PIETERTJE. THOMAS PENSION door Tjeerd Adema Leesbibliotheek Bergensche Kunsthandel - Fa. P. Hopman Men reist per Autobus van de N.H.A.D.O. beetje overdreven, maar er was niks anders. Een mens moet toch drinken". Zijn getatoueerde vuist kwam met een slag op zijn knie neer. „Ha ha weedu nog datte we in Grimsby die eerste avond allemaal an land gonge en daddu niet meemoch van die immi gration officer? Ze vertrouwde u daar maar half. Ze hadde natuurlijk dade lijk gesnope dat u geen visserman was," „Ja," zei ik, „en ik weet ook nog dat ik je toen een half Engels Pond gegeven heb om bier voor me te ko pen." Engel Zwart lachte dat zijn buik er van schudde. „Dat halve Pond hebbu de volgende morrege niet meer ge zien, want dat hebbe we op uw ge zondheid opgezo opgedronke. Hebbe we nog bier, moeder?" „In 't kassie in de gang", zei de vrouw. Hij hees zich uit zijn stoel overeind maar ik maakte een afwerende bewe ging. „Och welnee, man, blijf toch zitten." „Ja, maar dat bier ben ik u nog al tijd schuldig." „Nou, dat nemen we dan de vol gende keer. Heb je met al die gasten nou nooit last met je talen? „Nooit", zei hij trots, „Ze verstane me allemaal. Ze kenne tegen main alles smoese asse ze maar niet in het Latijn of het Grieks beginne." „Of in het Pools", zei de vrouw glimlachend. „Ja, dat's waar, dat mot ik u nog- KANTOORBOEKHANDEL St. Antoniusstraat 13, Tel. 2334 gerus vertelle, meneer. Drie jaar ge- leje kwam er hier een madam uit Po len, die versting geen Frans en geen Duits en geen Engels en geen Eg- monds. Die sprak allenig maar Pools en Zweeds en daar zate we mee. Toen ze binnenkwam zei ik „Gute Morgen, my lady", maar ze keek me an of ze zegge wou: „hou jij je smoesies maar bij je." 't Was een weduwvrouw uit Warschau maar ze woonde al van vóór de oorlog in Zweden. Ze had zo'n boekie waar alles in staat en daar zat ze maar in te studere, maar dat was vast nog van d'r overgroot vader geweest, want d'r deugde geen klap van. We hebbe veertien dage doofstommetje gespeeld en maar zo'n beetje gebare gemaakt en dat was in 't begin wellerus lastig as ze erreges moest weze. Ze zat altaid maar in dat boekie te studere en dan las ze voor wat er overal achter sting. Nou, 't is dat ik gevare heb, dus ik ben wel wat gewend, maar m'n vrouw begreep er net zoveel van as die tafelpoot. Toen ze kwam, gong ze hier an de tafel zitte en maar bladere in dat boekie. „Bennik ier in ut Otel?" Ik zeg:„nee, in 't pension, want een hotel houwe we d'r zogezeid niet op na", maar daar versting ze natuurlijk niks van. Verhuurt gij meschien appartemen ten?" „Mens," zei m'n vrouw, „Die heb je toch al lang besproke. Je koffer staat al naast je bed." Ze schudde maar een beetje met d'r hoofd en keek weer in dat boekie. „les 't ier erg roestig?" „M'n vrouw zeit: waarvoor mot ze dat nou wete? Dat ken ze toch wel zien". Want ik had de messe extra geslepe en de vorreke lagge d'r naast en d'r was geen roestvlekkie te be- kenne." „Ze wilde weten of het rustig was", legde ik schoolmeesterachtig uit. „Ja, ja," zei Engel, „dat hebbe me later ook begrepe. Ze vroeg de vol gende morrege an mijn vrouw: „hebt gij goed geknikkebold?" Dat boekie was vast vertaald door iemand, die hier nog nooit geweest was. De vol gende middag vroeg ze om een veder en een stukkie perkament want ze wou een brief schrijven. Toen m'n vrouw vroeg wat ze wou eten, keek ze weer in dat boekie. Ze wou vooraf slaag van een Huzar en daarna her tenbout met Kartoffelen. Nou, dat was natuurlijk huzarensla, dat snap ten we wel en voor de rest hebben we maar niks meer gevraagd en ze heeft alles opgegeten wat we d'r voorgezet hebben. Ze had zo'n mooi doekie om d'r ko om d'r hoofd. Dat kostte maar een daalder in Zwe den en toen