Bergensche
EERSTE BLAD.
i -is? 1
Negen-en-twintigste jaargang. No. 7. Abonnementsprijs: j Zaterdag 16 Juli 1938.
Uitgave van de N.V. Boek- en Handelsdrukkerij v.h. Herms. Coster Zn., Voordam 9, Alkmaar.
REDACTEUR: D. A. KLOMP, NESDIJK 7, TELEFOON 2039, BERGEN (N.-H.)
De beteekenis van Bergen en
omgeving in den strijd tusschen
Hollanders en Friezen.
IV.
Slot.
Gelijk wij aantoonden, was, tengevolge van het
stichten der welbemande burchten te Heemskerk
en Alkmaar de veiligheid van Kennemerland vol
doende verzekerd, maar toch wilde Graaf Willem
eens en vooral met de Westfriezen en Drechter-
landers afrekenen.
In den strengen winter van 1256 maakte hij
gebruik van de hem geboden gelegenheid om van
Alkmaar uit met talrijke krijgsbenden over het
ijs, langs de veroverde Vrooner velden, over den
Heer-Hugowaard op te trekken. Een deel van de
krijgsmacht, onder bevel van Willem van Brede-
rode, behaalde de overwinning tegen de Drechter-
landers, maar de hoofdmacht, onder den Graaf,
die naar Hoogwoud was opgerukt, werd door de
Friezen fel bestookt.
De Graaf, die ongeduldig was geworden over
het ondervonden oponthoud, snelde, slechts door
zeer enkelen vergezeld, vooruit, doch zakte met
zijn paard, tengevolge van het gewicht der wa
penrusting, door het ijs. Eenige lieden, die een rijk
gekleed ridder hulpeloos zagen liggen, sloegen hem
dood om zijn kostbare wapenrusting buit te maken,
zonder te weten wien zij voor zich hadden. Later
vernamen de lieden dat het de Koning was, die
onverzeld als een hond was doodgeknuppeld.
Ondanks hun heldhaftigen tegenweer, moest de
van haar aanvoerder beroofde legerafdeeling wij
ken en het veld aan de Westfriezen overlaten, die
zich nog jaren lang met trots op dit feit beriepen
en niet verzuimden hunne strooptochten met ijver
voort te zetten, al was het dan niet meer in
Kennemerland,
In het jaar 1268 raakten de Kennemers en Wa
terlanders op de been, om te trachten aan de
aanmatigingen der Edelen een einde te maken. De
Westfriezen gebruikten deze schoone gelegenheid
en overvielen de Kennemer burchten en heerlijke
huizen, waarvan zij er verscheidene verwoestten.
Daarop trokken zij Amstelland en het Sticht bin
nen en bedreigden zelfs Utrecht. Toen zij, na ge-
danen arbeid, weder huiswaatrs keerden, werden
de invallers bestookt door de Edelen, die zich
inmiddels hadden hersteld, zich op Haarlem had
den saamgetrokken en nu op hun beurt aanvallers
werden.
Dit alles geschiedde, toen Willem's zoon,
Floris V, nog een kind was en onder veler voogdij
stond.
Nauw had hij echter den mannelijken leeftijd
bereikt of de ridderlijke vorst liet geen gelegen
heid onbenut voorbij gaan om den dood zijns
vaders te wreken en te trachten diens stoffelijke
overblijfselen naar zijn gebied over te brengen.
In October 1272, toen door den zomertijd de
moerassen droog gevallen waren, rukte Floris
met een groote macht van Alkmaar op langs Oud
dorp en damde met stroo en takkebossen de nog
vochtige plaatsen op zijn doortocht af.
De Friezen hielden echter stand op het hooge
veld, dicht bij Vroonen, en hadden daardoor een
voordeel boven de in het moeras stekende Hol
landers, welke naar de hooge gronden van Heiloo
uitweken. Daar aangekomen, en door versche
troepen versterkt, sloegen deze op hun beurt de
aanstormende Friezen terug, zoodat de Graaf ten
slotte het veld behield.
Hij was echter door de geleden verliezen der
mate verzwakt, dat hij onverrichter zake moest
terugkeeren, zoodat er weder een tijdperk van
afwachting en rust kon volgen.
Aangezien het nu wel voldoende gebleken was,
dat aanvallen over land, hopende op blijvende
droogte of aanhoudende vorst, te hachelijk waren
om met kans op succes te worden uitgevoerd,
werden de krijgsplannen gewijzigd en werden
aanvallen over zee met oorlogskoggen beraamd.
In Augustus 1172 landde het Hollandsche leger bij
Wijdenes en leverde slag bij Schellinkhout, waar
het de Friezen versloeg. Het trok verder naar
Hoogwoud, de plaats waar Willem II was begraven.
