Bergensche Bad-, Duin- en Boschbode Het behekste strandmeer Drie-en-dertigste jaargang No. 8 Zaterdag 30 Juli 1949 Harry Kuyten WEEKBLAD f 3.25 per seizoen Abonnementsprijs f 2__ yoor |eden def v v v Losse nummers 25 cent 2,14 2,59 3,46 4,30 5,14 5,56 6,37 ZILVER OPTIEK Redacteur: W. OLIEMANS, Ranonkelstraat 38, Alkmaar UitgaveN.V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h Herms. Coster Zn. Voordam 9, Alkmaar Tel. 3320 Postgiro 37060 Voor advertenties: N. SLUYTER, Dorpsstraat 23, Bergen, Tel. 2447 Betoverd vuur in een betoverde zee ZONDAGAVOND was de Noordzee, zoals die uitliep op het strand van Bergen aan Zee, vol van vuur. Er was geen wind, zelfs niet het flauwst-vibrerend briesje. Het was zo stil alsof de zee, het strand en de he mel alle drie hun adem inhielden. Het was geheimzinnig stil. Verderop, bij Egmond, brandde een rosig-rood ba ken. Dat licht werd door de zee weer kaatst en het deed wel wat denken' aan zo n Chinees letterbeeld, dat door een Chinese visser vergeten was om mee naar de wal te nemen, toen hij t drijven vond. Het lag daar maar te deinen en dof te gloeien. Veel verder weg waren de lichten van andere schepen en heel hoog boven de we reld stonden de sterren, voor een deel vereend op die lange, brede weg door de hemel, die Melkweg heet. Er waren haast geen mensen. Die zaten thuis; ze sliepen pf ze hingen lui op rieten terrasstoelen. Ze rookten of ze dronken, ze praatten of ze zwe gen. In elk geval waren ze niet aan zee. Het was te laat. Haast midder nacht. De zee was vol vuur. Het werd zichtbaar, iedere keer als het getij een golf tegen het strand opstuwde. Zo'n golf krulde en werd op hetzelfde ogenblik vloeibaar vuur. Dat vuur was wit als de top van een felle vlam of wonderlijk groen. Het groen van de olijf, het groen van de staart van een zeemeermin, zoals je die wel als ge kleurde gravures ziet getekend in vergeelde prentenboeken. De strandlijn was een dunne draad van zilverig vuur. En wie er liep zag, dat de vonken van zijn voeten vlogen. De schoonheid van die zee was met niets te vergelijken. En het was goed aan de strandlijn te staan, met de voe ten in het glorend, smeulend, vonkend vuur en alleen maar te luisteren naar dat donkere dreunen van het orgel, dat ver weg speelde in de betoverde zee. Hier, aan het eind van het land en het begin der zee, was iets van een wonder. Dat wonder had niets te ma ken met infusorien, met fosforesce- rende organismen. Het had niets te maken ook met een zeer normaal en zeer verklaarbaar biologisch of ocea- nografisch verschijnsel. Niemand, die het zag, dacht daar aan. Het vuur in de zee was een betoverd vuur in een betoverde zee. TOEN ONTDEKTEN twee kinderen die ook op dat betoverde strand wa ren, het meertje. Het was een gewoon strandmecrtje, gevormd door een toe vallige speling van het strand, de zee en 't getij. Zo'n meertje met een paar voet water er in, vóór op het strand van Bergen aan Zee. Het was een grootse ontdekking, want dat meertje was behekst. De kin deren liepen er in en ze trokken dwars door dat meer twee vurig- gloeiende voren. Die voren bleven lang na-gloeien. Ze namen handen vol nat zand op en wierpen dat op het water van het meertje. Het was alsof ze met vlammenwerpers wierpen. En het zand, dat kleefde en plakte op hun naakte lichamen, bleef daarop smeulen en branden. Soms rende er een woest door het meertje heen en dan was hij een kleine vuurduivel, haast sinister door al dat brandend water. Maar het allervreemdste was de kleur van het vur. Die kleur was dofgroen, soms zo groen als jong gras in een voorjaarswei, soms zo diep groen als de zee zelf. Dat vuur bluste niet, minutenlang bleef het doorsmeu- len en de jongen en het meisje brach ten handenvol zand naar de paar men sen, die daar stonden, aan de rand van dat behekste meer en in hun han den hadden ze het brandende zand van de zee. Het was toen middernacht. Vlakbij hijgde de stem van de zee met een donker, diep grommen in de verte. Nu en dan ijlde een meteoor door het heelal. En er waren haast geen men sen. Die er waren stonden stil en ti mide aan de oever van het behekste meer. Er viel niets meer te zeggen, want iedereen was vol van eigen ge dachten en eigen verbeeldingskracht. Het had ons, in dat middernachte lijk moment, niet verwonderd als Obe- ron was komen aanrijden, de donkere ruiter op zijn donker paard, zó van de zandheuvel af boven aan het strand. Het zou niemand hebben