Wordt Lid.
EEN SOLDAAT KEERT TERUQ
„DE BADBODE"
BERGEN N.H.
Waar ^aan we naar toe
Natuurlijk naar
MARCONI"
door PETER DE POLNAY
Vertaald door Mevr. C. MOOYVAN GULIK
Het schip lag eindelijk aan de pier.
Michele had al alle hoop opgegeven,
ooit de ladder de escale reale
te zien zakken langs de roestige
zwarte muur, die de stuurboordzijde
van het schip was. Nu hij er einde
lijk was en nu eens een beetje de
ene kant, dan weer de andere kant
uitgestoten werd, maakte zich een
grote opwinding van hem meester.
Zijn hele lichaam schudde en zijn
vingers waren niet in staat iets te
doen, zó trilden ze!
Natuurlijk wist hij, toen hij als in
valide naar huis gestuurd werd, dat
hij vroeg of laat Napels zou weerzien,
Napels en zijn vrouw. Maar omdat
hij een simpele geest had en omdat
twee en twee voor hem onverander
lijk vier was, bleef het feit bestaan,
dat hij toen in Dzjiboeti was en Na
pels mijlen en mijlen van Dzjiboeti
verwijderd. Dat besliste de zaak voor
hem, net zoals nu de ladder besliste,
dat hij Napels en zijn vrouw zou
zien. Na een poosje, toen hij wat van
zijn verbazing bekomen was, trilde
zijn hand niet meer.
De gang van zaken in het leger
bevatte voor hem weinig geheimen.
Vandaar dat hij meer dan verbaasd
was, toen hij al na een uur z'n papie
ren kreeg, als bewijs van ontslag uit
de dienst en men hem zei, dat hij aan
land kon gaan.
Er was een heel aardige majoor
van de bersaglieri en die majoor zei
tegen hem: „Wanneer je naar je lege
mouw kijkt, denk dan aan Italië en
wees er trots op."
Dat was erg vriendelijk van de
ma'oor, dacht Michele.
Toen salueerde hij en ging de lad
der af.
Op een grote witte muur stond met
vette, zwarte letters, dat het Ro
meinse Keizerrijk in Afrika weer
herrezen was. Dat maakte Michele
een ogenblik neerslachtig. Waarom
geen Napolitaans Keizerrijk? Hij had
nooit iets voor Rome gevoeld.
Het was erg warm en er waren
heerlijke geuren in de lucht. Een
meisje, nog maar een kind eigenlijk,
stond te zingen voor een osteria,
waar een geur van knoflook uit op
steeg. Een in lompen gehulde man
begeleidde haar op de mandoline.
Een paar zwarthemden marcheerden
door de straat en er waren twee ca
rabinieri op het plein. Achter hen
stoffige palmen. Het was de thuis
komst, zoals hij zich die voorgesteld
had.
Het huis, waarin Michele woonde,
was even smerig als de huizen links
en rechts ervan, of misschien nog een
beetje erger. Voor het huis zat de
vrouw van de kruidenier, wiens win
kel een klein eindje naar rechts stond.
Michele was blij haar te zien. Een
soort baken. Zij was niet zo blij,
hem te zien. Ondanks dat maakte ze
een hels spektakel; toen het lawaai
wat bedaard was, vroeg Michele, of
z'n vrouw boven was. De vrouw zei
van niet.
Nou ja, dacht Michele, een man,
die twee jaar kon wachten, kon ook
nog wel een paar uur langer wachten.
„Wat ga je doen, nu je maar één
arm over hebt?" vroeg de vrouw.
„Ik heb mijn arm gegeven voor
Italië", zei Michele, waarop de vrouw
haar schouders ophaalde en Michele
naar boven ging.
Ze woonden in één kamer en die
kamer rook naar riolen, die er niet
waren.
Aan de muur hing het portret van
de koning en het portret van de
Duce. Hij ging op het bed zitten,
rolde onhandig een sigaret en
wachtte. Bekende geluiden stegen op
van de straat. Ieder geluid werd
vergezeld door een wolk van de
heerlijkste geuren. Voornamelijk olie
en knoflook, en ook de geur van
beestenafval.
Hij viel in slaap. Hij sliep echter
niet lang en toen hij wakker werd,
zat er een kleine, dikke man op de
vloer. Een man, die hij nog nooit ge
zien had. Maar daar zat hij en Mi
chele keek naar hem en hij keek
naar Michele en gedurende enige tijd
spraken ze geen van beiden.
Stilte kan soms iets oneindigs
krijgen. Het duurt maar voort. Zo
was het nu ook, en dus volhardden
ze beiden in 't zwijgen. Dat duurde
een hele tijd.
Later echter, toen de vreemdeling
al z'n eigen sigarettenpapier opge
maakt had, moest hij aan Michele
vragen, hem wat van het zijne te ge
ven. Hij sprak met een vreemde
tongval. Misschien kwam hij uit
Tosca, of een andere verre land
streek.
