<o4ü-^Be(-a-^ar F. KAANDORP INTERVIEWS (X) V/oor Rijwielen naar DE GOEDE NIEUWLAND door A. VAN ULSEN DIEP IN DE NACHT was onze Convair te Mezze bij Damascus neer gestreken, nadat ze haar schaduw eerst in het zon-, en later in het zil veren maanlicht, over de nog hier en daar besneeuwde Alpen, over Mona co, Monte Carlo en Menton, over Ro me, Capri en Tarente en een paar uur later over de Acropolis, Amorgos, Rhodos en Cyprus had laten glijden Als altijd waren we zo snel moge lijk naar ons hotel gereden, om de te kort gekomen slaap in te halen. Steeds was dat gelukt, maar ik wist dat het mij ditmaal niet zou gelukken. Het was een mooie vlucht geweest, maar er was iets onbestendigs dat mij druk te als een onweer nog ver achter de horizon. Alles had mij tegen gezeten, 't Was al begonnen aan de Eeuwige laan waar een onverlaat juist in de bocht grint had gestrooid, hetgeen mij bijna een spatbord kostte. Het was de overweg bij Beverwijk, de pont te Velsen en de brug in Haarlem, die mij het wonen in Bergen had doen ver vloeken. Het was het eten aan boord, dat ik geitenvoer genoemd had; het was een Italiaan, die ik over de radio telefonie met spaghetivreter dat hij toch niet verstond betiteld had. Kortom, het was mis en met een: „Welterusten, morgen zien we elkaar weer" had ik me naar mijn kamer be geven, een bad genomen, me in pya- ma gestoken en kort daarop, toen de hitte, door de latente warmte uitstra lende muren, niet meer te harden was geweest, een broek en shirt aan geschoten om naar buiten te gaan. Zij, die Damascus kennen, weten, dat zich achter de brede hoofdstra- te de vooral bij nacht lugubere, mis schien wel 2000 jaar oude achter buurten uitstrekken. Het zal ongeveer drie uur 's nachts geweest zijn toen ik op slippers het straatje naast het hotel insloeg. Het lag daar zeer pitoresk in het maan licht, stonk nog van de vorige dag zoals alles in het Oosten en op de achtergrond was de klank van Ooster se, jammerende muziek. Er was iets dat mij aantrok om mij hierheen te be geven, hoewel ik wist dat het in dit nachtelijk uur niet ongevaarlijk was. Nauwelijks had ik honderd meter afgelegd, toen ik vóelde dat iemand naar mij keek. Het bleek een oude Arabier te zijn met een enorme baard, getooid in de gebruikelijke kledij met hata acal abaie hoofddoek en man tel zijn blik was doordringend. Zijn ogen lichtten van uit het donker, zij waren hypnotiserend. Mijn poging om door te lopen mislukte en voor ik het goed en wel besefte zat ik naast hem. Een zwarte kat sprong miauwend het donker in. De man mompelde zo iets van: Ali- bel-a-zar, waarop ik, aannemend dat dit zijn naam was, de mijne noemde. Schril siste, hij tussen zijn tanden; dertig seconden later boog een Oos ters knaapje zich aan mijn voeten. Mijn antwoord was een gebaar met duim en wijsvinger, een methode om in Holland een oude klare aan te dui den. Hier, in Damascus, bedoelde ik uiteraard een kleine Turkse koffie. Zeer tot mijn verbazing ging dertig seconden later de koffie mijn neus voorbij en werd mij iets blanks in een glas toegedacht. Nooit zou ik de inhoud gedronken hebben, was het niet de Oosterling geweest, die met zijn blik mij dwong het afgrijselijke vocht in te nemen. Geen woord werd gesproken. De sfeer, de Oosterse muziek, de stank van kamelen maakte me onrustig, haast bang, doch de gedachte, wat de ze Arabier als het een rover was van mij, arme Hollander, met een paar papieren guldens en een onver- zilverde chèque op zak, zou kunnen willen, stelde me gerust. WE ZULLEN DAAR EEN uur ge zeten hebben ik was dusdanig on der