i
De hoed van Napoleon achter glas
rijjas
B. SPAN DAU/
F. KAANDORP
Drogisterij „De Vijzel" f
-Qen boóbrand koort er keuó niet bij,
rookt cduó niet in boó oj kei
Ontwikkelen en afdrukken
Vertaling Tineke Mooy-van Gulik
In ons land zijn weinig novel-
lenschrijyers, en die er zijn vin
den nauwelijks een lezerspubliek.
Natuurlijk is het publiek niet op
te voeden, daar het te veel- en
te stijihooidig is, wat ons echter
niet belet thans een verhaal te ge
ven van Manuel Komroff, in 1890
in New York geboren. Zijn be
roemdste roman is Coronet.
IN HET PRACHTIGE paleis van
Fontainebleau, even buiten Parijs,
rust op een geborduurd zijden kussen
in een vitrine, de hoed van Napoleon.
Dit is dezelfde hoed, die hij op had
toen hij van Elba terugkeerde en zijn
leger begroette, dat zich aan het ver
zamelen was, het leger, dat hij naar
het slagveld van Waterloo voerde.
Maar dit alles is vele jaren gele
den, meer dan honderd jaar geleden,
zeggen de gidsen, wanneer ze grote
groepen bezoekers door het paleis
rondleiden. En voor deze vitrine met
zijn historisch pronkstuk stond nu 'n
pasgetrouwd boerenpaartje van bui
ten. Zij was een blozende boerendoch
ter en hij was de zoon van een boer
uit Zuid Frankrijk. Dit was hun hu
welijksreis.
Zij stonden voor de vitrine. Haar
vingers speelden met haar gekleurde
lintjes en hij staarde naar de zwart
vilten hoed in de vitrine. Hun rode
gezichten en grote handen werden in
het glas weerkaatst. Het leek net of
hun lichamen een beetje zwaaiden,
precies zoals die week toen de dorps
pastoor voor hen stond en het huwe
lijk inzegende.
„Hij was de grootste man van de
wereld," zei ze.
„Ja, hij was een groot man. Hij was
Keizer van bijna de hele wereld".
„Moge zijn ziel in vrede rusten".
„Keizer zijn is vast een erg moeilijk
baantje. Ik denk niet, dat ik het
graag zou willen. Te veel papieren en
documenten te lezen en alles is
zoals in de herfst, wanneer we ons in
huis moeten opsluiten en de bladeren
krakerig en bros worden. Het lijkt zo
onnatuurlijk om keizer te zijn, vind je
niet?"
„Nee hoor, Emil, beslist niet. Het is
vast wel erg moeilijk. Maar ik geloof,
dat jij alles wel zou kunnen doen,
wat je wilde. Niemand had toch ook
ooit gedacht, dat je deze zomer het
kippenhok klaar zou hebben, vooral
omdat we al zoveel gezeur hadden
met die oude wijnvaten die lekten en
de luis op groente. Maar een keizer
hoeft niet al die papieren en zo te le
zen. Ze vertellen hem wat er in staat
en hij hoeft alleen maar zijn hand
tekening te ztten. En dat kan je toch
wel, Emil?"
„Natuurlijk".
„Maar het zoti voor mij veel moei
lijker zijn, Emil. Dit zou wel een mooi
huis zijn om in te wonen. Maar de be
dienden zouden je de hele dag bekij
ken. Ik zou het afschuwelijk vinden
als vreemde mensen me bekeken,
maar als jij keizer was, zou ik het
eenvoudig moeten doen en niks zeg
gen".
„Wat doen, Marie?"
„O gewoon alles doen. Op de keu
ken letten om te zorgen dat de schur
ken niet stalen en allerlei dingen
doen, die dames doen, zoals bedden
opmaken en nieuwe jurken _naaien.
En voor het huis zorgen".
„Het moet een moeilijk baantje zijn,
keizer. Ik geloof niet, dat ik het graag
zijn zou."
„Als je wilde, weet ik zeker, dat je
alles zou kunnen worden waar je zin
in had. Je bent zo sterk en ik
houd zoveel van je."
EINDELIJK GINGEN ze bij de vi
trine met de hoed van Napoleon van
daan en wandelden de tuinen in.
