Destreek Egmond-Bergen—
door de eeuu/en heen
Abstracte kunst
Grootse interpretatie van machtig epos
door Dom. A. BEEKMAN, O. S. B.
De streek langs de duinen van
Castricum tot Schoorl is in menig
opzicht van buitengewoon belang:
geologisch en botanisch, voorname
lijk echter wat betreft de historie.
Wanneer we ons rustig verpozen
aan het strand in de zomermaanden
bij stil weer, stuwt de zee haar
kabbelende golfjes het strand op en
doet niets vermoeden, dat in het
stormige najaar en in de winter de
aanblik een gans andere is. Op een
stralende zomerdag zijn alle kleuren
teer en doorzichtig, van het lichte
groen van het rimpelend watervlak,
omzoomd door een franje van vlok
kig wit schuim, tot het bleke grijs-
geel van de strandvlakte en eerste
duinglooiïngen, waarop het ijl-groene
helm staat te wuiven in de lichte
bries. Als het stormt lijkt de zee, die
straks zo vreedzaam was, een drei
gend monster. Donker zijn de rollen
de en steigerende baren, grauw de
lucht, het strand en de duinen. Dan
kan men zich indenken, hoe het mo
gelijk is, dat de kust in de loop van
de eeuwen steeds is afgenomen en
hele dorpen met kerk en woningen
in het zilte nat zijn verzonken. Gedu
rende de laatste 200 jaar nam naar
redelijke schatting op plaatsen, waar
geen bescherming was aangebracht,
de kust gemiddeld per jaar niet min
der dan een meter af. Alle zeedorpen
hebben zich in de loop der tijden dan
ook voortdurend meer landwaartsin
moeten verplaatsen. Ook aan de
landzijde namen de duinen af, maar
hier zijn het de mensen, die zich heb
ben vergrepen aan dit stuk schone
natuur. Op vele plaatsen zijn de
geestgronden van tien -tot honder-
den meters afgevlakt en in cultuur
genomen. Hier en daar treft men in
de vlakke velden nog overblijfselen
van vroegere duinen aan.
De eerste kustvorming moet heb
ben bestaan uit een schoorwal van
zwerfstenen en grindlagen, die men
in de bodem aantreft vanaf Sangatte
tot Bergen toe, enkele kilometers
achter de duinen. Die lagen zijn
overstoven en op die gronden zijn de
bossen ontstaan, die zich eertijds pa
rallel aan de kust hebben uitgestrekt
en waarvan de Alkmaarder Hout
nog een overblijfsel is. Eerst veel
later hebben zich, toen de verbin
ding tussen Ertgeland en Frankrijk bij
Calais als gevolg van de hogere wa
terstand door het smelten van de
ijsbergen verdween en het zand
van het Kanaal door de golf
stroom de Noordzee werd ingevoerd,
de duinen kunnen vormen. Het is be
grijpelijk, dat het landschap tussen
die duinen en de plaats van de oude
schoorwallen moerassig is gebleven.
Nog wijst een laag zeeklei onder het
veen, dat zich daarop door vegetatie
gevormd heeft, aan, dat deze streek
eertijds, toen de Noordzeebodem nog
alleen uit het klei, door de rivieren
aangevoerd, bestond, door de golven
is bespoeld. De oudste dorpen moet
men dus zoeken op de plaats van de
schoorwal en aan de duinvoet. De
gronden daartussen zijn eerst tame
lijk laat droog gelegd en in cultuur
genomen. De monniken, die zich in
de vroege middeleeuwen in Egmond
hebben gevestigd, hebben daarin een
belangrijk aandeel gehad.