de invloed van de vreemdeling, dat tijd mij niets meer deed toen ik in de verte het geklik-klak-klok van paardehoeven weerklonk en over de hobbelige keien een armoedig rijtuigje naderde. Zoals in het Oosten gebruikelijk, siste mijn buurman driemaal, sloeg zijn burnous toe en voor ik het besefte, hobbelden wij door donker Damas cus. Met teruggeslagen hoofddoek, om mij te kunnen gadeslaan, zat baardmans breeduit naast mij. De rit was een plaag: op de reuk geoordeeld, reden we door de kwar tieren vap de ambachtslieden, leer looier?, schrijnwerkers, "bakkers eii smeden. Kamelen lagen te slapen, nu en dan balkte een ezel. Bedelaars lagen voor dood in de goot en beter gesitueerde Arabieren sliepen op kleedjes voor hun woning. De hoeven van het schonkige paard je klik-klak-klokten verder en vrees maakte zich van mij meester. Zou mijn co-pilot de machine alleen terug kun nen vliegen, zou dit drama dat ik nu begon, ooit aan het licht komen? Zou den de sensatiebladen het in hun kop pen vermelden? Toen ik uit mijn gepeins opschrikte, lag Damascus achter ons in het zilve ren maanlicht, haar moskeeën en mi narets tegen de grijs-blauwe hemel af stekend. De geur van de woestijn maakte me ziek. Plotseling zwenkten we rechtsaf een weg in door een rijk beplante tuin met palmen. Aan weers zijden buiten de tuin lagen lemen hut ten. Het rijtuigje hield in. Mijn mees ter zo was ik onder zijn invloed steeg uit. Op drie lichte en een zware klop werd door een slanke gesluierde vrouw een enorme met ijzer beslagen deur geopend. Zij schreed ons voor, we gingen een binnenplaats over, waar een fontein klaterde. Het mooie van dit duizend-en-een-nacht-tafreel kon mijn vrees ik was werkelijk bang niet overwinnen. De Oosterling liet zich neer op een kussen en wees mij een plaats recht tegenover hem. Recht tegenover mij zat hij, en hield zijn doordringende blik op mij gevestigd. De angst die zich van mij meester had gemaakt, meende ik te kunnen afleiden met een lucifersmopje. Toen ik hiertoe naar een doosje in mijn broekzakken tast te, klonk weer het bekende schrille gesis. Dertig seconden later rookten wij beiden een Turkse waterpijp. De stilte werd slechts verbroken door ons beurtelings geborrel in het meer op een kachel dan op een pijp gelijkend instrument, de klaterende fontein en zachte vrouwenstemmen onge veer tien meter achter mij. Toen mijn gastheer opstond, zijn burnous dichtsloeg en zich achter mij begaf, moest ik, hoewel ik voelde dat het onbescheiden was, omkijken en ik zag hoe hij voorzichtig de gordijnen terugsloeg en door een opening in een soort hangend tapijt naar binnen gluurde. Het was, het kon niet anders, een harem. MIJN GEVOEL VAN ANGST maak te plaats voor vreugde: eindelijk zou ik dan misschien de kans krijgen een harem te zien. Vijftien jaren lang, sinds mijn eerste Indië-vlucht had ik hierop gewacht! Ik was er van overtuigd dat het moeite zou kosten. Ik wilde mijn vreemdeling neen, het was geen LUXE BROOD- EN BANKETBAKKERIJ CHOCOLATERIE Alles eerste kwaliteit Dorpsstraat 11 Tel. 2015 rover ik wilde hem iets zeggen, hem goed doen stemmen. Ik móest en zóu de harem zien. En toen, hoe ik er bij kwam, begrijp ik nu nóg niet, vertelde ik hem, nadat hij weer met gekruiste benen voor mij zat, mijn laatste, beste en grap pigste paardenmop. Het effect was enorm, mijn Ooster ling luisterde aandachtig, borrelde nu en dan met zijn pijp, streek met het mondstuk door de tot zijn middel rei kende baard. Hij was een en al oor. En toen, waarde lezer, toen gebeur de het! Ware ik ouder geweest, het zou me een