Floris liet het gebeente zijns vaders opgraven
en naar de Abdij van Middelburg overbrengen.
Ten einde een landhoofd in des vijands land te
bezetten, bouwde Floris een burcht te Wijdenes,
die hij krachtig versterkte en van gornizoen
voorzag.
Wederom had het land te lijden van overstroo
mingen, die in de jaren 1285 en 1286 de bevolking
gedwee maakten. Floris liet reeds in Februari
1886, de oorlogskoggen, onder bevel van Dirk van
Brederode, uitzeilen en de eilandenreeks benoor
den Schagen aanvallen. De afgematte bevolking
streed niet meer, onderwierp zich en stelde gijze
laars tot onderpand voor hun verdere
Floris, die meer vertrouwen stelde in eigen
kracht, dan in beloften en in gijzelaars, liet in
1186 vier geweldige burchten bouwn, die het ge
bied moesten beveiligen.
De eerste, die nog bestaat en die onder den
dwazen naam Radboud een sentimenteel bede
vaartsoord voor Friezen is geworden, die voor
geven, dat het kasteel het stamslot van aloude
Friesche „Koningen" zou zijn, werd te Medemblik
gebouwd. De tweede burcht, Nieuwenburg, werd
gesticht op het hooge veld bij Vroonen, waar
destijds slag was geleverd; de derde, Middelburg,
lag dicht bij Torenburg, en de vierde, Eenigen-
burg, dicht bij Warmenhuizen en bestreek het
wed van Reeker aan den Schoorlschen duinkant.
Deze sterke burchten deden de Westfriezen
hun onmacht inzien den Graaf nog verder te weer
staan en dientengevolge vaardigden zij op 21 Ja
nuari 1289 gemachtigden naar Torenburg af om
vrede te maken. De gemeenschappen en dorpen,
die aan den Westfrieschen kant het verdrag tee
kenden, waren Medemblik, het Hoogwouder Am
bacht, Winkel, Niedorp, Veenhuizen, Barsinger-
horn, Warmenhuizen en de geheele Langendijk,
zooals Oudkarspel, Noordscharwoude, Zuid-
Scharwoude en Broek, de dorpen Oterleek, Vroo
nen, Ouddorp en nog vele andere, waarvan de
namen ons niets meer zeggen.
Twee maanden later gaf Drechterland zich over
en alle nieuw ingezworen gemeenschappen werden
door den Graaf als wederdienst met voorrechten
begiftigd. Daarna werden er in West-Friesland
geen burchten meer gebouwd, wel werden de af
gezonderd gelegen dorpen en vlekken door goede
droge wegen met elkander verbonden, zoodat de
grafelijke krijgslieden in elk jaargetijde overal
konden komen en de orde bewaren.
Hoe goed reeds kort na het aangaan van het
verdrag de verhouding tusschen Graaf Floris en
de Westfriezen was, bleek in het jaar 1296, toen
de Graaf op het slot te Muiden door de Holland
sche edelen was gevangen genomen. Op het ver
nemen van de mare van die gebeurtenis, vlogen
niet alleen Gooiers, Kennemers en Waterlanders
te hoop, doch ook de Westfriezen, Wel kwamen
deze lieden te laat, om den moord van Floris door
Heer Gerrit van Velsen te voorkomen, maar zij
boden aan, aangezien de landwegen door de
edelen waren versperd, het lijk van Naarden over
zee naar Alkmaar te vervoeren.Dit geschiedde;
het stoffelijk overschot werd in de Laurentiuskerk
daar ter stede nedergezet, tot den dag der uit
vaart. Het ingewand werd voor het hoog altaar
begraven, waar nog een houten kist met inscriptie
de plaats aanwijst. Het gebalsende lijk werd later,
in 1297, door Graaf Jan uit Alkmaar naar de
abdij van Rijnsburg vervoerd en daar begraven.
Nog eenmaal zou in deze streken het oorlogs
vuur weder oplaaien en wel toen na den moord
op Floris V en tijdens de afwezigheid van diens
zoon Jan, de bisschop van Utrecht van de regee-
ringsloosheid van het graafschap profiteerde, om
daar twist te stoken.
De West-Friezen bestormden en verwoestten
het slot te Wijdenes en ook de nog niet voltooide
burcht Eenigenburg. Verder verbrandden zij Me
demblik en belegerden het kasteel daar ter
plaatse. De landvoogd Jan van Avesnes landde
met zijn vloot bij Enkhuizen, dat hij, evenals
eenige andere plaatsen in Drechterland, in brand
stak en ontzette het kasteel te Medemblik, alles
op het eind van hetzelfde jaar 1296.
jfct Kasteel, Medemblik