Deze monniken zijn daar op ver
zoek en onder medewerking van de
toenmalige Graaf van Holland naar
toe gekomen. Het Christendom was
in Kennemerland al vanaf ongeveer
700 gepredikt, maar door de invallen
van de woeste Noormannen was veel
daarvan verloren gegaan. Dirk I nu,
aan wie deze streek door de Koning
van Frankrijk was geschonken, sticht
te te Egmond een houten klooster,
niet voor monniken, die hij toen
blijkbaar nog niet heeft kunnen vin
den, maar voor Benedictinessen. Om
streeks 950 echter wist zijn zoon
Dirk II, die met een Gentse Gravin
gehuwd was, Benedictijner monniken
uit de plaats van herkomst van zijn
gemalin te bewegen, haar plaats in
te nemen, na eerst de houten kloos
terkerk door een stenen te hebben
vervangen, een van de eerste stenen
bouwwerken uit ons land. Aan de
heropleving van het Christendom in
de omgeving hebben die monniken
hun beste krachten gegeven. Zij heb
ben een sterke beschavende invloed
op de bevolking gehad. Deze streken
maakten dan ook het centrum uit
van het Graafschap Holland. In de
loop der tijden heeft zich dat cen
trum echter naar het Zuiden ver
plaatst, naar Haarlem eerst, dan
naar 's Gravenzande en ten slotte
naar 's Gravenhage. Vooral nadat de
abdij onder de moker der verwoes
ting was gevallen, ziin deze noorde
lijke landen in beschaving allengs
achteruitgegaan en hebben zij het
verlaten karakter gekregen, dat hun
nog kenmerkt. Zelfs aan folklore zijn
deze streken arm, anders dan b.v. in
Twente. Een eigen klederdracht
wordt bij de mannen niet aangetrof
fen; bij de vrouwen beperkt zich
deze hoofdzakelijk tot de mutsen en
bloedkoralen halssieraden met gou
den slot. De vrouw draagt door de
week de zwarte Hollandse hulle, en
op Zondag de Westfriese kap, be
staande uit witte tule met van voren
een brede zoom, waarbij het hoofd
geheel wordt omsloten, terwijl de
punten bij de oren omhoog steken,
vlak tegen het hoofd aan. Boven
deze hulle wordt een hoed van fijn
stroo gedragen met gekleurd lint,
kiep genaamd.
Maar om nu op de vermaarde Ab
dij van Egmond terug te komen, na
een eeuwenlang bestaan werd in
1573 het fiere bouwwerk door Dirk
Sonoy, de hoofdman der bezetting
van Alkmaar, in de as gelegd. Zo
goed als alle cultuurschatten, in
meer dan zes eeuwen verzameld en
die een merkwaardig geheel moeten
hebben gevormd, zijn daarbij verlo
ren gegaan. Slechts een paar hand
schriften en gedrukte boeken zijn
aan de vernietiging ontkomen, een
luttel deel van de beroemde biblio
theek, die de glorie heeft uitgemaakt
van de Abdij. Nimmer is er iets
teruggevonden van de talrijke kunst
schatten, de wandtapijten, beelden,
schilderijen, schrijnen en vaatwerk,
die eenmaal het klooster hadden op
gesierd en waarvan men alleen een
gedeeltelijke lijst heeft gevonden.
Hetzelfde lot als de Abdij onder
ging het naburige kasteel van de
Heeren van Egmond aan den Hoef,
maar hier was het motief een geheel
andere. Stond bij de abdij louter
verniel- en hebzucht voor, het kasteel
was sinds de onthoofding van zijn
eigenaar tot Spaans bezit verklaard
en dat was reden genoeg het te ver
woesten. Het moet intussen zich in
een niet al te beste staat hebben be
vonden, want het was sinds jaren
verlaten. De Heren van Egmond
hadden zich te IJsselsteyn gevestigd.
Waarschijnlijk was het merendeel
van de inboedel dus al overgedragen.
De Provincie is bezitster geworden
van het landgoed en heeft ter plaatse
opgravingen laten verrichten. Met
wat er uit de bodem is te voorschijn
gekomen is een klein museum saam-
gesteld. De funderingen zijn weer
blootgelegd en tot boven de water
spiegel opgetrokken, zodat de plat
tegrond duidelijk staat afgetekend
tussen de brede stroken water van
de ringgracht.
De Slotkapel is later gerestau
reerd en wordt goed onderhouden.
Ze is nog altijd in gebruik.
Er is in heel Noord- en Zuid-Hol
land dus wel geen streek te vinden,
die zo rijk is aan oude herinneringen
als Kennemerland.
Op dezelfde plaats, waar eenmaal
de voormalige Abdij haar torens ten
hemel verhief, staat thans weer een
nieuwe, waarin de monniken van de
zelfde Orde de taak van hun voor
gangers voortzetten, als waren deze
nooit verdreven.
„De Paradijsvloek" in het Openluchttheater
Het zien van dit stuk was een feest voor het oog en een feest voor het oor.
