Waar de blanke top der duinen Exposities van realisten en abstracten NATTE OVERPEINZINGEN 2e blad 6 Augustus 1949 Twee aspecten van Bergens kunst BERGEN BELEEFDE de openba ring van twee kunsttentoonstellingen van wel zeer verschillende aard. Het Kunstenaarscentrum gai zijn vijlde expositie van dit seizoen (ingeleid door de heer Schekkerman), met schilderijen van Jan van Herwijnen, Jaap de Carpentier, Herman Vreeden- burg en Karei Colnot, tekeningen van Dirk Vis en aquarellen van J. H. Roggeveen. Voorts beeldhouwwerk, edelsmeedwerk en producten van kunstnijverheid van Marijcke Visser. Tezelfdertijd exposeren in de kunst zaal van Dirk Hubers aan de Sluis- laan drie jonge schilders die tot de Experimentele Groep behoren, n.l. Constant Nieuwenhuis, Corneille en Karei Appel. MEN KAN zonder overdrijving zeg gen dat deze weken voor het Bergen se kunstleven van groot belang zijn. Men heeft de gelegenheid oudere kunstenaars als Van Herwijnen en Vis te vergelijken met een groep jonge ren, die zeer actief de trom roert voor een extreme richting. Het gaat hier niet om een vergelijking van schil derskwaliteiten: Constant en Cor neille kennen hun métier evengoed als Van Herwijnen. Het gaat veeleer om een levenshouding, om de psycho logische instelling tegenover de pro blemen van deze tijd. Dan blijkt dat Jan van Herwijnen stevig in de realistische opvattingen ligt verankerd, maar door zijn kun stenaarschap, zonder moeite en onge wild zelfs, boven de realistische weergave uitkomt. Dat wil zeggen: hij schildert geen stilleven of bospad, maar een schilderij. De reeële voor stelling verdwijnt achter de idee. Ook dat is abstract. Zijn „Bos" acht ik het rijpst van zijn drie stukken. Daar staan enkele bomen, geschil derd in, wat ik zou willen noemen, een gemodificeerd pointillisme (d.w.z. een vroegere schilderwijze met kleine vlekjes is veranderd in een die het met streepjes doet). Het is een heel zuiver doek, met geringe middelen Ook Dirk Vis heeft als grondslag het realisme. Zijn getekende portret ten geven niet in de eerste plaats de uiterlijke vormen zijner figuren, maar de inhoud.. Niet de structuur dus van het gelaat, maar van de ziel. Men heeft wel het bezwaar geopperd dat deze wijze van tekenen niet het do mein is van de beeldende kunst, wijl Vis juist weglaat wat uitgebeeld dien de te worden. Ik bij het daar niet mee eens. Datgene wat wij ziel noe men, al is dat ongrijpbaar, kan men in willekeurig welke vorm uitbeel den, indien men in de ziel kan door dringen. Vis kan dat. Vandaar dat zijn portretten fascineren en vandaar ook dat ik ze reëel noem. Herman Vreedenburg is geheel en al realist. M.i. komt hij niet boven dit realisme uit. Hij zit te zeer aan zijn onderwerpen vast en daarmee ook aan zijn verf. Er zijn wel mooie delen in zijn schilderijen, maar het détail gaat vóór het geheel. Vandaar dat de indruk gewekt wordt van iets ge- construeerds. Jaap de Carpentier, de jongste der exposanten in deze kunstzaal van De Rustende Jager, vertoont bij elke ten toonstelling een verheugende vooruit gang, Zijn „Tuin aan de Notweg" is een heel mooi stuk realistisch zo als alle exposanten hier waarin hij duidelijk bewijst los te zijn van een bette weergeving der natudr. Ik heb Jaap de Carpentier sinds enkele ja ren reeds voorgesproken, ook wan neer, als in den beginne, zijn werk ver van goed was. Ik heb er geen spijt van: hij ontwikkelt zich tot de beste onzer jongeren. Van Karei Colnot hangen er vier schilderijen, die beter zijn dan ik tot dusver van hem zag, goed van com