„Bergensche Bad-, Duin- en Boschbode" TWEEDE BLAD. GRIET BLEEF ALLEEN. 27e Jaargang. No. 4. van ZATERDAG 27 JUNI 1936. De uittocht naar zee. Zondag 21 Juni, de eerste zomerdag, was inder daad een zomerdag, dien men niet gemakkelijk zal vergeten. Na een paar zeer warme dagen er vóór, was het wel één van de warmste dagen, die wij hebben gekend. Bij duizenden trokken de stede lingen reeds vroeg naar buiten. Men was zoo ver standig geweest, de kleeding zoo eenvoudig moge lijk te houden. Zelfs de heeren hadden hun colbert jasjes thuis gelaten. Het zeestrand. Het heerlijke zeestrand had nog niets van zijn aantrekkingskracht op de massa verloren. Duizen den hebben daar den dag in zalig niets-doen door gebracht. Honderden, die niet weten, hoe ze moeten zon nebaden, kwamen echter vermoeid en met koorts- gevoelens thuis, omdat zij hun huid, als orgaan, te veel aan de felle zon hadden blootgesteld. Vooral voor zwakke kinderen kan dit funest zijn. Dat de zonnebrand juist in de eerste zomerdagen zooveel slachtoffers maakt, komt, omdat de hitte tengevolge van de dan toch nog heerschende koele wind niet gevoeld wordt. In het begin mag men het zonnebad dan ook niet langer dan een half uur doen duren. Men zorge er voor om het hoofd korter onbedekt aan de zonnehitte bloot te stellen. Wie zon- en zeebad met elkaar combineert, moet er aan denken, dat op de huid drogende zoutdeeltjes de gevoeligheid er van ten opzichte der zonnestralen verhoogen. Hart- en longlijders dienen het zonnebad zelfs zooveel mogelijk te vermijden. Wanneer wij telkenjare hierop wijzen, dan doen wij dat, omdat verschillende doktoren ons her haaldelijk hebben verzekerd, dat zonnebrand in den derden graad bij personen met een zwak hart zelfs den dood kan veroorzaken. Wij weten, dat ook in dit opzicht de ervaring de beste leermeester is, doch toch geldt nog steeds, dat hij, die zich aan een ander spiegelt zich zacht spiegelt. Een door de zon veroorzaakte bruine huidskleur is geen bewijs van een plotselinge gezondheid, doch uitsluitend en alleen een beschermingsmaat regel van het lichaam tegen de te felle zon. Op dagen van felle zonne-hitte, waarop een ieder aan het strand verkoeling zoekt, is het na- Daar komt de aanspreker. Zwarte figuur in het I laken gestoken zwarte tressen hoogen hoed. De rossige hangsnor is de eenige kleurige noot in 't doffe geheel. Aan het luiden van de dorpsklok heb ik kunnen hooren, dat de doode iemand op leeftijd moet zijn en gehuwd was of is geweest. Twee rustpoozen waren er tusschen het gegalm van de donkere toonen. „Wel Houtman, wie is er ter ruste?" vraag ik. De aanspreker geeft geen rechtstreeksch ant woord en werkt stipt volgens vast program. Hij laat zijn hooge zijden van zijn voorhoofd naar achteren kantelen en drukt hem weer stevig op zijn oogen, haalt een papier te voorschijn en dreunt met luide stem: „Hedenmorgen 3 uur is overleden Margaretha „Noteboom, weduwe van Teeuwis Kreukel, in „den ouderdom van ruim 88 jaren. De begrafenis „zal plaats hebben Vrijdag des namiddags te „2 uur". Wat vreemd, denk ik, die namen komen me zoo onbekend voor en Houtman, die mij in gedachten ziet, gebruikt dit moment om stilletjes rechtsom keer te maken, nadat hij zijn hoofdbedekking nog eens de duikelbewéging heeft laten maken. Jan Jonker, onze oude tuinman, komt juist in de richting van het keukenraam, 't Is half elf en „koppiestijd" en „Uwes koffie is afgerazendst lekker", verzekerde Jan mij meermalen. Bij zoo'n