„Bergensche Bad-, Duin- en Boschbode"
VIERDE BLAD.
Hendrik van Brederode.
30e Jaargang. No. 1.
van Zaterdag 3 Juni 1939.
Droogmaker van de Bergermeer.
Door het overlijden van Margaretha van Bors-
selen verkreeg in het jaar 1507 haar zoon Jonk
heer Reynout III van Brederode (14931556) de
heerlijkheid Bergen.
Deze Reynout, Heer van Brederode, Vrijheer
van Vianen, van Ameide, van Heemsroede, van
Nieuwer Amstel, Sloten, Sloterdijk, Osdorp en van
vele andere plaatsen, was een machtig en rijk
heer. Hij was burchtgraaf van Utrecht, raadsheer
en kamerheer van Karei V, deken van de Orde
van het Gulden Vlies en bekleedde nog verschei
dene andere waardigheden aan het Hof te Brussel.
Door zijn huwelijk met een dochter van den Graaf
van de Marck was hij vermaagschapt met de Zus
ter van den Keizer, welke laatste hem somtijds in
geschriften zijn lieven neef noemde. Deze goede
gezindheid ging evenwel niet zoo ver, dat de Kei
zer hem de vrijheid toestond aan al zijn luimen
toe te geven. Zoo had Reynout het durven bestaan
zich openlijk Graaf van Holland te noemen en
het wapen van Holland te voeren zonder den
barensteel. Op den 16 Januari 1531 veroordeelde
Karei V hem deswege ter dood, maar schonk hem
lijfsbehoud en restitutie van zijne goederen mits
hij er zich van onthield den titel van Graaf (die
aan Karei V toekwam) te voeren en mits hij in
zijn wapen den barensteel plaatste. Aangezien hij
bewijzen kon, dat zijn voorvader Sivaert, een zoon
van Arnout, graaf van Holland was, werd hem
evenwel toegestaan zich te schrijven „oorspron
kelijk door wettige successie geboren van de
Graven van Holland".
Hij bewoonde niet meer het stamslot der Bre-
derodes bij Velsen, dat eerst door de Haarlem
mers en later door brand was geteisterd en reeds
in het derde kwartaal van de vijftiende eeuw was
verlaten en verwaarloosd, doch hield verblijf het
zij aan het Hof te Brussel of op zijn slot Baten-
stein bij Vianen.
Ofschoon de Jonkheer van Brederode groote
bezittingen had, vergde de weelderige leefwijze
der edelen aan het Bourgondische .Hof zoo veel
van zijne inkomsten, dat hij o.a. op 15 Juni 1529
zijne gebieden met de daaraan verbonden juris
dictie Amstelveen, Nieuwer Amstel, Osdorp,
Sloten, Sloterdijk, de Geer en de Vrije Ambachten
aan de Stad Amsterdam tot goeden prijs ver
kocht.
De zoon van Reynout en de Gravin van de
Marck, Hendrik (1531-1568) volgde in het jaar
1556 in de bezitting van Bergen op. Hij werd in de
maand December 1531 te Brussel geboren en dong
reeds in hét jaar 1556 naar de betrekking van
coadjutor van de St. Bavo abdij te Gent, welke
evenwel aan zijn lateren gehaten tegenstander
Viglius van Aytta toeviel.
Hendrik van Brederode werd in 1559 bevelheb
ber van een vendel van Ordonnancie in den dienst
van Philips II, maar kreeg spoedig zulk een hevi-
gen afkeer van de Spaansche overheersching,
dat hij den dienst des Konings verliet. Hij ging
over tot den Hervormden Godsdienst, liet onder
het spelen van muziek de beelden uit de kerk van
Vianen verwijderen, stond het drukken van Her
vormde geschriften in de landen onder zijn
jurisdictie toe en voegde zich met hart en ziel bij
de zaak van den Prins van Oranje.
Ofschoon zijne bezigheden hem vooral te Brussel
en te Vianen bezet hielden, had Hendrik van
Brederode veel hart voor zijne onderhoorigen te
Bergen. Het ging daar den ingezetenen niet goed.
Van huis uit waren zij jagers in de duinen en vis-
schers, zoowel op het vischrijke Bergermeer als
ter vischvangst op zee, terwijl een niet belang
rijke landbouw en veeteelt op droge plaatsen in
het omliggende gebied een nevenbedrijf uitmaakte.
Tengevolge van de groote wijziging in den
hydrologisch en toestand van Holland, als gevolg
van de zware overstroomingen in de vijftiende
eeuw, was de Rijnarm, die de streek rondom Ber
gen met de zee verbond, verzand en het eertijds
zoo diepe en vischrijke Bergermeer had zijne
beteekenis verloren.
Wij lezen hoe nog in 1470 de Engelsche Koning
Eduard IV, die door zijn machtige tegenstanders
uit den Engelschen adel in het begin van den
Rozenoorlog uit zijn land verdreven bij zijn zwa
ger, Karei den Stoute 1), diens hulp kwam inroe
pen, met zijn zeeschepen in de Bergermeer voor
Alkmaar ten anker ging en van daar over land
naar het Hof in den Haag reisde.
In den tijd van Hendrik van Brederode waren
zoowel Berger- als Egmondermeer ondiepe plassen,
vol ruigten en droge plekken bosch. Ook kwamen
er eilandjes in voor, waarvan de namen nu nog
als boerenplaatsen bekend zijn, zooals b.v. Robons-
bosch, Engeland e. aDoor dat ondiepe waterland
liep een vaart van Egmond naar Alkmaar, die in
919 door Odo, heer van Egmond, was gegraven en
later in 1307 door Arnold, heer van Egmond en
IJsselstein, was vernieuwd.
