DE VALLEI UIT GENESIS door Anthony van Kampen J. TON ZOON V. „ï~t Wilt U de juiste tijd? M. VELDMAN <2h'e d'onruót niet in 't kart en keelt, eeft zalig, aló kij bugten leeft Voor prima viswaren en gerookte paling Mevr. BROERTJES DIE MORGEN, juister gezegd, die na-nacht, waren we van üe strip op Biak gestart. Bestemming: het Stenen Tijdperk, ergens in het hart van de Vogelkop van Nieuw Guinea. De Ca- talina van de Koninklijke Marine schoof als een luie, slome eend door de mist- en wolklagen. Op het navi- gatie-tafeltje was de waarnemer be zig met ingewikkelde berekeningen en ik zag blaadje na blaadje zich vul len met eindeloze reeksen cijfers. Er werd vrijwel steeds blind gevlogen, We zaten boven het wilde berg land, soms zichtbaar voor een paar minuten, als het ontzaglijk mist-pla- fond openscheurde. Ik zat met m'n neus tegen het dikke glas van de blister gedrukt en keek om beurten naar de hemel en de aarde. En aldoor was er een stem in me, die zonder op houden hamerde: vergeet dit niet, be waar het in je herinnering, zoek woorden voor de dingen die je nu ziet tussen hemel en aarde en ont houd die woorden. Straks, later, zul je vergeefs naar die woorden zoeken. Ik vond die woorden, die uitslui tend superlatieven moesten zijn, niet en ik heb ze nog steeds niet gevon den. Ik wist geen woorden voor die ontzaglijke zuilen en bogen, bestaan de uit een kosmische samenstelling van wind en regen, nevel en wolken. Nergens begon hier de aarde en ner gens eindigde de hemel. Zo moést het geweest zijn zoals het staat beschre ven in het eerste Boek van Genesis, Toen de aarde alleen nog was: woest en ledig. En de Geest over de wate ren zwierf. Hoe ver leek de wereld in dat uur, dat ik altijd als een der opperste uren van mijn leven zal blijven be schouwen. De wereld der mensen. De wereld van huizen en straten en plei nen; van fabrieken en schepen, van kleine zorgen over kleine dingen. Het was alsof die wereld voorgoed teloor ging, na het vertrek van Biak, aan de Noordkust. Er stonden zuilen, van een diep blauwe en brons-goudige kleur, die de hemel schenen te dragen. Soms kromp zo'n zuil ineen, wankelde, trilde. Een moment later zou de he mel instorten en de chaos komen over de wereld en de griezelig kleine Ca- talina, die zich voortploegde door de baaierd van mist en wolken. Beneden werd de aarde weer zicht baar. Het deed me denken aan de keer, dat ik diep wegdook, in een meer. Na vier meter kwam de bodem opwellen, zwart en grauw. Daaraan deed de aarde denken, die ook op welde. Het groene oerbos van Nieuw Guinea bedekte kraters, valleien en canyons, maar uit dat oerbos staken de naakte hellingen van het kalkge- bergte. Daar leefde geen mens. Daar leefde geen dier. Daar was geen wa ter. Daar was alleen de stilte van de kosmos. Zo vlogen we naar het stenen hart van dat vreemde, verre land. En er kwam een moment, dat de barrière van wolken en de galerij der reuzen- zuilen verbroken werden en we vóór ons twee, drie zilverwitte vlekjes za gen, gevat in een krans van groen. Ik keek naar de waarnemer en hij knikte. Ik wist wat dat betekende. We waren in het Stenen Tijdperk ge komen. Voor ons lagen, op negendui zend voet diepte, de drie meren, die nauwelijks tien iaar geleden waren ontdekt door vliegers van de KNIL, die voor de Bataafse aan het lucht- kartéren waren. De Wisselmeren, ge naamd naar een der twee mannen, die de eerste blanken waren, die de vallei vanuit de lucht aanschouwden. Het legendarische neolithicum, waar van „kabar angin", „het gerucht van Fijne Lederwaren Strandtassen