Kunstenaar en publiek De Kinderen van de zee. Toenaderingspolitiek van het ICC.B. De medewerkers van „De Badbode" DANK VOOR HUN WERK Door: THEO I. VAN DER U/AL. Misschien is Het goed in dit laatste nummer van de Badbode een nabe schouwing te houden over het werk van het Kunstenaarscentrum Bergen. In het gezamenlijk optreden van de Bergense kunstenaars moeten wij een poging zien om eindelijk de afstand die steeds tussen kunstenaar en pu bliek bestaan heeft, te verkleinen, om niet te zeggen: op te heffen. De bekende a-sociale instelling der kunstenaars mag dan misschien voor een deel in hun psychische structuur liggen, het is toch wel zeker dat de houding van het publiek-zelf deze instelling de beste kansen op ontwik keling heeft gegeven. Het zich op sluiten in ivoren torens is slechts een reactie op het gebrek aan waarde ring van de zijde der niet-kunste- naars, is ook vaak een vlucht uit vrees voor de schadelijke inmenging van de zijde van onbevoegden. Deze inmenging behoeft niet daadwerke lijk te zijn, ze kan bestaan uit ge sproken of geschreven woorden. De kunstenaar zoekt als ieder ander mens sympathie, en hij treedt een ieder open tegemoet. Maar wanneer steeds het vertrouwen in de mede mensen beschaamd wordt, dan is het een begrijpelijke reactie dat hij zich afwendt en het contact verbreekt. Wat dè provinciale kranten pres teren in hun verslagen over tentoon stellingen is er een bewijs voor dat de publieke opinie (waarvan de kranten zeggen de vertegenwoordig ster te zijn) slechts werk kan waar deren dat honderd jaar geleden werd geschilderd of het werk dat op deze vergane periode aansluit. Een vorm van dodenverering dus. Nu is dat niet zo erg. Wel erg is dat opgemelde critici (en dus het publiek-in-het- algemeen) de hedendaagse kunst aanvallen en daarmee de kloof tus sen kunstenaar en publiek des te groter maken. Critiek is vrij, maar zij dient ook integer te zijn. Niemand behoeft het werk van moderne schil ders „mooi" te vinden, maar indien men het wil aanvallen, zal men op zuiverder gronden moeten argumen teren dan doorgaans geschiedt. Be grijpt men moderne kunst niet, dan behoort dat geen reden te ziin het te beschimpen. Ik begrijp b.v. niets van de formules in de hogere wiskunde. Schimp ik nu op het werk der wis kundigen? Ik doe het niet, zelfs niet wanneer ik weet dat deze mannen de gehele wereld tot een geheimzin nige formule herleiden. Maar op de wiskundigen schimpen bedoelde cri tici ook niet! Ze verklaren zich on deskundig tot .oordelen. Zodra het echter kunst betreft zijn ze ineens bevoegd en iedereen schijnt dat te zijn, onverschillig welk beroep men heeft. Er moet natuurlijk een reden zijn waarom men zo te keer gaat te gen moderne schilders. Het is hier de plaats niet daar dieper op in te gaan, want een ontleding zou diepere gronden raken dan critici en publiek lief is of zelf in hun geborneerdheid kunnen begrijpen. Nu heeft echter het Kunstenaars centrum de hand uitgestoken en een ieder kan deze hand in vriendschap drukken. Dat kunstenaar en publiek nog niet geheel aan elkander gewend zijn, is begrijpelijk, maar de eerste stap tot begrip is gedaan en laat ons bedenken dat de kunstenaar deze stap heeft gedaan. Het Kunstenaars centrum heeft voor ieder toeganke lijke tentoonstellingen georganiseerd en het is van plan nog nader contact te leggen door lezingen te houden, een leestafel in te richten en kunst werk beschikbaar te stellen aan hen die het Centrum steunen. Waar het heen moet is naar de opvoeding van het publiek! Het publiek moet door het contact met de kunstenaars en hun kunst gaan begrijpen waarin de schoonheid der kunst nu eigenlijk ligt en waar Kunst ophoudt en kitsch begint, want de grenslijn kent het gewone publiek (noch ook meerge melde critici) niet. Het publiek is veel leergieriger dan men gewoonlijk aanneemt, maar het moet onderricht worden in de ongedwongen vorm van een gesprek, een „praatje", een causerie. Dan pas wekt men zijn ge voel voor schoonheid dat steeds, soms verscholen onder het spinrag der conventie, in hem sluimert. Hier ligt dan de taak van het Kunste naarscentrum en het is zich daar terdege van bewust. Zeker zijn de gehouden tentoon stellingen niet geheel zo geweest als organisatoren en ook wij ge wenst hadden. Er waren eigenlijk maar twee exposities in het Huis met de Pilaren welke voldoende