heeft me vrouw ze vier, gulden meegegeve om er 'n paar over te sture. Toen zocht ze weer in dat boekie en ze zei: „Ik flikflooi mij met uwe bestelling. Zouwe we nou dat glasie bier toch maar niet neme?" „Engel", zei ik, „dat bier loopt niet weg als je tenminste de flesjes recht op houdt. Ik moet weg, maar laten we afspreken, dat ik nog eens terug kom." Toen ik opstond kwam er een lange man met een zonnebril op in het keu kentje. „Pardonnez moi, monsieur Zwart, le Bureau de la Poste est ce loin d'ici?" „Mais non, main goeie man, hele maal niet", zei Engel, „weissen Sie was, you lay down hier your Bref- kort, hier on the table, déponer ici, hier an main geben. Ik gaan sofort toch naar de bus." De Fransman knikte glimlachend en legde zijn kaart op tafel. „Nou ziedu 's", zei Engel, „wat 'n gemak je d'r van heb as je je tale spreekt. Wacht, ik loop een stukkie mee, dan zei ik u effetjes naar 't tremmetje brenge." De dag nadat Engel Zwart vijftig jaar werd ben ik hem in Bergen gaan feliciteren. Ik had hem destijds leren kennen op een trawler, waarop ik als jour nalist veertien dagen mee achter de vis gejaagd had en hij had destijds z'n voornaam al geen eer aangedaan want ik had nog nooit een engel met een zwarte baard gezien, die zó mees terlijk spuwen kon, dat het aftreksel van zijn pruimtabak altijd precies door het patrijspoortje in het water terecht kwam. Hij had de vriendschap aangehou den door me zo nu en dan eens een prentbriefkaart te sturen, een uit Londen met het House of Parliament er op en een fraai gekleurde kaart uit Grimsby waar de trawlers de vis bij tienduizenden kilogrammen tege lijk brengen. „Meneer, meschien kan U 't hier nog wel. Dit benne de hallen, daar benne we toen ook gewees en dat halve huis op 't hoekie is van die goser waar we toen een afzakkertje hebbe genome. Alles wel, morrege weer naar moeder. Engel." Daar waren jaren overheen gegaan en op een goeie dag, tijdens de drukte op de kaarmarkt, kwam ik hem in Alkmaar tegen. Hij liep langs het Waaggebouw en hij had drie jonge dames bij zich, die hij uitvoerig de bijzonderheden van het oude gilde uitlegde. „Sehen Sie, dat is nou de Kase- markt. Der dicke mit de Kasekop, die mit die zwarse snor auf z'n gesich, das ist een Kasetrager, porteur, you now. Ie tragt de Kase und ie muss immer hard laufe anders rolle die Kase er underweg ab. As you see, tragt er ein rotes Hütchen, das ist ein bewais, das er ein rote Kasetra ger is. Das sitst'm in das alte Gilde, snaffen Sie?" Ik weet niet of de sportief geklede jonge dames het inderdaad gesnapt hebben, maar de explicatie werd plot seling afgebroken toen hij mij in het oog kreeg. Zijn gezicht straalde van voldoening. „Warten Sie effetjes zei hij tegen de oudste van het drie tal, die blijkbaar nog meer bijzonder heden over onze glorierijke markt wilde horen, „warten Sie Fraulein Wipperfurt, ick zie ein alte Freund, alte Kamerade you now." Hij stapte met uitgestoken hand op mij af en schudde de mijne nog har telijker dan hij het destijds bij het af scheid aan boord had gedaan. „Kijk Kijk meneer en hoe gaat 't? Wel, dat's ook al een tijd ge- leje. U kan me toch nog wel?" „Zwart", zei ik, „Engel Zwart, ma troos van de IJm. 756" „Precies, meneer. En hoe gaat 't? Hebbu later nog gevare?" „Neen", zei ik een beetje spijtig, want toen ik met Engel sprak, kwam die vaartocht me plotseling weer in gedachten en het was toch wel heel gezellig en gemoedelijk geweest. „Hoe kom je hier?" vroeg ik ver baasd. „Vaar je niet meer?" „Al in geen drie jaar," zei Engel, ,,'k heb een vrouw uit Egmond, die d'r vader en d'r oom zijn allebei verzo allebei zogezeid op zee om- gekomme en me vrouw was altijd bang as 't boos weer was en toen heb be me maar beslote dat ik an de wal zou blaive." „En wat doe je nou?" „Nou woon ik in Bergen en nou heb Van 1 tot 14 Aug. werken van de Bergense Kunstschilder HENK VAN DEN IDSERT Expositie van Handweefwerk van Weverij „DE EGEL" - Heiloo VrU entrée. 