Bij dit stuk bleek met recht welk een waardevol bezit ons Openluchttheater is,
welke mogelijkheden het schept en op welke wijze het bruikbaar te maken
is. In de uren van die Zondagavond was daar een schone wisselwerking tussen
spelers en auditorium, een wisselwerking die met het afgesleten woord „contact"
slechts zeer onvoldoende aangeduid kan worden. Een oudtestamentisch epos
werd ons gebracht door mensen, diq de zin ervan begrepen en doorleefd hadden,
die de sfeer wisten te vertolken van de dorre landen rondom de afgesloten Hof
van Eden, achter welks poorten het Geluk der mensen voorgoed afgegrendeld
bleef.
Zelden zag men in een openlucht
theater met zóveel overgave, zóveel in
spiratie ook, een stuk brengen dat tege
lijk zulke hoge eisen stelt aan de dra
matis personae. Een stuk wijders, dat
onspeelbaar is als men er niet maanden
achtereen aan werkt en zich vele of
fers getroost. Die offers wérden ge
troost. Dank zij de leiding van d heer
Haakman, de geestelijke vader van dit
alles, dan zij echter oc'~ de spelers en
speelsters die, ondanks hun werkzaam
heden. ondanks het feit dat ze meer
malen lange fietstochten moesten on-
Waar de dagbladen deze week
reeds uitvoerige beschouwingen ge
wijd hebben aan de uitvoeringen van
Alphons Laudy's „Paradijsvloek" is
de taak van de redacteur van „De
Badbode" een vrij lichte en mag hij
zich beperken tot het maken van
enkele opmerkingen rondom stuk en
spelers.
wij in dit ensemble aanschouwden.
Kaïn, ons gebracht door C. Berkhout,
was eveneens van een allure die men
dernemen voor de repetities, met een zelden bij amateurs aantreft. Allure
begeestering gestudeerd hebben, inder- had zijn ongeloof, allure bezat zijn
daad een zo goede, om niet te zeggen slechtheid, allure ook zijn uiterste wan-
verheven, taak waardig. hoop.
Overduidelijk bleek dat de keuze van Nu ja, er was er géén die in belang
de spelers uiterst consciëntieus gedaan rijke mate onderdeed voor deze drie.
is en het resultaat was dat elk op de Hoe treffend was Adam (G Stock-
goede plaats stond. Neem een Jac. van mann) in z-.n leed, zijn moedelooshe d
Baar. die de rol van de slaaf vervulde, en bittere wanhoop. En hoe pracht g
Welk een brillant werk van een ama- vrouwelijk was niet Eva (Tr. Bleeker
teur Is dit nog amateurisme? Zo ja, op wier hoofd alle tristesse en misere
dan grenst het toch wel zeer dicht aan en leed van deze armzalige planeet
het professionalisme. De wijze waarop opgestapeld werd.
deze demonische figuur, uitbeeldend 't
in het Huis met de Pilaren.
De nieuwe tentoonstelling van het
Kunstenaarscentrum Bergen in het
Huis met de Pilaren, Kerkstraat, zal
de meeste bezoekers wel vreemd
aandoen. De meeste exposanten heb
ben werk opgehangen dat men onder
de naam „abstracte kunst" pleegt
samen te vatten. Slechts het werk
van Henk v. d. Idsert valt daarbuiten
en het meerendeel van Arend Bos
Eyssen's inzending. Dit werk is, wat
men noemt, representatief. Zonder
te willen beweren dat het voorstel-
lingloze het wezen der schilderkunst
is, moet ik toch zeggen dat in ieder
geval de voorstelling als zodanig niet
het wezen der kunst is. Elk kunst
werk is ontsproten aan een mense
lijke ontroering. Maar geven we die
ontroering vorm, dan is het niet
noodzakelijk haar te koppelen aan
een voorstelling als een bloemstuk,
een landschap, een portret. Onder
gaat men bij de z.g. absolute muziek
(waaronder vrijwel alle klassieke
muziek valt voorzover voor instru
menten gecomponeerd) woordenloos,
zonder bij de klanken bepaalde
beelden op te roepen, evenzo kan
men de abstracte (of absolute) schil
derkunst ondergaan, zonder de vraag
te stellen: Wat stelt het voor? Dat
de meesten tóch deze vraag stellen
(en erger: een antwoord verwach
ten!) ligt hieraan dat men, door con
ventie en door het aan onze scholen
ontbreken van onderwijs in kunst,
van verkeerde grondslagen uitgaat.