positie en breed genoeg geschilderd. J. H. Roggeveen toont zijn aquarel len, die zeker nog steeds vastzitten aan het plaatjes-idee. Wanneer men ze echter als illustraties gaat opvat ten, kan men er alle bewondering voor hebben. Het beeldhouwwerk van Marijcke Visser geeft het uiterlijk der mensen. Ik heb de idee dat haar portretten sprekend gelijken, maar ook dat haar modellen diepere inhoud hebben dan zij vermocht te geven. Deze kunste nares lijkt mij in de eerste plaats handwerkster (waarvan het smeed werk en de kunstnijverheid getuigenis afleggen), bij wie de uiterlijke vorm meer spreekt dan wat achter de vorm schuil gaat. De tegenstelling met Dirk Vis is wel duidelijk. Haar werk is aesthetisch echter steeds verant woord. VAN DEZE tentoonstelling met haar realistisch stempel naar die aan de Sluislaan is een kleine stap. Men treedt overigens een andere wereld binnen. De Experimentele Groep, waarvan Appel, Constant en Corneille verte genwoordigers zijn, heeft heel wat kwade pennen in beweging gebracht. De hevigste aanval was die tegen Ap pel, toen hem door het gemeente bestuur van Amsterdam was opge dragen een wandschildering te maken vcor de koffiekamer der ambtenaren in het hoofdstedelijk stadhuis. Vele kranten achtten zich verplicht te pro testeren tegen de schildering. Waar om is mij nooit duidelijk geworden, daar het niet tegen de artistieke kwa liteit ging en de zedelijkheid geens zins in gedrang kwam. Nu kan men in Bergen werk van Appel zien. Het staat beneden dat van Corneille en Constant. Het is ongerichtcr en ik geloof dat wat hij geeft, niet over eenstemt met wat hij wil. Er lijkt mij ook veel kunstmatigs in. Zijn „To tem" niettemin toont een stevige structuur, is ook in de kleur verant woord en geeft aan (zoals ook enkele tekeningen waarvan de vergelijking met kindertekeningen zich vanzelf opdringt), dat deze jonge schilder inderdaad iets in zijn mars heeft. Van Constant hangen er vier schilderijen. Het is mij onbegrijpelijk dat stukken als „Eiffeltoren" en „Juli-vreugde niet mooi gevonden kunnen worden. Het zijn gave werken, waarvan een kracht uitgaat, die eigenlijk als in een flits laat zien, hoe tam onze kunst wereld is buiten het experiment, hoe onze kunstenaars doorwerken, even kabbelend als een bosbeekje. Niet omdat Constant abstract is (dat is geen verdienste, maar een plicht), maar omdat hij zich een waarachtig schilder toont, springt zijn werk naar voren. Ook Corneille's schilderijen, fijner van bouw, aesthetischer, zijn het werk van een waar kunstenaar. Hij beheerst zijn vak, weet wat hij wil en hij geeft in „Spel aan het strand" en in „Vissen en Mensen" (de titels waren in het Frans, maar ik geef de vertaling maar) verbeeldingen die alweer niet om het abstracte frap peren, maar om de afgewogenheid van kleur en vorm. Men mag zeggen dat Appel het meest experimenteel is en daarom het minst geslaagd in zijn bedoelingen en dat Constant en Corneille hun be doelingen verwerkelijken en daarom eigenlijk niet meer experimenteel zijn, (v. d. W. in de Alkmaarsche Courant). „Slecht weertje, meneer!" beweert mijn hospes, aannemer van schilder werken, in wiens huis ik voor de zo mermaand Augustus met mijn gezin mijn intrek heb genomen en wiens keurig villaatje een waarachtige ge tuigenis aflegt van zijn vakmanschap. Alles, zowel in- als uitwendig, zit keurig in de verf, indrukwekkend keurig, een lust voor de ogen. ,,'t Is maar triestig", merkt zijn vrouw op, die ik in de hal tegenkom. Och, en wat zeg je dan: „We heb ben de tijd", of: „Achter