geen wartaal uit, hij had geen
omfloersde oogen, noch een slingerenden gang. Hij
miste dus alle politioneele kenmerken van dron
kenschap. Hij had enkel en alleen een zomerroes!
Hij droeg een dikken bamboe-wandelstok over
z'n rechterschouder en danste een vreemdsoorti-
gen dans. Als hij stilstond zong hij een vreemd
soortig lied met een telkens herhaald refrein en
danste dan weer verder.
Het is mogelijk, dat het daverend licht van de
zon of het gekrioel van al die menschen om hem
heen, hem in het hoofd was geslagen.
Misschien ook deed hij zoo uitbundig vroolijk,
omdat een geheimzinnige stem hem had ingeluis-
terd, dat hij had te zijn den waren vroolijkheids-
apostel.
Hij gebaarde tegen de menschen, alsof hij zeg
gen wilde: toe, kom nu ook eens los, net zooals ik!
Hij deed dat niet opdringerig of aanmatigend,
maar lachend en vriendelijk noodend. Soms werd
hij ineens doodernstig en maakte aldus den in
druk, of hij hier op aarde een roeping onder de
menschen te vervullen had.
En die menschen?
Ze keken hem schuw aan, liepen met een boogje
om hem heen en mompelden leelijke dingen. Die
menschen vonden, dat de man met den dikken
wandelstok zich aanstelde; wel een der slechtste
eigenschappen van ons in-fatsoenlijke Hollanders.
En men bleef in den plooi; wist hoe het hoorde in
een mondaine badplaats.
Niemand besefte de verdienste van dezen eenen
uitbundigen mensch. Waarom gaf de V. V. V. hem
geen passend geschenk, waarom werd zijn voor
beeld niet officieel van gemeentewege gewaar
deerd? Inplaats daarvan werd hij miskend en ver
guisd, enkel en alleen, omdat hij van zijn uitgaans-
pret ook anderen iets wilde overdoen.
Maar ik heb hem begrepen en z'n pogen naar
waarde geschat. Daarom verzocht ik den redacteur
een plaatsje voor hem in de „Badbode", hetwelk
hij mij verleende.
C. t. B.
GRAPJES.
De Pietersen's hebben een auto tegenwoor
dig.
Ja, ze chauffeeren allemaal: pa, de drie zoons
en de vier dochters.
En wie heeft den wagen het meest?
De reparateur.
Twee mannen zaten 't fabelachtige inkomen van
Rockefeller te bepraten.
Weet je, zei de eene, naar een klok wij
zend, eiken keer als die klok tikt verdient
Rockefeller duizend dollar.
Werkelijk?
Absoluut.
Nou, laten we dien leelijken slok-op dan een
poets bakken en de klok stil zetten!
Waarom wil je juist van den gevangenis
directeur een getuigschrift hebben?
Omdat hij de eenige is, die naar waarheid
kan verklaren, dat hij me twee jaar kent en me
nog nooit dronken heeft gezien!
Mevrouw had erge hoofdpijn. De papegaai, die
af en toe een helsch lawaai maakte, werd op bevel
van mevrouw in de keuken geplaatst. Toen na een
paar dagen mevrouw geheel genezen was en Lorre
weer in de huiskamer werd gezet, riep hij telkens,
wanneer mevrouw de keukenmeid belde: „Ajak-
kes, daar bellen die krengen weer".
Het zoontje van den dokter amuseerde een pa
tiënt, die nog in de wachtkamer zat. Samen keken
zij met afschuw en nieuwsgierigheid tegelijk naar
een skelet, dat in een glazen kast stond opgesteld.
Hoe komt je vader daaraan?, vroeg de pa
tiënt huiverend,
O, vader heeft het al een heele poos. Ik denk
dat het zijn eerste patiënt is! antwoordde de
spruit van den medicus.
Hij kwam juist uit Hollywood terug. Trof op
straat een vriend en vertelde eindeloos van zijn
successen en veroveringen. Plotseling onderbrak
hij zichzelf en zei:
Ik vrees, dat ik al te lang over mij zeiven
heb gepraat, laten we nu eens over jou beginnen.
Hoe is jou mijn laatste film bevallen?
U hebt dien papegaai nu twee maanden ge
had. Waarom wilt U hem nu ruilen?
D da dat bebeebeeststottert.
Advocaat (tot veroordeelde): Ik heb voor je ge
sproken of je mijn eigen zoon waart.
Veroordeelde: Zoo, is dat ook zoo'n gauw
dief?
Zij: Als de deurwaarder komt, zal ik hem
eventjes mijn tanden laten ziendat beloof ik je.
Hij: Doe dat niet, lieve, anders legt ie daar
ook beslag op.
Pietje: Bent U nog op school, tante?
Tante (dertig jaar): Welnee, jong en, hoe kom
je daarbij?
Pietje: Omdat vader gisteren tegen moeder
zei, dat hij wel dacht, dat U zou blijven zitten.
Ja mijne heeren, zegt de voorzitter van de
geheelonthoudersvereeniging in een toespraak,
zoo dikwijls ik een jongeman uit 'n kroeg zie ko-
men, zou ik hem willen toeschreeuwen: Jonge
man, je bent op den verkeerden weg. Ga terug!
Hij; Maar hoe kan men nu haren dragen, die
al door een ander mensch gedragen zijn. Daar zou
ik voor passen.
Zij: Nu, daar zou ik maar niets van zeggen.
Gij draagt wel handschoenen van kalfsleer, dus
van vel, dat een ander kalf al gedragen heeft.
Jansen had met een z.g. filosoof een boom op
gezet over de vrouwen.
Ik kan U verzekeren, zei de man, dat de
gedachten van een vrouw dikwijls veel hooger
gaan dan japonnen en dergelijke.
O- «lat geloof ik graag, antwoordde Jansen.
Dan denkt zij aan een nieuwen hoed!
Uw dochter schijnt veel vereerders te hebben.
En of! Ik kan u zeggen, dat de ringen van de
gordijnen op haar slaapkamer allemaal oude ver
lovingsringen zijn!
Nora: Herman heeft mij zijn hart geschonken.
JNeily: Wees er voorzichtig mee. Ik heb het
eergisteren gebroken, zei hij.
Hij moest overnachten in een kleine dorpsloge
ment en dacht met weemoed aan het comfort der
groote hotels in de stad. Moedeloos ging hij er toe
over het hem toegewezen schamele slaapkamertje
te bezichtigen.
Weet u zeker, dat die lakens schoon zijn?
vroeg hij achterdochtig.
Dat weet ik zeker, zei de waarin. Ze zijn pas
gewasschen. Voel zelf maar eens: ze zijn nog niet
eens heelemaal droog!
Een moordenaar krijgt in zijn cel bezoek van
zijn advocaat.
Ik vraag me af, zegt deze, wat ik moet zeg
gen om je vrij te krijgen.
Zeg dat u den moord hebt bedreven, advi
seert hem de gevangene.
Dorpsbrandweer. tot eigenaar van het afgebrande huis
"Hou. we hebben het nou onder de knie meneer". (Humorist)