kopje mag Jan graag een praatje ma ken en al komt het er soms wat gepeperd uit, ik hoor het graag. „Griet ook dood, hè?" begint ie al zonder eenige inleiding. „Griet? Toch niet Griet Bullebijt! vraag ik, alleen haar bijnaam kennend. Ik zie in gedachten de groote vierkante figuur op klompen, haar kanten hulletie verzachtend de mannelijke trek ken. Vrouw Holle uit het sprookje, vergelijk ik haar altijd mee. „Nou ja", zegt Jan, ,,'t wier tijd veur Griet, as ze nou nog een tijdje dood wou zijn ook". Als Jan bemerkt, dat zijn grap geen lach ont lokt, zegt hij met overtuiging: „Nou ja, m'n lieve mensch, acht en tachtig, 't is toch zeker welletjes en dan tot voor een paar jaar al z'n leve de baas speuld over iedereen die maar met 'r te maken had! De leste jaren was 't niks meer met 'r hoor, och tuurlijk onmogelijk, zich strikt aan verordeningen te houden. De wet heeft trouwens alleen beteeke- nis, wanneer die door de massa wordt geëerbie digd. Wanneer de wet in massa wordt overtreden, dan heeft op zoo'n moment de wet zijn kracht verloren. In tal van vaarten en langs verschillende wegen zocht de massa Zondag dan ook verfrissching in het koele water. Dit was ook het geval op hel strandgedeelte ten zuiden van de badkoetsjes, waar het baden verboden is, en de politie was zoo verstandig, dit oogluikend toe te laten. Ook het baden van kinderen vóór het stoelen- strand, dat eveneens verboden is, werd niet ver hinderd. Toch gelieve het publiek deze verbodsbepalingen niet als plagerijen te zien. Op zeer drukke dagen, wanneer honderden baden op gedeelten waar dit verboden is, is het gevaar daaraan verbonden niet zoo groot, omdat men, als men in gevaar verkeert, allicht door anderen wordt opgemerkt. Op minder drukke dagen is dit niet het geval en men gelieve te bedenken, dat de zee altijd ver raderlijk gevaarlijk kan zijn, waarom de overheid wel genoodzaakt is, beperkende maatregelen te nemen en het baden onder toezicht wel steeds het verstandigste is. Onder de vaste gasten in Bergen heeft men de bepaling, dat men, gebruik makende van het bad- mantelbad, waar men zich in badpak op het strand mag bevinden, evenals bij het koetsjesbad en het tentenbad (dit is alleen bij het stoelenbad ver boden) verplicht is den badmantel en badhanddoek in een badkoets of tent te bergen, als men op dit strand wil zonnen. Dit gevoelt men als een plagerij. Ook wij kunnen niet inzien, wat er tegen is om aan de baders toe te staan, deze onmisbare stuk ken naast zich neer te leggen en vertrouwen er dan ook op, dat de hierover gemaakte bemerkin gen op een misverstand berusten. De gasten dienen echter te begrijpen, dat zij, wanneer zij van dit strandgedeelte gebruik willen maken, zich van badkaartjes voor dit gedeelte be- hooren te voorzien, waarvan 10 stuks voor 1.50 verkrijgbaar zijn. Ook een badbedrijf brengt kos ten met zich. Het parkeeren. In dit verband gevoelen wij ons ook genood zaakt een opmerking te maken over de klacht in „de Kampioen", overgenomen door verschillende bladen, over het parkeeren te Bergen aan Zee. Wij achten deze klacht, waar het Castricum aan Zee betreft, gegrond, omdat de weg er heen en de parkeergelegenheid aldaar met overheidsgeld tot stand is gebracht. Met den weg naar Bergen aan Zee, de wegen en de parkeergelegenheden aldaar is dit niet het geval. Deze zijn door particulier kapitaal gesticht en worden door particulieren onderhouden, die zich op de een of andere wijze de daarvoor bè- noodigde gelden moeten verschaffen. Zelfs wielrijders betalen voor het onder toezicht bewaren van hun rijwiel gaarne 10 cent en wij en dan is 't maar beter, dat ze je wegbrengen, vindt Uwes ook niet? Maar wat is 't toch een Griet weest hè?" 