Zaterdag 22 Juli 1939.
EERSTE BLAD.
Dertigste jaargang. No. 8. Abonnementsprijs Jt-V00Medennder V.V.V.
Uitgave van de N.V. Boek- en Handelsdrukkerij v.h. Herms. Coster Zn., Voordam 9, Alkmaar.
REDACTEUR: D. A. KLOMP, NESDIJK 9, TELEFOON 2039, - BERGEN (N.-H.)
Golven, duin en strand.
De problemen van het zandtransport
langs onze kust. Hoe de natuur
lijke zeewering langs de lage landen
ontstond.
Ieder jaar komen duizenden naar den top van
Neêrlands blanke duinen en de kust om er te
genieten van zee, wind en zand. Bleekgezichten
verkleuren er tot rasechte roodhuiden, fatsoen
lijke heeren, van wie men zooiets nooit zou heb
ben gedacht, stroopen de pijpen van hun panta
lons op en vaders werken in het zweet huns
aanschijns met een schep, die ze voor hun zoontje
.gedocht hebben.
Al dat zomersche leven draait om het zand.
Het zand, dat in overvloedige hoeveelheden aan
wezig is, tot zelfs tusschen klaargemaakte boter
hammen en knarsende kiezen. Zand, zand, zand.
Waar komt het vandaan, welke machten hoopten
het op aan de zeezijde van ons moerassige landje?
Ziedaar een aantal vragen, waarop in den loop
van den tijd verschillende antwoorden gegeven
zijn.
Een oude opvatting is, dat de duinen op deze
plaats gekomen zijn door de botsing van rivier
en zeewater. Het zwevende zand, zoo zei men,
kreeg daar gelegenheid om neer te slaan. Daarna
meende men, dat de duinenrij langs de Vlaamsche
en Nederlandsche kusten was ontstaan uit afbraak
producten van het land, dat zeer lang geleden
Engeland en Frankrijk moet hebben verbonden.
Door verwering zou uit deze afbraakproducten
zand zijn gevormd. De wetenschap ging echter
verder en spoedig ontdekte men dat de duinen
zijn opgebouwd uit zuiver zeezand.
Bovendien kwam het lang verwaarloosde onder
werp „kust" meer in de belangstelling der onder
zoekers te staan. Het spreekt vanzelf, dat bij het
bestudeeren van onze kustvorming het Nauw van
Calais een zeer belangrijke schakel vormde in de
onderzoekingen. In opdracht van den Rijkswater
staat zijn dan ook eenige keeren wetenschappe
lijke speurtochten ondernomen, ten einde den
zeebodem, de stroomingen en de kusten van het
„Nauw" goed te leeren kennen. De resultaten van
deze tochten zijn door ir. Joh. van Veen te boek
gesteld.
Volgens deze recente onderzoekingen nu, houdt
de toestand van onze duinkust direct verband met
den zeebodem er voor. Deze bestaat voor de
Nederlandsche kust voor het allergrootste deel
uit zand. De bodem van de ondiepe Noordzee
leverde het materiaal voor onze duinen en de
arbeidskracht, die noodig was voor het ophoopen
van zand, kwam in eersten aanleg alleen uit het
water. Proeven hebben namelijk uitgewezen, dat
onder invloed van branding op een vlak zand
strand, dus uit plaatselijk materiaal, een wal kan
ontstaan. Groeit zoo'n strandwal eenmaal buiten
bereik van het water, dan neemt de wind het
werk over. Wat eerst een wal was, die op het
vlakke strand lag, wordt spoedig een plateau, een
soort vlak vöörduin, met den steilen kant naar
zee gekeerd. Dergelijke formaties kan men her
haaldelijk langs het strand opmerken, Vooral bij
eb valt de hoogte van den steilen kant op.
Wanneer de zee op deze wijze maar bouwde en
bouwde, dan zou de situatie er aan onze kust heel
anders uitzien dan ze doet. Er werken echter ook
nog andere krachten, die steeds weer afbreken,
wat in een gunstig seizoen is opgebouwd. Een
flinke storm kan de winst van een heelen zomer
te niet doen.
Een kiekje uil ons mooie duingebied.
Stranddrift.