verwonderd als daar uit dat kleine, smeulende meer Daphnis en Chloë waren opge doken, of Amor en Psyche! Ze zouden niet minder on-aards ziin geweest dan het behekste meer zelf. En iedereen ervoer, in dat prachtige ogenblik bij dat midzomernachtwonder, dat het le ven vreemd is en zeer geheimzinnig. En dat we er niet zo heel veel van af weten. DIT WAS HET UUR van de droom. Heel de dag was werkelijkheid ge weest. Het dagstrand, de dorst, de vermoeidheid, de tienduizend gesprek ken uit tienduizend monden, het zwemmen, het baden. En toen ieder een naar huis was gegaan, toen ieder een weg was, toen de avond heenging en de nacht kwam, toen kwam het vuur der zee en ook het vuur in dat behekste meer. Dat vuur plakte vast aan de licha men der twee kinderen, ze wierpen elkaar met yuur en het lichtte, glansde en smeulde in hun haren. Iedere voet stap in het zand was de afdruk van een betoverde prins of prinses en el ke aanraking van het water deed dit op hetzelfde ogenblik aangloeien. Er waren haast geen mensen. Die er waren zeiden niets. Niemand zei dat het mooi was, of schoon, of verbijs terend. Die er waren stonden maar wat te dromen in de nacht en waar schijnlijk waren hun gedachten ver loren in dat verre, lange tijden gele den gedroomd verrukkelijk verbeel dingsrijk, bewoond door zeemeermin nen en satyrs, bosnimfen en kobolden, Oberon en Pan. Wie de jaren heeft der volwassen heid, zwijgt over het Arcadië der jeugd; wie de jaren niet heeft, de ieugd, rent door zo'n strandmeer en laat zich overvlammen en omgloeien door behekst water. De mensen die dit lezen zullen vra gen: wanneer zal het water opnieuw branden in de strandmeertjes aan zee? Niemand die dat weet. Misschien vanavond. Misschien volgende week. Misschien nooit meer. Dat weten al leen de verstilde zee, de sterren aan de avondhemel en de nacht, die boven de duinen staat en over het strand. ANTHONY VAN KAMPEN. exposeert in Bergen V. d. W. schrijft in de Alkm. Crt.: De vierde tentoonstelling in de kunstzaal van de Rustende Jager te Bergen geeft ons slechts vijf schilde rijen te zien, die de moeite van een bezoek waard zijn. En alle vijf zijn ze van Harry Kuyten. Er zijn drie bij van oudere datum, met brede donkere toets geschilderd. Vooral uit het stil leven blijkt de schildersvreugde van de pur-sang-artist. De overige twee kleinere werken zijn van recente da tum, lichter van kleur, speelser. „Kermis in Schagen" is een verrukke lijk stukje van een man, die niet al leen een voortreffelijk vakman is, maar die ook, louter schilderend, bo ven de realistische voorstelling uit komt. Men behoeft dit werk, dat, zij het niet modern, toch hedendaags is, maar te vergelijken met de overige hier hangende producten om in te zien, welk een afgrond er bestaat tus sen een waar kunstenaar en hen, die zich verbeelden het te zijn. Het werk van Nico Berkhout lijkt mij hier niet thuis te behoren. Het spijt me het te moeten zeggen, maar het is werk dat men veelvuldig aantreft in Kitsch- winkels. Het werk van Henk v. d. Id- sert is beter, maar deze schilder lijdt aan een oppervlakkigheid gesteund door een te gemakkelijke penseelvoe ring, die funest kan worden. Zijn „Verbrande Pan", een duinlandschap, opent het meeste perspectief. Mevr. A. G. van Loo-de Klerk heeft een zes tal werkjes hangen in vijf technieken, die ze geen van alle beheerst. De on beholpenheid van dit werk zou om te lachen zijn wanneer men toch niet voelde, dat hier een eerlijk talent be zig is geweest, dat zich zeker niet juist weet uit te drukken, maar dat desniettemin kan ontroeren als in no. 22; Figuur .In ieder geval staat Anna van Loo naar psychische inhoud ver boven de genoemde twee mannelijke mede-exposanten. Van J. W. Radecker zijn er panelen die ik reeds eerder als fraai werk be sprak. Eén van de twee schetsontwer pen voor een monument, n.l. die zon der vogel, kan zeker de beoogde plas tische werking bezitten, wanneer het op de bedoelde grootte wordt uitge voerd. Er kan een dramatische wer king van uitgaan. Van Marijcke Vis ser is er edelsmeedwerk, ringen, oor hangers, halskettinkjes. Er is mooi werk bij, vooral door de eenvoud in de versiering. Deze expositie geeft dan nog de al besproken grafiek van Mia Pot-van Regteren Altena en van Rein Snap per, twee zeer verschillende, echter beiden voortreffelijke kunstenaars.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Bergensche bad-, duin- en boschbode | 1949 | | pagina 1