Michele gaf hem het papier en
hoopte een ogenblik, dat misschien
de gelegenheid gekomen was om
een gesprek te beginnen. Maar er
kwam niets van en ze bleven zitten,
omhuld door de stilte.
Eindelijk begon de vreemdeling te
spreken".
„Bent U Uw arm in de oorlog
kwijtgeraakt?" vroeg hij.
„Ja", zei Michele.
„Dat moet wel een ontzettend on
aangename gewaarwording geweest
zijn."
„Ja".
Weer stilte, ofschoon Michele zich
een beetje moediger voelde; na een
poosje vroeg hij: „U komt zeker niet
uit Napels? U spreekt niet zoals wij
hier".
„Ik kom uit Pisa". Dat vrolijkte
Michele op. Hij had nooit geweten,
dat hij zo goed een accent kon thuis
brengen. Had hij niet tegen zichzelf
gezegd, deze man komt uit Tosca?
„De zaken gaan niet zo erg goed
in Pisa", zei de vreemdeling. Michele
zei daar niets op. Het was weer stil,
tot de vreemdeling zei:
„Hebt U misschien nog een vloei-
t'e voor me?"
„Zeker, zeker".
„Dank U zeer".
„Tot Uw dienst". Toen zei hij:
„Ik veronderstel, dat U mijn vrouw
kent. Wanneer komt ze thuis?"
„Ze is in betrekking. Ze komt niet
voor vanavond thuis".
„Dat is vervelend. Ik verlangde er
erg naar, haar spoedig te zien".
„U hebt haar meer dan twee jaar
niet gezien, niet waar?"
„Juist. Dat heeft ze U zeker ver
teld?"
„Ja. Ze zei dikwijls: Nu is het een
jaar, nu is het anderhalf jaar, nu is
het bijna twee jaar".
„En nu is het precies twee jaar",
zei Michele, om er een eind aan te
maken.
„Hebt" U misschien een lucifer?"
zei de vreemdeling
„Ik kan hem niet voor U aanste
ken vanwege mijn arm".
„Dat hindert niet. U hebt zeker wel
honger?"
„Ik heb niets gegeten sinds van
morgen vroeg".
„Dan mag ik U misschien iets te
eten aanbieden?"
„U bent heel vriendelijk voor me."
Dus aten ze wat Veronese en de
vreemdeling bakte een vis en die
aten ze ook op. Terwijl ze aten,
spraken ze over de prijs van het
voedsel, die steeds omhoog ging.
„Dat komt misschien door de oor
log", zei Michele.
„Of misschien om hoge politieke
redenen, die voor ons verborgen ge
houden worden".
Michele knikte, alsof hij wilde
zeggen: „Misschien, of misschien ook
niet".
Toen de maaltijd afgelopen was,
nodigde de vreemdeling hem uit, een
kop koffie met hem te gaan drinken.
Michele nam het aan en ze gingen
naar een café'tje en dronken daar
koffie. De vreemdeling bestelde wat
stregas en leunde vertrouwelijk over
de vuile tafel.
„Vertel me eens", vroeg hij, „zijn
er ook mogelijkheden voor een intel
ligent man daarginds in de koloniën?
Ik zou wel naar Afrika willen emi
greren".
Michele dacht een poosje na en zei
eindelijk, dat hij van mening was, dat
er voor een intelligent man wel een
kans zou kunnen zijn, d. w. z. als hij
met weinig tevreden was.
„Ik ben met weinig tevreden", zei
de vreemdeling „als ik maar voor
twee monden te eten heb".
„O, twee monden", zei Michele.
„Ja, twee en misschien een paar
kinderen, als die komen. We moeten
kinderen produceren voor ons Kei
zerrijk".
„Ik moest al gauw na mijn huwe
lijk weg", zei Michele, als om zich te
verontschuldigen. „Daarom zijn er
geen kinderen".
„Het is wel erg ongelukkig, als je
je vrouw alleen moet laten, wanneer
je pas getrouwd bent", zei de
vreemdeling, vol sympathie.
„Het was om ons Keizerrijk weer
op te bouwen", zei Michele.
Toen, na enige tijd, zei hij: „Denkt
U, dat mijn vrouw nu terug is?"
„Niet vóór de avond".
„Laten we dan een glas wijn drin
ken. Tenslotte komt men niet iedere
dag naar huis terug".
Dus dronken ze een paar glazen
rode wijn en toen gingen ze naar een
kleine osteria, waar iedereen Mi
chele kende, wat diepe indruk op de
vreemdeling maakte.
„U moet een populair man geweest
zijn vóór U naar Afrika ging", zei hij.
„O, ik heb vrienden", zei Michele
bescheiden. Toen zei hij: „Denkt U,
dat mijn vrouw nu terug is?"