Het is duidelijk, dat de branding niet ongelimi
teerd door kan gaan met het opwerpen van wallen
eenerzijds, het uitdiepen van de vlakke kust daar
voor anderzijds. Er moet een zeker evenwicht zijn
en wanneer geen zand wordt toegevoerd, zal de
bodem altijd neiging vertoonen om het oorspron
kelijke talud te hernemen. Het doel van de
onderzoekingen in het Nauw van Calais was nu
o. m. om te weten te komen, of de z.g. „hoofden"
(the Heads), die deze engte begrenzen, zand af
staan aan onze kust. Tal van metingen werden
daartoe verricht en het bleek, dat hiervandaan
maar zeer weinig komt. In de eerste plaats is de
zeebodem tusschen de hoofden zandarm en verder
gaat het afschuren van de rotsige kust ter weers
zijden zoo langzaam, dat ook daarvan geen groote
zandtoevoer kan worden verwacht.
Toch is het een feit, dat langs de Vlaamsche en
Nederlandsche kusten steeds een gestadige zand-
stroom trekt. De branding warrelt het zand op en
de overwegend noordelijk gerichte stroomen ver
plaatsen het. Nauwkeurige metingen van de
verplaatste hoeveelheden zijn nog niet verricht,
maar het feit als zoodanig is geconstateerd. Nu
zou men hieruit moeten afleiden, dat de zuidelijke
kusten sterk verarmen ten gunste van het meer
noordelijk gelegen duingedeelte. Dit is echter niet
het geval. De Vlaamsche kust bijvoorbeeld is in
eenige eeuwen niet merkbaar armer aan zand
geworden. Ook de kustlijn bleef in doorsnee het
zelfde. Een verklaring hiervoor zou zijn, dat er
ook uit zee aanvoer van zand moet bestaan, die
het evenwicht doet bewaren. Dit terrein de
uitwisseling van zand tusschen strand- en zee
drift is echter nog in het geheel niet onder
zocht en hieromtrent tast men volkomen in het
duister.
Kust wordt vastgelegd.
Uitgaande van de geconstateerde kustdrift
komt men tot een merkwaardig probleem. Het
streven van de kustbescherming is er tegenwoor
dig namelijk op gericht de kust vast te leggen
door middel van hoofden. Eerlang zullen deze
steenen dammen zich waarschijnlijk overal langs
het strand uitstrekken. De gevolgen van deze
werkwijze laten zich inmiddels reeds voelen. Deze
hoofden steken namelijk zoo ver in zee, dat zij
het zandtransport in de brandingszöne .onmogelijk
maken. Al het verplaatste zand wordt tegen de
hoofden gevangen en wie bijvoorbeeld langs de
Delflandsche zeewering wandelt, of tusschen Cam
perduin en Den Helder, kan prachtig zien, dat elk
hoofd aan de zuidzijde veel rijker aan zand is dan
aan den noordkant.
Het zand, dat vroeger in bepaalde hoeveelheden
langs het strand werd verplaatst, loopt thans vast
en het gevolg moet noodzakelijkerwijs verarming
zijn voor de noordelijk gelegen gebieden Deze
zelfde kusten hebben het al lang te kwaad,
doordat de drift hier krachtiger was dan in het
zuiden. Vandaar, dat in het noorden veel meer
land verloren is gegaan. Ir. Van der Burgt heeft
reeds geruimen tijd geleden in „De Ingenieur" een
artikel gepubliceerd, waarin hij gegevens ver
strekte over zijn onderzoekingen voor het Vlie.
Het samenstel van banken voor dit zeegat vormt
een „onderwaterdelta", die door het verminderen
van de stranddrift vrij aanzienlijk vermagert.
Ir. Van der Burgt berekende, dat deze delta elk
jaar ongeveer een half millioen kubieke meter
zand verliest.
We zien dus, dat de Nederlandsche kust uit het
zuiden weinig zand toegevoerd krijgt. Noch de
hoofden, noch de Vlaamsche kust staan in eenigs-
zins belangrijke mate zand af. Van de eventueele
uitwisseling tusschen zeedrift en kustdrift weten
we niets af en dit is toch de eenige zijde, waar
vandaan we misschien toevoer van zand kunnen
verwachten. Voor het behoud van de Nederland
sche duinkust is het noodig, dat er een einde
komt aan de verarming van het strand. De tech
niek moge nog zulke prachtige werken aanleggen,
wanneer de verdieping voor de kust niet tot staan
komt, zijn deze kunstwerken alléén niet in staat
om het duin te beschermen.
Diepte nadert het strand.
Uit allerlei metingen blijkt, dat de dieptelijnen
langzaam maar zeker de kust naderen. Het gaat