de wolken schijnt de zon, ook in Bergen of: „Het zou toch wel sterk zijn, als het de hele maand zo bleef". Neen, er zit niets pijnlijks in deze opmerkingen, want Bergen heeft ook bij dit weer zijn sfeer. Wij waren nauwelijks vijf minuten in ons liefe lijk huisje, één van de zovele liefe lijke huisjes in het dorp, toen de eer ste regendruppels de maand Augustus inluidden. Hoe moesten wij dat op vatten, als een slecht voorteken, of als een „zoveel te eerder is de de pressie achter de rug". Bij vertrek uit mijn woonplaats hoorde ik al de gebruikelijke wens: ,,'t Is te hopen, dat je goed weer treft", waarop mijn philosopisch com mentaar luidde: „Och, als ik er maar uit ben, er echt uit, het weer neem ik zoals het komt". En dat doe ik ook. Mopperen over het weer! Geen spra ke van. Wij houden van Bergen door dik en dun, met of zonder zon, met of zonder regen. Wij behoeven toch niet altijd zo maar direct bij onze aankomst met de tram, in zee te duiken. En wij zijn er „uit", uit de dage lijkse sleur. Wij leren hier als het ware in één slag, waarmede wij zo dikwijls in ons gewone dagelijkse le ven te kampen hebben, n.l. geduld te oefenen. Bergen verandert ons in één slag, neemt ons op in zijn sfeer en plensregens en storm kunnen dit niet verhinderen. Het heeft zijn bekoring, het is knus. om tussen twee buien door in het dorp onder de eeuwenoude ruisende en druppelende bomen te winkelen. Je loopt een keertje extra naar de leesbibliotheek, je schrijft volle pen nen leeg en lege bladen vol, je leest de Badbode grondiger, je speurt mi nutieus de gastenlijst door of je geen bekenden daarbij vindt, indien ze al niet zichzelf hebben aangekondigd, door een roep uit een raam van: „Hallo, ook in Bergen?!" alsof je aan wezigheid nog niet voldoende beves tiging van dit feit inhield. Nu ja, je moet toch iets zeggen en in je va- cantie kan je je heus wel van die nie- mandalletjes veroorloven. Dank zij dit weer, heb ik mij het boekje van Mevrouw van Reenen Völter: „De Heerlijkheid Bergen in Woord en -Beeld" aangeschaft en grondig doorgelezen. Een aanbeve lenswaardig boekje, dat de gewoonten van de bevolking van oudsher, de ge schiedenis van het dorp, ook in de laatste oorlogsjaren en de beziens waardigheden beschrijft. En waar je al niet toe komt, pro zaïscher kan het al niet, achteraf bekeken. Ik kocht een Engels woor denboek. Wat doe je daar nou mee in je vacantie? Niets, maar ik kocht het. De regen is goed, ook voor de negotie, en waarom ook niet, zulke „seizoen" verkopen, daarvan moeten de winkeliers het in deze tijd hebben. Mijn vrouw heeft haar zonnebad verwisseld voor wol, breinaalden en een blad met breipatronen en zij ver maakt zich best, alsof dat thuis ook niet het geval was, maar blijkbaar klikken de breinaalden in Bergen toch anders. Het is goed in Bergen te zijn! Meer zeg ik er niet van. Het loflied over Bergen laat ik achterwege. Dat is al zo vaak in verschillende toonaarden gezongen. Kiik maar eens in het num mer van 30 Juli van de Badbode wat Praetvaer van Elsevier op zijn wijze daarover heeft „gedicht". Het is goed in Bergen te zijn, het weer ten spiit. Bergen verandert niet, het weer wel eens! Wijd ligt het beboste land en de duinen rijen zich in altoos w/isselende glooiing tot u/aar de zee de kust bespoelt Mijn jongste zoon haalt mij wreed uit mijn overpeinzingen: „Pa!" „Ja, wat is er?" „Ik verveel me dood!" Kunt U zich dat 'nou voorstellen? Badgast.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Bergensche bad-, duin- en boschbode | 1949 | | pagina 3