hartverlamming bezorgd hebben! Nooit en nimmer zal ik het vergeten: in perfect Hollands sprak mijn Arabier: „Die ken ik, oud als mijn baard!" Op hetzelfde moment rukte hij zijn baard af, gooide zijn hoofddoek in de hoek, streek door zijn dunne haar en ging voort: „Ton, nu heb ik eindelijk revanche kunnen nemen op de mop, die jij mij het vorig jaar met dat voetbalteam naar Copenhagen toedacht! Met de mond open moet ik geze ten hebben, zoiets mompelend van: „Je hebt gelijk Willem, dat is dus één-één!" Mijn collega Willem van Veenen- daal, hadsji-vliegr, kenner van het ge heimzinnige Oosten bij uitnemendheid, siste tussen zijn tanden en dertig se conden later dronken wij een Turkse koffie. De volgende dag onze rustdag en de dag daarna, op de terugweg is te Athene, Rome, Nice en Schiphol hartelijk gelachen. Stockholm, Juli 1950. P. S Ter geruststelling van onze echtgenotes: de vrouwenstemmen wa ren ingebeeld, die harem was geen harem doch slechts het atelier van on ze bekende antiquair Ali-Bel-a-Zar. Dans, zang en spel IN DE RUSTENDE JAGER heeft men kunnen genieten van een avond, waarop gedanst, gezongen en ge speeld werd, Op door Louise Camerik gespeelde pianomuziek dansten Xan- dra v. d. Wetering en Eva Muller een allegro, andante, nog eens allegro en menuetto uit Een kléine Nachtmuziek van Mozart; een wals van Poulenc en met Conrad van der Wetering Aut- schwung. Als soliste trad Xandra op in Bagatelle van Beethoven en in Tambourin van Rameau, een sluier- dans door Lili Green. Conrad van der Wetering assisteerde de ene zowel als de andere danseres in een Pas de deux en in een mazurka. Hun optre den werd door het publiek zeer toe gejuicht. Mij bekoorde Eva Muller het meest door temperament en gratie. Humoreske van Dvorak en Pizzicato van Strauss werden prachtig uitge voerd. Xandra van der Wetering blonk uit in haar sluierdans. De on stuimige jongeman Conrad van der Wetering was soms té onstuimig, maar deelde niet minder in het succes. Voor liefhebbers van zang waren er Nelly Smit en Guus Renaud, sopraan en bariton, die Mozart, Nicolai en Do nizetti gaven, d.w.z. delen uit hun opera's, geestig en vol gloed, tot groot genoegen van het weer niet talrijke publiek. Louise Camerik verzorgde de mu ziek, alle muziek, en had dus haar aandeel wel in deze avond. Bijzonde re belangstelling genoten de aardige variaties van Peter van Anrooy op een Hollands thema. De costuums bij dans en lied waren heel fraai. Niemand heeft vaker ongelijk dan zij, die niet kunnen verdragen onge lijk te hebben. La Rochefoucauld. Achter de groteske grimas van zijn geschminkt gelaat verbergt de clown de treurigheid van zijn hart. Dat is zó bekend dat geen verhaal of film over clowns vergeet daarvan treffende il lustratie te geven. Bij mij (een boek of film verscheen tot dusver nog niet over dit onderwerp) is dat andersom: achter mijn uitgestreken gezicht ver berg ik de vreugde van mijn hart. Want het is niet goed de vreugde op je gelaat te leggen: men zou denken dat je gast was en vacantie had. En niets is minder waar, waar het mezelf betreft. En met dit ernstig van zorg zwart gelaat doorliep ik een bekende lunchroom, waarvan ik de naam niet wil noemen (de eigenaar adverteert niet bij ons), en moest voorbij een groepje gasten dat uitbundig plezier had. Ik schoof bij hen aan tafel, en zo n geweldig plezier hadden ze, dat ze me gierend uitlachten om mijn al pinopetje, om mijn haren, om mijn bril, om mijn neus, om mijn das, om mijn jasje en om de pijp die ik rookte. Nu verdraag ik scherts gemakkelijk, maar ik snap het fijne er