's Avonds geopend. ik 'n pension", zei hij trots. Hier deze ladies benne veertien dage bai me. Ze wouwe de kaasmarkt zien en dan gaan ik als gids mee. Of ik nou Fran se heb of Engelse of Moffe, dat blaift me allemaal gelaik. Ik ken overal over meesmoese, Da's makkelijk voor m'n vrouw vooral als 't regent en ze allemaal tois zitte. Want m'n vrouw verstaat d'r geen klap van. Hier deze drie benne Duitse, die komme uit Düsseldorf. Onderwijzeresjes of zo iets. Ze vrage de hele dag maar door en ze wouwe graag dat ik meegong, want ze wille precies wete wat 't al lemaal betekent." „Heb jij een pension?" vroeg ik een beetje verbaasd, want ik kon me de ouwe trawlermatroos moeilijk aan het hoofd van een tafel denken als er niet hier en daar een bakje op de grond stond waarin hij de kleine graatjes van de vis zou kunnen mikken. „Pension Pietertje", zei hij trots, „da's de naam van m'n vrouw. Maan- een Amerikaan, een Duitser en een echtpaar uit Appelscha een allen be vredigend diner zou voorzetten. „Bevalt 't u hier, mevrouw?" De vrouw zuchtte, ,,'t Is hard wer- ke, meneer, van de morrege tot de avond. M'n man is gelukkig gezond en ie ken koke. Ie maakt de bedde op en ie doet de boodschappe. 'k Zal de hemel danke as 't September is. Je ken je hier zo moeilijk bewege. Nog een kopje thee, Engel?" (Dit laatste was tegen haar man). „Dat's beter dan op de trolier, me neer," zei de gastheer, toen hij zag, dat ik met smaak m'n kopje thee dronk. Weedunogwel, datte we daar allenig van die keteltjeskoffie hadde? As je dorst had dan lurkte je maar an de tuit. 'k Lachte me te bars wat mos ik toch lache toen u voor de eer ste keer 'n slok nam. Later luste u 't graag." „Nougraag", zei ik, „dat's een van Alkmaar naar Bergen Schoorl, Groet en Camperduin aan Zee Illustratie Jaap de Carpentier dag word ik vijftig, dan hebbe me een feesie. Dan gane me 's aves pandver- beure. As u dan komp zal m'n vrouw 't verschrikkelijk.verschrikkelijk leuk vinde." „Weet je wat", zei ik, „dan zal ik Dinsdag komen. Dan kunnen we nog eens over onze avonturen praten.' „Best, meneer, kaik, dit karetje staat m'n adres op: Engel Zwart, ei genaar „Pension Pietertje". Ik ken nege gaste tegelaik hebbe. Hier deze frikjes gane Zaterdagmorrege weer naar de Heimat. Kaas is toch Kase hè? Ik heb eerst gezeid dat 't Kerze ware, maar in m'n boekie staat dat dat kaarse benne. Daar heb ik me op verkeke. Ze begrepe 't niet al te best. Dat's altaid gemakkelaik as je zo'n boekie bai je heb." Hij haalde een zakwoordenboekje te voorschijn en hield het tussen zijn verweerde wijsvinger en zijn grote zeemansduim triomfantelijk naar bo ven. „Duvels makkelaik. As je 't niet wete, ken je 't opzoeke. As pension houwer zijnde, ken je zo'n ding niet misse". De dag na zijn verjaardag ontving hij me met zijn blijkbaar vermoeide vrouw in een keukentje van drie bij vier meter waarin ook nog plaats voor een kachel, drie stoelen en een tafel moest zijn. „We wone in de bijkeuken", legde hij uit, „want we motte ruimte hebbe voor de gaste. Kopje thee of liever 'n borrel?" „Kopje thee alstublieft", zei ik, want ik zag, dat de vrouw al bij het theeblad had zitten wachten. „Dat's nou die meneer waar 'k noggerus mee gevare heb", legde hij vrij overbodig uit. „Ik weet het, Engel", zei de vrouw, die blijkbaar haar gedachten meer liet gaan over de vraag hoe ze over een uur twee Fransen, een Engelsman,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Bergensche bad-, duin- en boschbode | 1950 | | pagina 4