Schoenreparatie Stationsstraat Tel. 2368 de wind", alle tijden door verteld had. Drie meren in het stenen hart van de Vogelkop: het meer Tigi, het meer Tage en het grootste der drie: het meer Paniai. Niet helemaal terra incognita meer. Na de ontdekking was er een be stuursambtenaar geweest, een ont dekkingsreiziger, een zendeling en nog enkele anderen. En hier was dat die allermerkwaardigste jonge con troleur van het Binnenlands Bestuur, Jean Victor de Bruyn, doctor in de indologie, doctor in de letteren en wijsbegeerte, jaren leefde als berg- papoea onder de bergpapoeas. Zoals eens Snouck Hurgronje als hadsji on der de Mekkagangers. Levensgevaar lijk was het avontuur van Dr de Bruyn, wiens bijnaam aan alle kusten van Nieuw Guinea is: Jungle Pim pernel. DE CATALINA GLEED weg uit de dunne, wervelende, spiralende nevel en zocht het grootste der drie meren. Hij dook er heen; toen de motoren werden afgezet, viel er een vreemde, onnatuurlijke stilte in het toestel. Ik zat nog steeds voor de blister en hield m'n adem in. Iedere zenuw, ie der allerfijnst deeltje van m'n her senschors was tot het uiterste waak zaam en vertelde me dat er iets zeer onalledaags ging gebeuren. M'n hart sloeg zo luid en zo nadrukkelijk als een hamer op een gong. Die laatste paar honderd meter was het niet het vliegtuig dat zich op de glanzend gepolijste oppervlakte van het meer Paniai stortte, maar het meer verhief zich met enorme'/- snel heid naar de Catalina. Het was de omgekeerde zwaartekracht. De aar de, dat meer, stortte zich op ons, op het vliegtuig. Toen was daar alleen nog maar het scheurend schuren van de smalle alluminium kiel van het toe stel, dat de spiegel van het water openreet. Brullend drong het metaal zich in het zilveren, vlakke, volkomen rimpelloze oppervlak. Meer dan vier honderd meter drong het door en toen lag het stil. Het schuim spatte uit, het kielzog loste zich op, de grote krin gen en rimpelingen liepen uit en het werd opnieuw stil. Een kilometer voor ons rees de oever op. Donkergroen, vol schaduw en zonder een enkel bewijs van enig leven. Niet van menselijk leven en niet van dierlijk leven. De jongens van de Catalina gooiden de blister open en koel en fris kwam de lucht van het meer in de door olie en benzine bedorven lucht van het toestel. Ik wachtte tot. het gegons en ge- knap van de snelle daling uit m'n Illustratie Jaap de Carpentier oren was verdwenen. Toen begon ik te luisteren. Ergens moest toch een vogel hoorbaar zijn, een witte pape gaai of zo'n kleine, vuurrode loerie. Nergens was een vogelstem hoorbaar. Ik keek over het water van het meer, dat zo stil lag en zo dood als kwik in een reservoir. Ik luisterde naar de wind. Maar er was geen wind. Nog niet het allerflauwste briesje. Ik reisde eens in een slee door Est land, waar de dorpen der mensen soms vele uren uit elkaar liggen. We stopten om een sigaret aan te steken, en het was zo stil dat we er naar be gonnen te luisteren. Er was niets hoorbaar, alleen het gejaagde hijgen van de honden. Het was op een dag in de Rode Zee, dat we met een vlet van het gro te schip afstaken. Boven ons woedde de zon maar de zee was zo blak als of het gesmolten teer was. 