niet van om mijn. broek, mijn sokken en mijn schoenen te vergeten. Nadat ik het glas bier tot me genomen had dat voor een der gasten bestemd was, be daarden ze iets, want nu begrepen zij het fijne niet. Toen ik uit het doosje sigaretten een sigaret nam en de aan steker uit het tasje van de Jinkse juf frouw viste, bedaarden ze nog iets meer. Ze lachten nog wel, maar ge- dwongener. Het waren, om precies te zijn, drie dames en twee heren. Ik dacht, dat ik nu wel met mijn inter view kon beginnen en ik sloeg mijn vuist als een voorzittershamer op tafel neer. „Zo!" zei ik, „en vertelt u nu eens waar u vandaan komt!" Eén voor één keek ik hen aan. En één voor één werden de gezichten strak. Vijf verstarde gasten keken me aan. „Nou?" vroeg ik. En ineens stonden ze op, haastig, grepen naar hun op tafel slingerende eigendommen, en renden weg, en ik zag nog hoe bij de deur de kellner een der heren aan een jasslip greep. Ik zag ook hoe deze heer de kellner geld in de hand duwde. Toen was het gezelschap ver dwenen. En nu nog peins ik erover of dit dochters van Maarseveen waren of dat ze het wilden worden. Buiten gekomen klampte ik een sierlijke jonge vrouw aan, die met belangstelling het trapgeveltje van het Museum bekeek. Ik ging naast haar staan kijken en zei als inleiding: „Aardig, hè?" Ze knikte instemmend. „Toch wel een aardig dorp," zei ik daarop. „Ja," zei ze en keek toen naar mij. Ze zag de Badbode die ik beroepshalve in mijn zijzak droeg en zei toen: „Die interviews zijn leuk. Wie schrijft die toch? Weet u dat? „Zeker, meneer Van der Wal doet dat." „Kent u hem?" „Min of meer wel." „Ik heb me al een voorstelling van hem gemaakt, want ik lees gere geld zijn stukjes, en dan kom je er vanzelf toe om je de schrijver voor de geest te halen." „Inderdaad," ant woordde ik, „en hoe is die voorstel ling?" De dame keek me flink aan (ze had de sierlijkheid van een ree en ook zulke grote, donkere ogen). „Zult u me zeggen of ik het bij het rechte eind heb of niet?" „Natuurlijk." „Want weet u, ik doe dat wel meer, me een schrijver voorstellen en is het niet wonderlijk dat hij dan is zoals ik dacht dat hij zou zijn?" „Wonderlijk, inderdaad!" „Nu dan," zei ze en ze keek me nogmaals flink aan: „Hij is forser dan u bent, ook gevulder in het gezicht, donkerder, een beetje grijs aan de slapen. Hij heeft lachende ogen, een echt vriendelijke verschij ning, lang zo boos niet als u er uit ziet. O, pardon," zei ze, „ik bedoel dat u ernstig bent, degelijk, begrijpt u wel?" Ik begreep het. „Maar hij," ging ze voort, „is meer een lieverd, een lobbes, charmanter dan u er uitziet. Pardon, ik bedoel het verkeerd, maar ik zeg het goed, ik bedoel: ik zeg het goed maar ik bedoel hetpardon ohziet u nu wel dat u bóós bent!" „Helemaal niet," zei ik, „u hebt me neer van der Wal heel goed getekend, sprekend. Zijn vrouw zou het niet be ter doen." „Wat? Is-ie getrouwd?" Ik knikte. „Nu ja," zei ze, „misschien is hij dan niet zó vriendelijk meer. Tenslotte, als ik u nog eens nader bekijk," en ze keek me flink aan, „dan hebt la chende ogen. U bent, geloof ik, toch wel een vriendelijke man, écht vrien delijk, begrijpt u wel?" En ze zou me ongetwijfeld verleid hebben wanneer haar oog niet geval len was op een verleidelijker man (met een auto). Fongers, Gruno, Phoenix. Verhuur en stalling. Tevens Invalidewagens. Karei de Grotelaan 2 - Tel. 2379 GARAGE Breelaan 52 Tel. 2200 Auto's zonder chauffeur Verhuur van nieuwe SOLEX-rijwielen

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Bergensche bad-, duin- en boschbode | 1950 | | pagina 3