'tWas eigenlijk een kerel, een knoepert van een wijf"; en Jan lacht smakelijk en laat zijn gele stevige tanden zien. Hij spuugt zijn tabakspruim met een boog in mijn bloem-border, slikt eens, neemt zijn koffie uit de vensterbank en begint met aandacht te roeren. „Ze was weduwe", zeg ik, „als ik goed gehoord heb". „Ja zeker, der vent het 'm ophongen, wist Uwes dat geeneens?" verbaast Jan zich en zet zich op de regenbak om me dat eens haarfijn bij te brengen. „Griet was laat trouwd, ze was al over de veertig, dat ze in 't schuitje stapte. Zoo'n twintig jaar eerst meid hier en daar en later huishoudster bij den burgemeester, Nou 'k weet 't maar best. 'k Kom toch zeker van 't zelfde dorp aan den overkant van 't kanaal. Als je bij ons wat gedaan wou hebben vanwege de Gemeente en Griet was 'r voor, nou maar dan schoot je al een stuk in de richting. Ze had 'm oppast, der ouwe baas, tot z'n dood en gien vrouwmensch kwam bij der over de vloer. De burgemeester was weduwman, toen ze bij m kwam en ie was over de tachtig, dat ie veur 't lest zei: Gedag Griet, ik dank je." Hij had goed om der docht in 't testement en evengoed was Griet er een tijd de kluts deur kwijt. Ja wat doe je nou met centen, as je zoo uit je doen benne, hè? Dienen wou ze geenmeer en ze kocht een boe- respultje aan de omloop", en Jan wijst met z'n vereelte duim over z'n schouder. „Maar alleen, dat 's ook geen leven, dat begrijpt 'n elkien en Griet trouwde. Maar 't was een manje, zoo'n klein petieterig manje! Ze kon 'm wel als kind op skoot nomen hebben. Een tijdje ging alles goed en samen hielden ze 't spuitje knap. Griet was vanzelf de baas en hield de portemenee. Dat ventje was eigenlijk timmerman van beroep en een verlegen beste vakman ook. Nou, wat kon die vent z'n vak, maar lui dat ie bij tijje kon zijn, nee, daar weet je geen voorbeeld van en dan kon ie zuipenzuipen! Als ie dan dronken was en voor kenon lag, dan nam Griet hem op en smeet 'm op z'n nest. achten het dan ook niet zoo bezwaarlijk, dat een automobilist voor zijn zooveel meer plaats inne mende wagen 25 cent betaalt. Nu is het een feit, dat dit voor in Bergen wo nende en vertoevende gasten, die meermalen per dag of soms voor een kwartiertje Bergen aan Zee bezoeken, toch als een bezwarende last wordt gevoeld. Op verzoek van het bestuur van de V. V. V. werden voor hen echter reeds in 1934 week- en maand-parkeerkaarten verkrijgbaar gesteld voor 2 per week en 6 per maand. Deze kaarten geven recht om zooveel malen per dag van de parkeergelegenheden te Bergen aan Zee gebruik te maken als men dit wenscht. Wanneer het mogelijk was, gratis parkeer gelegenheden in het leven te roepen, dan zou dit zeker het bezoek bevorderen. De daaraan ver bonden offers behooren echter door de gemeen schap te worden gedragen en mag men niet van particulieren vorderen. Wij hooren ook nog al eens de klacht, dat het langs den boulevard te Bergen aan Zee verboden is om te parkeeren. In het drukke seizoen moet daaraan de hand worden gehouden, aangezien het verkeer anders in den knoop zou raken. Natuurlijk moet de politie niet zoo ver gaan, dat dit 's avonds laat, wanneer er geen verkeer meer is, aan een enkelen automobilist belet wordt, die eens een moment stopt om van