Het jonge, nog niet schoolgaande
kind, heeft in abstracte kunst een
veel zuiverder en dieper inzicht dan
ouderen. Het jonge kind tekent dan
ook abstracttot vader, moeder
of grote broer voordoet hoe het
moet. Van dat ogenblik af is het kind
helaas bedorvenAlle oorspron
kelijkheid is zoek, men krijgt stijve
poppetjes met stijve jakjes aan. In
dien men van de thans tentoonge
stelde schilderijen wil genieten, zal
men zich moeten bevrijden van con
ventie. Men moet zich openstellen
als het onbedorven kind. Men moet
trachten té ontkomen aan het vra
gend verstand, aan bewustheid en
zelfbewustheid. Want al is onze rede
dan onze trots, zij onderdrukt ook
het diepe en bloeiender leven van
ons onbewuste. En uit dit leven ont
spruit de kunst én slechts dit leven
kan kunst kennen en waarderen.
Men kijke dus zonder vooroordeel
naar de beide schilderijen van Kas-
par Niehaus (dé reproducties daarvan
treft men in ons nummer van 5 Juli
1947 aan), die wel tot de mooiste
behoren die hier zijn tentoongesteld
sinds het K. C. B. zijn werk begon,
naar het werk van Constant Nieu-
wenhuis, waarvan in het bijzonder de
nummers 1 en 2 van een groot talent
blijk geven, naar de composities van
Jaap Mooy (waarvoor men ook zie
ons nummer van 12 Juli 1947),
waarbij het rood een nieuw element
brengt, en het ene schilderij van
Arend Bos Eyssen dat weloverwogen
van tekening is. De andere schilde
rijen, als in de aanvang genoemd,
bieden de bezoekers denkelijk geen
moeilijkheden. Van Jeanne Kouwe-
naarBijlo, Dirk Hubers en N. Ra-
decker is nog steeds werk aanwezig:
het geeft hem, die meer op drie
dimensies is ingesteld, de nodige
afwisseling.
v. d. W.
kwaad, het slechte, het laaghartige, zijn
rol bracht deed ons telkens opnieuw
vergelijkingen maken met artisten van
het beroepstoneel in mephistofelische
partijen. Het was soms benauwend deze
man te zien spelen, zó verbijsterend
realistisch wist hij de diaboliek in
't mensenhart weer te geven.
En dan was daar Mea Coppens in de
rol van Lia: kennelijk artistenbloed!
Haar houding, haar loop, haar natuur
lijke gratie, haar ontwapenende 'on
schuld, dat alles kan alleen maar ge
speeld worden door iemand die begrip
heeft van toneel en de gave bezit uit
zich zelf te treden. Van Mea Coppens
zal men in ons land zeker nog horen.
Zij behoorde tot de beste figuren die
Het décor, waartegen dit alles ge
speeld werd, bleek die avond dat ik
het stuk zag ideaal te zijn. Een at
mosfeer die zich volkomen aanpaste
bij dit brok oudtestamentische epiek.
Een donker-blauwe hemel, wat zil-
verig-pinkende sterren, een enkele
libel, die als een snipper cellofaan
wegvibreerde op het zuchtje wind. En
daarachter dan dat donkere bos, de
roerloze bomen en de heesters en de
struiken, van waaruit de figuren
kwamen. Het was alles van een ver
hevenheid, van een poëzie, ja van een
schoonheid, die soms onaards aan
deden.
De opvoering van „De Paradijs
vloek" is wel een zeer groot succes
geworden. De heer Haakman mag
men dankbaar zijn, want welk een
machtig aantal vrije uren moet deze
man niet geofferd hebben om dit zó
te volbrengen? En naast de heer
Haakman zullen mede de talloze toe
schouwers de Bergense VW dank
baar zijn, onder wier auspiciën dit
stuk opgevoerd werd.
Moge deze uitvoering het begin ge
weest zijn van een serie! En mogen
alle gasten en alle Bergenaren in de
gelegenheid zijn kennis te nemen van
dit voortreffelijk dramaturgische werk.
Het zal hen evenzo verheugen als de
grijze schepper van „De Paradijs
vloek", Alphons Laudy, die na de op
voering zeide dat déze interpretatie
van zijn treurspel een der beste was
die hij gedurende meer dan 'n kwart
eeuw aanschouwde.
Is er een verblijdender compliment
denkbaar voor de spelers?
ANTHONY VAN KAMPEN.