„Wees niet zo ongeduldigd. Ze is
niet voor tien uur terug. Ze is meisje
voor alles in het huis van een Ame
rikaanse signora en ze laten haar niet
voor het avondeten weggaan. En ze
eten pas om negen uur".
„Ik ben niet ongeduldig. Vertelt
U me eens, is ze nog altijd knap?"
„Erg knap. Ze wordt dik, maar het
staat haar goed".
„Dat is prettig".
„Haar ogen zijn nog altijd prach
tig".
„Ja. Ik was altijd gek op haar
ogen. Op haar hals ook. Die is zo
vol".
„Ja, ja, een heel mooie hals".
Daarna zeiden ze niets. Michele
bedacht zich, dat hij eigenlijk moest
vragen, wanneer ze elkaar voor
't eerst ontmoet hadden, maar het
scheen hem volkomen onbelangrijk.
Na een poosje zei hij:
„Die wijn stijgt me naar het
hoofd".
„Ik ben ook geen erg goede drin
ker".
„We moesten maar gaan". Toen
kreeg hij plotseling een idee. „Ik ben
in twee jaar niet naar de bioscoop
geweest. Wat dacht U ervan, als we
nu eens gingen? Het is acht uur en
we komen er om tien uur weer uit".
„Ik zou heel graag naar de bios
coop gaan, maar om U de waarheid
te zeggen, ik heb geen geld bij me".
„O, ik wou graag, dat U meeging
als mijn gast. Ik zou me vervelen,
als ik alleen moest gaan. Het maakt
me zenuwachtig".
„Ik dank U uit het diepst van mijn
hart. Gek, dat Uw vrouw nooit ge
zegd heeft, dat U zo'n fidele kerel
bent".
„Ik ben helemaal niet zo'n fidele
kerel, maar ik zou nerveus wo'rden,
als ik al die uren moest wachten".
„Twee jaar gewacht en kon niet
langer wachten", zei de vreemdeling
en lachte.
Michele lachte niet mee.
In de bioscoop keek hij iedere
keer als het licht aanging, op z'n
horloge. Éénmaal zei hij: „Twee
monden" en eenmaal vroeg hij: „Dus
mijn vrouw denkt erover, naar Afri
ka te gaan?"
„Ze vindt hier in betrekking zijn
niet erg prettig".
„Ja, een betrekking is niet aange
naam".
Toen het kwart voor tien was, zei
hij: „We moesten nu maar weggaan".
De vreemdeling maakte tegenwer
pingen, want de film was nog niet
afgelopen en hij wilde graag te weten
komen, wie met het meisje zou
trouwen, Clark Gable of de ander.
Toch ging hij achter Michele aan de
•bioscoop uit.
„Nu zal ik U de kortste weg naar
huis wijzen", zei Michele.
„U hebt wel erge haast", zei de
vreemdeling.
Michele nam hem mee door allerlei
kronkelstraatjes, en -er was een don
kere steeg, die maar één lantaarn
had en die lantaarn stond aan het
andere eind. Toen was er een plek
waar de straat stenen afliepen tot in
een soort kuil, maar even verderop
begonnen ze weer.
Terwijl ze in die kuil stapten de
kuil werd niet beschenen door de
lantaarn haalde Michele een mes
te voorschijn, dat hij in de osteria
weggenomen had en met dit mes
stak hij de vreemdeling dood. Hij
stak hem deskundig dood en toen
trok hij het mes eruit.
Eerst vond hij, dat hij het mes
weer naar de kroeg terug moest
brengen, maar toen bedacht hij, dat
dzTar de volgende dag tijd genoeg
voor was: in ieder geval had hij nu
lang genoeg gewacht, hij wilde z'n
vrouw zien en niet langer wachten.
Dus haastte hij zich naar huis.
is verkrijgbaar te Bergen-Binnen:
lo. in de boekhandel van de heer
P. de Haan in de Stationsstraat;
2o. in de Eerste Berger Boekhan
del, Oude Prinsweg;
3o. in de boekhandel van de heer
G. Schoelink, Oldenburglaan;
4o. aan het bureau van „Vreemde
lingenverkeer" naast het Post
kantoor;
5o. in de Bergensche Kunsthandel
van de heer P. Hopman;
60. in de zaak van de heer Thomas,
St. Antoniusstraat 13;
7o. Kunsthandel J. Rüyter, Hof-
laan 2, Bergen.
Te Bergen aan Zee:
in de zaak van de heer J.
Passer.
80. Krantenkiosk, Stationsplein.
v.v.v.
Contributie f 3.— per jaar
Deze zomer passeerden
wij de 750, helpf ons de
800 volmaken.
11
Iedere middag van 4J—6J THE-DANSANT,
onder leiding van het bekende Ensemble
JOHNNY EIJS
Iedere avond het gezellige trefpunt:
de BAR en de DANCING van 1\—11J