't Was zo stil, dat de matrozen ophielden met roeien en elkaar aanzagen. Vanwege de stilte. Toch klukkerde er wat wa ter onder de kiel van de vlet. En daar is de stilte van de studio in een radio-gebouw, die harde, ijzige, kunstmatige stilte. Maar deze stilte, hier op het meer Paniai, was de vreemdste, nadrukke- lijkste, meest geladen stilte die ik me kan herinneren ooit beleefd te heb ben. Ik had het gevoel alsof deze stil te iets waakzaams had, ja, hoe moet ik dat zeggen en verklaren. Deze stilte was zó nadrukkelijk, ze was, wat de mensen zonder er bij na te denken, noemen een sprekende stilte. Het was alsof op hetzelfde moment, dat de Catalina neerstreek, ieder ge- luid was gestold, bevroren. Geen van ons verbrak de stilte, zelfs niet de jongens van de crew die stuk voor stuk de nuchtere inslag hadden van Hollandse vliegeniers. Ze luisterden. Er was niets dan het geluid van on ze eigen kloppende, bonzende, wat verontruste harten. En toen, ineens, 'n paar druppels olie neervielen op een der vleugels, was het alsof er een steen tegen een blikken scherm werd geworpen. ZO LAGEN WIJ te wachten. Rond om ons de oever van het meer Paniai, donkergroen en geheimzinnig. Ik wist dat dit het groen was van de wereld, waarin een pygmeeënstam woonde. Het meest verloren, meest eenzame, meest verlaten deel der aarde. Hier woonde, in dat groen, achter dat groen en tussen dat groen, een stam van tienduizenden kleine mensen. Het vergeten volk der bergpapoeas. Hier leefde het laatste volk ter aarde, dat zich nog in het Stenen Tijdperk be vond. Hier, achter die gordijnen van donker groen, leefden mannen, vrou wen én kinderen in een natuurstaat, zoals wij, Westerlingen, wellicht dui zenden jaren in de historie van deze Planeet terug, geleefd hebben. Hier leefden ze, op de bergen en in het oerwoud, zo naakt als God ze schiep. Hier, in dit vreemde, verre dal, her metisch ingesloten door de vier- en vijfduizend meter hoge bergmuren, die nog nooit een van hen overtrok. Een eigen wereld, een eigen gemeenschap! Waar het gezin nog niet bestaat. Waar men het schrift niet kent. Waar men denkt dat deze vallei de aarde is en dat daarbuiten niets an ders is dan het Huis der Demonen. En waar de Mado heerst, de grote, gevaarlijke, wraakzuchtige God van het water. Hier leefde de man, wiens naam aan de meren is: Jungle Pimpernel. Hier leefde hij met de stam. Hij sliep met de mannen in de mannenhuizen. Hij sprak met de vrouwen, die lust en lastdieren zijn in de vallei. En hij zong de oude volksliederen van de bergstammen en nam deel aan hun tochten om zoutkoeken te halen van de bronnen, die in het gebprgte lig gen. DAT ALLES HERINNERDE ik mij in dat uur dat het vliegtuig was neer gestreken op het meer Paniai. Ik wist dat daar op die oever, zo dichtbij, honderden, wellicht duizenden ogen- paren op ons gericht waren. Want de donder van het vliegtuig was gehoord, lange tijd eer het daalde op het wa ter. Waarom kwamen ze niet? Ik vroeg het de enige man in het vliegtuig die het weten kon: Dr De Bruyn, Jungle Pimpernel. Hij glim- lacte en zei: „Ze komen wel." Toen werd het opnieuw stil. En ik leerde in die ogenblikken dat dit de stilte is, die het Westen niet meer kent. De stilte die eens over de aarde lag toen deze nog woest en le dig was. Dit, het meer Paniai, was de laatste plek op aarde waar het zo stil was als in die onvoorstelbaar ver ach ter ons liggende tijden, toen de adem Gods over de nog ongeordende aarde ging en het Leven nog moest gescha pen worden. Ik was gekomen in de allerlaatste door de wereld tot voor enkele jaren onontdekte, vallei, waar de stilte be waard bleef voor enkele duizenden mensen, levend in het Stenen Tijd perk. Koopt dan een kwaliteits-uurwerk bij KI. Dorpsstraat 9 Tel. 2778 Vakkundige Reparatie-inr. Sieiman 5"bullaert Ruïnelaan 8 Tel. 2506

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Bergensche bad-, duin- en boschbode | 1950 | | pagina 3