het lichten der zee te genieten. In de bosschen. Met voldoening constateerden wij Zondag, dat honderden toeristen in de bosschen, onder de schaduw van het geboomte, de gewenschte ver- poozing hebben gezocht. Velen hebben daar van een verkwikkend middagslaapje genoten. Ook voor ouders met kinderen was het heerlijjc, hun lievelingen daar veilig te weten voor de verkeers gevaren, die steeds grooter worden en alleen in ons vaderland dagelijks één doode en 7 gewonden vorderen. Des avonds maakten de terraszaken in het dorp goede zaken. Ook in het familiebad „De Karperton" en in Pesie's zwembad was het overdruk. Zondag 21 Juni heeft veel voor de slechte Pink steren goed gemaakt. Bijzondere voldoening schonk het feit, dat het weer, na den regendag van Maandag, weer zonnë- weer werd. Moge dit een poos zoo blijven. Gevonden en verloren voorwerpen. Gevonden: een bruine cape. Verloren: dikke gouden heerenzegelring; zelfbinder; in papier gepakt breiwerk; groenachtig grijze overjas; notitieboekje; zwarte parapluie; grijze gleufhoed; velg met band; belastingplaatje; bruine reistasch; bruin lederen portemonnaie; leesboek; verchroomd armbandhorloge; een pak dekens. Griet grommelde vanzelf op hem en als ie weer bij z'n positieven was, kreeg ie op z'n baadje. Dan was ie 'n flink tijdje bang veur d'r en dan begon 't weer van voren af aan. Op een morgen waren de koeien gemolken en de melk stond in de bussen. Ze leverden een groot gedeelte van de melk aan den bakker en de rest ging naar den melk venter. Zulke groote melkfabrieken as tegen woordig, die de bussen met vrachtauto's bij je damhek ophalen, had je vanzelf nog niet. „Zou je de melk niet 's weg brengen, wel hier en me gunter" zei Griet tegen Teeuwis. Maar Teeuwis had er geen trek in en zei; „Doe 't maar zelf, dat gezanik met die melk, iederen morgen en avond weer, ik deug niet voor het boerenvak, dat most je zoo langzamerhand weten". Griet nam de trekkar van de dars, zette met een zwaai de zware melkbussen erop en zeulde met haar vracht 't modderige wegje uit. Ze verkneukelde zich intusschen van plezier, want voor ze weg was gegaan had ze de kastdeur op slot daan, waar Teeuwis zijn brandewijnflesch in bewaarde en de sleutel zat in der zak, onder der rokken. „Wat zal ie de dampen in hebben", dacht Griet en trok met een vaart de melkkar voort. Toen ze terugkwam was Teeuwes nergens te vinden. Op 't lest kreeg ze 'n briefje in de gaten, dat op tafel lei en daar stond met potlood op- krabbeld: „As je me niet vinden kunt, 'k hang op zolder achter de schoorstien." Griet nam 't broodmes uit de kast, klom de ladder op naar den hooizolder, sneed Teeuwes af, zeulde allienig het lijk de ladder of, lei 'm op de dars en ging toen de buren roepen. „Nee, wat 'n mensch hè", zegt Jan en neemt een versche pluk tabak achter z'n kiezen. „Wat zegt Uwes nou mevrouw, was Griet een kerel of was ze geen kerel?" Ze had 'm zelf afleid en dat ze Griet vroegen hoe ze 't vond, dat Teeuwes d'r zoo maar was uitknepen, zei Griet met haar holle grove stem: „Dat ie zich ophong, dat most ie zelf wete, maar dat ie me zoo allienig achterliet, da's een gemeene streek." Na Verloop van een paar jaar verpachte Griet d'r boerespultje, liet een huisje zetten meer in 't vertier van 't dorp en verhuurde in den zomer gemeubileerd aan 't stadsvolk. Maar verders bleef Griet alleen M. S.—M.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Bergensche bad-, duin- en boschbode | 1936 | | pagina 3