Oostwaarts van het slot te Egmond aan den
Hoef lag een bosch van vrij groote uitgestrektheid
en langs de Noordzijde van dit bosch werd door
Odo een vaart gegraven, die tot de Egmonder
meer doorliep. Gelijk wij reeds boven vermeldden,
bevonden zich in die watervlakte eilanden en be
oosten deze en bezuiden den Langerijm en 't Wie-
landt werd een doorwatering gegraven, het Eg
monder Gat genaamd. Ongeveer ter plaatse, waar
nu de lijn van banscheiding tusschen Alkmaar en
Bergen loopt, liep uit de Bergermeer van het Gat
af in Oostelijke richting een korte gracht, die met
een bocht tot Alkmaar was gegraven naar een
sluis, de Kwakelsluis genaamd. Deze diende om
de gemeenschap van het zoete water van Berger-
en Egmondermeer met het brakke van de Scherm-
meer te beletten.
Na de bedijking van de Egmonder en Berger-
meren werd in 1586 de thans nog bestaande vaart
gegraven.
In het jaar 1565, toen het werk was voltooid en
de drooggeloopen grond ontgonnen kon worden,
sloot de Heer van Brederode met den Koning van
Spanje in diens kwaliteit van Graaf van Holland,
met den Graaf van Egmond, met de Stad Alkmaar
en met het dorp Heiloo een overeenkomst over
de jurisdictie in genoemd gebied. Verder verze
kerde hij door het plaatsen van een banpaal tus
schen Alkmaar en Bergen de grens van het
territoir evenals zijn vader in 1556 door het zetten
van een gebiedpaal aan het strand tusschen de
heerlijkheid Bergen en het graafschap Egmond
had gedaan.
HET WAPEN VAN BREDERODE.
In dat zelfde jaar, 1565, bewerkte Hendrik van
Brederode, dat door de Staten van Holland aan
de ingezetenen van Bergen alle oude rechten en
privulegiën verder zouden worden geschonken en
hij verkreeg voor hen ook vrijheid van tol en
waaggelden in Holland en Zeeland.
Ten slotte richtte hij een bestaand gebouw in
als rechthuis en oefenplaats van justitie en deed
dus alle moeite om een geordenden toestand in
In de eerste helft van de zestiende eeuw was de
toestand in de Bergermeer steeds verslechterd.
Het vischwater werd armer aan riviervisch en door
de verzanding en ook door droogmaking en indij
king werd de verbinding met de zee zoo slecht,
dat ook de buitenvisscherij inproductief werd.
Evenwel was de waterstand ook nog te hoog om
een geregelden landbouw en veeteelt te doen sla
gen op het drassige land tusschen het water.
In dien hybridischen toestand kwam in de jaren
1564 en 1565 een afdoende verbetering, toen Hen
drik van Brederode, heer van Bergen, de Berger
meer en Lamoraal, Graaf van Egmond de Egmon
dermeer in gemeenschappelijk overleg indijkten
en uitmaalden.
In de Bergermeer deden drie molens het werk.
Deze waren met schepraderen uitgerust: een
hunner, de Dikke Molen, stond aan den weg van
Alkmaar naar Bergen, naast den vroegeren tol
boom, waar nu een gebouwtje staat met een
electro-motor en een centrifugaal pomp.
Aan de Oostzijde stonden er twee dicht bij
elkaar, die naar den Heer van Vianen de Viaan-
sche molens werden genoemd. Een daarvan, de
meest Zuidelijk gelegene, is afgebroken en de an
dere, die nog den naam „de Viaan" draagt, is nog
in gebruik en doet het meeste werk. De schep
raderen zijn echter reeds lang geleden door een
vijzel vervangen. 2)
1). Karei de Stoute van Bourgondië was des
tijds gehuwd met een zuster van Eduard IV.
2). Ik heb de inlichtingen over de molens te
danken aan den Heer P. Besse te Bergen,
het leven te roepen en een nieuw cultuurgebied,
waarvan een groot deel in zijn bezit kwam,
economisch in te richten. De politieke omstandig
heden van die jaren beletten zoowel den landheer
als de onderzaten van den zooeven gevestigden
toestand te genieten.
In het jaar 1566 was Hendrik van Brederode een
der eerste onderteekenaars van het Verbond der
Edelen en hij was het die uitgekozen werd om op
5 April van dat zelfde jaar het smeekschrift aan
de Landvoogdes te overhandigen.
In het Hof van Culemborg te Brussel richtte
hij een groot feestmaal aan, waar onder gejuich
de naam Geuzen als eerenaam werd aangenomen.
Op den 10 April 1566 vertrok Brederode aan het
hoofd van 150 ruiters naar Antwerpen, waar hij
openlijk verklaarde het volk van de bloedplakaten
te verlossen en het de vrijheid te zullen weder
doen verkrijgen. Nadat hij naar Vianen was ge
gaan, kwam Brederode weder naar Antwerpen
terug, waar hij de orde handhaafde, totdat Willem
van Oranje was aangekomen. Daarna trok hij het
land door om allerwege aanhangers van den
Prins van Oranje te winnen en stelde zeer aan
zienlijke geldsbedragen (10.000 Carolus gulden)
beschikbaar om gewapenden aan te werven ter
bestrijding van de Spaansche heerschappij. Hen
drik versterkte zijn kasteelen te Vianen en te
Ameide en antwoordde op de hem deswege uit
Brussel gemaakte opmerkingen, dat er veel stroo-
pende benden in het land zwierven, zoodat hij tot
bescherming van leven en eigendom zich wel
moest verweren.
De Landvoogdes gaf aan Graaf van Megen last
zich meester te maken van 's Hertogenbosch,