bevredigden, n.l. de eerste met Jan van Herwijnen, Jeanne Kou- wenaar en Dirk Hubers; en de tentoonstelling Abstracte Kunst met Kasper Niehaus, Constant Nieuwenhuis en Jaap Mooy, waar bij de twee andere exposanten te veel waren, maar Jaap Min was er te weinig. Want Jaap Min had hier behoren te hangen! De andere exposities waren qua qualiteit te onevenwichtig, r"\ naast onrijp. De moeilijkheid is natuurlijk dat men geen jury heeft. Ieder lid zendt in voor eigen verantwoorde lijkheid, maar dat is onjuist. Het werk van enkele jongeren is toch tr, weinig bezonnen, getuigt nog te veel van „leerlingenwerk", dan dat het openbaar gemaakt moet worden. M. i. moet het Kunste naarscentrum een jury instellen, bestaande uit bevoegden die zelve niet mee inzenden, en die alleen oordelen op technische kwalitei ten, dus op de rijpheid van een werk in zijn soort. Voorts kan men dan soort bij soort exposeren. Ko men op deze wijzen enkele jonge ren niet aan bod, dan kan een aparte expositie voor hen worden ingericht: ze kunnen dan tonen waartoe zij in staat zijn, Te hopen is dan verder dat enkele kunstenaars die zich tot dusver afzij dig hebben gehouden, hun houding zullen wijzigen. De kunstenaar be hoort zich niet af te wenden van de gemeenschap, zeker niet nu er meer begrip gaat heersen voor zijn arbeid. r Ik geloof dat ik namens alle lezers van De Badbode schrijf als ik in dit laatste nummer een woord van grote dank en erkentelijkheid wijd aan diegenen, die telkens opnieuw bereid gevonden werden, op welke wijze dan ook, bij te dragen aan de inhoud van ons blad. En gaat men na WIE er al zo mede werkten, dan is het dubbel verheugend te mogen vaststellen dat het voor verreweg het grootste gedeelte Bergense scribenten waren. Daar was dr. W. Huygens, A. Roland Holst, Th. Jv. d. Wal, F. Ie Maire, D. Kouwenaar, H. L. en-Mevrouw Taets van Amerongen, Frans Otten, J. H. Roggeveen, J. Schekkerman, Tjeerd Adema, W. de Vries, drs. J. A. Coltof, Mevrouw C. MooyVan Gulik, Piet Schumacher, Jan van Duinen, Bob Boersma, Jan Ivangh, kapitein A. J. Graffelman, P. Beyneveld, dom. A. Beekman O.S.B., Jac. J. Koeman, J. A. Haakman, Nora Petit, Jac. Broersen, C. W. Boonen en nog vele anderen. Anderen, die eveneens hun tijd in dienst van ons blad stel den. Wij denken aan mej. N. Sluyter, administratrice der V.V.V., die iedere week opnieuw, geassisteerd door haar collega, de gastenlijst samenstelde. In het hoogseizoen een Herculische taak. Voorts de heer J. C. Kettenborg, die nimmer verstek deed gaan en steeds bescheiden op de achtergrond bleef. En wij denken aan de heer M. Hopman, verzorger van de vele foto's der schil derijen en aan Rie Kooyman, die in dit laatste nummer een „afscheids-tekening" beschikbaar stelde. Indien men nu weet dat allen volstrekt belangeloos hun bij dragen leverden en indien men voorts de kwaliteit der afge stane kopij in aanmerking neemt, dan kan men tot geen andere conclusie komen dan dat De Badbode inderdaad een orgaan in dit dorp is, dat waarlijk op aller medewerking, in de breedste zin des woords, heeft mogen rekenen. De redactie is voor deze medewerking ten zeerste erkente lijk en hoopt in een volgend jaar opnieuw een beroep te mogen doen op hen, wier namen wij hierboven afdrukten. Dan zal er opnieuw een Badbode kunnen worden samengesteld, die niet alleen lezenswaard is, doch die als orgaan van een V.V.V. met ere in ons land genoemd mag worden. Dank zij zijn medewerkers! Redactie De Badbode. BOB BOERSMA: II. De andere vogels in de kolonie krijgen ook langzamerhand hun eieren. In de talrijke nesten in de helm of heideveldjes prijken dan die mooi getekende eieren. Ook hier wordt de mens met duikvluchten en luid geschreeuw ontvangen. Een tochtje in een meeuwenkolonie is bijzonder interessant, maar men moet geen angst voor de vogels hebben! De meeuweneieren verschillen al len van kleur, vorm en grootte. Vooral de kleur der eieren is zeer variabel, Er worden geen twee eieren gevonden, die precies hetzelf de zijn, hetgeen bij andere vogels meestal wel het geval is. De eieren van een meeuwenwijfje, dat drié eieren per broedsel legt, zijn niet ge lijk van kleur, doch meestal wel van vorm en grootte. Na enige weken broeden breekt voor het ouderpaar de grote dag aan. De zware schalen van de eieren zijn reeds licht aangepikt en door het kleine gaatje is reeds het wit van