Hier aten ze hun boterhammen op
en keken elkaar in de ogen. Na een
lange stilte keek ze op en zei: „Zeg
Emü, we moesten eigenlijk nog even
naar het Paleis terug gaan vóór ze
sluiten en de hoed nog eens bekij
ken."
door MANUEL KOMROFF
„Arme Napoleon", zei Emil.
„Ja, het is zo zielig. Hij was eens
Keizer van de hele wereld, bijna, en
nu is hij dood."
Ze wandelden terug om nog eens
naar de steek te kijken. En 's mor
gens, onder voorwendsel dat het op
weg naar het station was, gingen ze
nog eens en keken voor de laatste
maal naar de hoed van Napoleon ach
ter glas.
In de trein zuchtte ze: „Het was een
heerlijke huwelijksreis, hè Emil?"
„Nou en of".
Toen fluisterde ze in zijn oor: „Ik
houd van je, Emil."
Hij ging rechtop zitten en pakte
haar rode hand vast. „Ik dacht, dat je
Illustratie David Kouwenaar
plaatsen was het gras gegroeid gedu
rende hun afwezigheid. Hier was een
kans voor een tweede oogst en ze
hadden in een ogenblik hun vacantie-
kleren uit en hun grote klompen weer
aan. De klompen, die eeuwenlang de
velden van Frankrijk aangestampt
hebben. Ze hadden nog maar een paar
uur voor de zon onderging.
Die nacht, toen ze zwaar ademend,
in bed lagen, fluisterde ze: „O, Emil,
het is zo fijn weer thuis te zijn".
Hij drukte haar hand.
„Het moet vreselijk zijn in een pa
leis te wonen", voegde ze er aan toe.
Weer drukte hij haar hand.
„En zo zielig."
misschien verliefd op Napoleon was".
„O, ja, maar dat is anders, Emil."
„Hoe, anders?"
„Nou, hij is dood en ik heb mede
lijden met hem het is zo zielig. Hij
was zo'n groot man en het is zo moei
lijk om keizer te zijn. Je hebt het zelf
gezegd je weet toch dat je het ge
zegd hebt?"
„Ja, ik heb het gezegd, Marie, maar
ik dacht aan mezelf en niet aan Napo
leon. Het was makkelijk voor hem,
omdat hij altijd nou ja, hij was al
tijd met iets geweldigs bezighij
was generaal. Het is makkelijk voor
een generaal om allerlei dingen te
doen."
„Hij was erg dapper en daarom
„Daarom ben je verliefd op hem?"
„Ik houd van jou ook, Emil. Ik wil
zo graag dat je een groot man wordt
en dat de mensen je hoed bewaren
maar niet dat je keizer wordt."
Emil was jaloers op Napoleon. Hij
bleef steeds uit het coupéraampje
naar buiten kijken, naar de groene
velden en de lange rijen hoge popu
lieren.
's AVONDS WAREN ze terug op
de boerderij. De geur van het groene
struikgewas en de omgewoelde aarde
vulde hun neusgaten. Op sommige
„Je denkt aan de hoed van die
dooie keizer."
Hij liet haar hand los.
„Nee, Emil, ik dacht alleen maar
onzin. Ik houd van je, Emil."
Ze sloeg haar armen om hem heen
en hij kuste haar ogen en vlezige
wangen en haar vochtige rode mond
vochtig van de dauw der aarde.
En Napoleon kwam nooit weer tus
sen hen. Slechts éénmaal doemde hij
nog eens op. Dit gebeurde ongeveer
een jaar later, toen Emil de trotse va
der werd van een zoon.
„Hij is de mooiste jongen van de
wereld", zei de vader.
En zij kietelde het kind onder de
kin en voegde er bij: „We zullen hem
tentoonstellenachter glas."
Toen noemden ze alle namen op
van de oude koningen en keizers, die
ze zich konden herinneren, maar in
hun plattelandsoren klonken ze alle
maal vreemd en droevig.
De druiven waren rijp en er was
veel werk te doen op de boerderij,
maar in verloren ogenblikjes zaten ze
te beraadslagen en dachten dikwijls
aan de hoed van Napoleon in de
vitrine.
Tenslotte noemden ze hun zoontje
maar Jan.
<~flotitieó van een gaót
NACHTMERRIES
Met ware doodsverachting wendde
ik pogingen aan mij te verwijderen uit
het gezichtsveld van een oog, zo
groot, dat de pupil naar oppervlakte
dienst zou kunnen doen als draai
schijf voor een locomotief.
Mijn pogingen bleven vruchteloos en
dat niet alleen. Het oog, beter gezegd,
de pupil, kwam steeds naderbij. Mijn
adem liep vast ergens heel achter in
mijn keel. Mijn hart klopte niet meer,
doch stampte alsof er een door een
dieselmotor aangedreven perspomp
in was gemonteerd, met als enig doel
al mijn bloed in één keer naar buiten
te persen, dwars door slagaderen en
vlees en vel heen.
De pupil bleef nader komen. Ik pro
beerde te schreeuwen. Het lukte niet.
Machteloos in de strijd tegen de on
zichtbare krachten, die mij aan mijn
plaats kluisterden, vol afgrijzen voor
de pupil, die mij. binnen enkele ogen
blikken zou vermorzelen, restte mij
niets dan sidderend het naderend ein
de af te wachten.
Plotseling scheen er een wonder te
zijn gebeurd. De pupil was weg. De
druk van de perspomp nam af; de mo
tor scheen op zijn vrijloop gezet.
Eerst ging het moeilijk, doch even la
ter kon ik weer ademhalen en mij be
wegen, maar er was iets met mijn
ogen. Ik kon niets meer zien. Nieuwe
angst, doch niet zo groot als de drei
gende vermorzeling door de pupil.
Tastend zocht ik mijn weg. Zo kwam
ik aan het strand. Daar waren veel
stemmen. Mijn vrees op iets bloots te
zullen trappen bleek ongegrond. Het
was alsof iedereen voor mij op zij
schoof, waar ik ook liep. Neen, toch
niet. Een licht schokje bracht mij tot
stilstand. Even veerde ik terug als
door de druk van een gewatteerde
kleine bumper.
„Mijnheer, kunt U niet uitkijken?
U hebt Uw ogen toch niet in Uw vest
zakje?" Het was de stem van een da
me, die nu lichtelijk verontwaardigd
was, maar anders zeker niet onsympa
thiek zou zijn.
„O eh mevrouw", stamelde ik.
Ik wilde nog veel meer zeggen, maar
bracht het niet verder dan enkele
vrij hulpeloos geuite onbenullige ver
ontschuldigingen.
De dame kreeg blijkbaar medelijden
met mij. „Zegt U maar juffrouw hoor!
U liep zeker wel heel zwaar in ge
dachten", zei ze ironisch, maar toch
heel vriendelijk, met een kirrend lach
je er achteraan. „Bent U hier ook met
vacantie?" Haar stem klonk nu be
paald innemend. Zij moest vast heel
lief en aardig zijn.
O, dat ik haar niet kon zien
In de verte hoorde ik de stem van
Theo van der Wal. Hij kwam bij pns
staan. Ik vroeg hem, waar hij zo op
eens vandaan kwam. Hij begon te la
chen, vrij hatelijk vond ik, en sloeg
daarbij op zijn dijen. „Kerel, hoe kun
je zo stom zijn om zelfs nu nog je oog
bedekt te houden", zei hij. „Maak
toch je vestje los!" Ik probeerde hem
een trap te geven. Mijn voet. schoot
echter in een luchtledig, ik viel om
enwerd wakker. Het aardige
meisje was weg. Door een kier tussen
de gordijnen zag ik de ochtendsche
mering.
Op mijn nachtkastje lag de Badbode
van 24 Juni 1950, met pagina 3 naar
buiten gevouwen. „Een verhaal van
Theo J. van der Wal, illustratie van
Jaap Mooii", zo begon het verhaal
zonder titel.
Ik belde terstond Theo van der Wal
uit zijn bed. Onomwonden vertelde ik
hem, dat ik nooit een vestje droeg en
ik noemde hem Max Navelaar.
Jan van Duinen.
LUXE BROOD- EN BANKETBAKKERIJ
CHOCOLATERIE
Alles eerste kwaliteit
Dorpsstraat 11 Tel. 2015
JOHa. A. W. C. v. d. EEM,
Apoth.-assistente
Bergen (N.H.) - Dorpsstraat 18
Telefoon 2383
FOTOHANDEL
Oude Prinsu/eg 27, naast V.V.V.