de eitand, dat aan de punt van het zwarte meeuwensnaveltje zit, er doorheen zichtbaar. Vanuit zijn nauwe kerker aan schouwt het jonge dier het eerste levenslicht, dat door het gaatje naar binnen stroomt. De verleiding om uit te breken is zo groot en dat licht is zo mooi, het wordt het jong te machtig in zijn celHet wiebelt en deukt tegen de wanden, maar het gaat niet. Wachten totdat het weer op adem is gekomen en dan nog maar eens proberen. Weer drukt het jonge dièr met al zijn jonge meeuwen kracht tegen de sterke wanden van het ei. En dan opeens gebeurt het! De schaal valt in tweeën en het jonge wollige balletje rolt met zijn natte donzen pakje in het nest, waar het blijft liggen. Het is zo dodelijk vermoeid, het heeft hem ook zoveel kracht gekost om uit de donkere kerker te breken. Maar nu is het er dan toch! Ruim een uur blijft het kleine dier tje zo liggen en laat zich opdrogen in de warme zomerzon. Langzaam be gint ook het jonge leven in de ande re schalen te verlangen naar het grote licht, dat daarbuiten is en na dezelfde vermoeiende strijd rollên ook de andere donzen balletjes uit de dop en blijven hijgend in de nest- kom liggen naast de eerstgeborene. Jonge zilvermeeuwen zijn evenals bijna alle andere duinvogels, die op de grond geboren worden, nestvlie- ders, die nadat ze zich in de zon hebben laten opdrogen het nest ont vluchten en er nooit weer in terug keren. Het donzen trio gaat er dan ook op hoge pootjes vandoor en wandelt statig over de warme zandbodem en speelt verstoppertje in de wuivende helm. Vooral als er gevaar dreigt en de ouders, die in de lucht een wakend oog over de omgeving laten gaan, een seintje in de vorm van een reeks rauwe meeuwenkreten geven, drukken de jongen zich vlug in de helm, struiken of heide en zijn dan vaak onvindbaar voor de mens. Vader en moeder meeuw gaan om beurten naar zee om daar voedsel te vergaren voor hun kroost in de dui nen. In de krop worden de gevan gen visjes, schelpdieren of ander zeevogelvoedsel meegevoerd. Als ze dan zwaar geladen bij hun jongen aankomen, storten ze de inhoud van de krop op het zand (dit is oorzaak dat men in de meeuwenkolonie zo veel schelpdiertjes en andere voed- selresten, die uit zee of van het strand afkomstig zijn, vjndt) waarna het jong het voor hem uitgestorte voedsel met grote brokken tegelijk naar binnen schrokt. Wekenlang zwerven de jonge meeuwen zo rond in de duinvegetatie en doen zich tegoed aan allerlei lek kernijen, die de oude vogels uit de zee opvissen. Maar dan komt weer een grote levensdag in het nog zo jonge meeuwenleven. De donzen kle ding is reeds lang verwisseld voor de veren en de grote slagpennen aan de vleugels zijn volgroeid. De jonge meeuw heeft er reeds wat mee rond gefladderd, maar pu is dan het ogen blik gekomen, waarop het van vader en moeder zilvermeeuw vakkundig vliegles krijgt. In het begin gaat het vliegen nog zeer onbeholpen en ons meeuwtje vertoeft meer op de grond dan in het luchtruim. Maar zo langzamerhand lukt het toch. Zijn vleugelslag is niet meer zo zenuwachtig en onzeker en het is hem nu ook mogelijk wat ho ger in de klare lucht op te stijgen. Als onze meeuw eenmaal zover is, dan is het voor hem niet moeilijk meer en na enige dagen vliegt hij net zo goed als zijn ouders. Alleen het bruine verenpakje verraadt nog, dat hij een jonge meeuw is. Na drie jaar wordt dit jeugdkleed verwisseld voor het zilverwitte meeuwencostuum. Zo groeien alle jonge meeuwen in de kolonie op tot waardige heren, die als men ze te dicht nadert zich danig verweren met de sterke sna vels en de machtige vlerken, maar die, als ze de kans schoon zien om nog aan hun belagers te ontkomen, het liever op een lopen zetten Het is zeer de moeite waard om al die bedrijvigheid in een zilvermeeu wenkolonie eens waar te nemen. Hier, waar de kinderen van de zee geboren worden in de woestenij van stuifzand en wijde uitgestrekte vel den, ziet ge de zilverwitte wieke- laars, die in hun verenkleed het witte schuim der branding en op hun vleu- geldek de grauwe kleur van de zee met zich voeren, in de volle glorie van hun meeuwenbestaan. Hoog water te Bergen a. Zee SEPTEMBER 1947 Datum HOOG WATER 3, 3,47 4,28 5,06 5,44 6,21 6,57 15.24 16,08 16,47 17.25 18,02 18,39 19,15

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Bergensche bad-, duin- en boschbode | 1947 | | pagina 2