Een vreemde geschiedenis Seizoen te Berden aan Zee F. KAMSTRA INTERVIEWS (XIII) door Eduardo Zamacois Vertaling uit het Spaans door Tineke Mooy—van Gulik Dit verhaal van de Spaanse schrijver Zamacois werd voor het eerst gepu bliceerd in 1900. Het heelt dan ook de stijl van vijftig jaren geleden, maar boeit om het vakmanschap waarmee de schrijver zijn vreemde geschiede nis weet voor te dragen. ER WAS EEN TIJD DAT ik een dagblad redigeerde, dat een zeer gro te oplaag had. Het was heel vroeg op een ochtend in Januari; ik bevond me in mijn kantoor en noteerde de laat ste nieuwsberichten. Er lag een dik tapijt op de vloer en in de open haard brandde een vuur van eikenblokken; de lamp met zijn groene kap, die op mijn bureau stond, projecteerde een lichtkegel op zijn omgeving; de kleine wijzer van een zware bronzen klok op de schoor steenmantel wees drie uur in de mor gen aan. De deur van het kantoor ging lang zaam open en er kwam een bode bin nen met de boodschap, dat er een heer was die me spreken wilde. „Wie is het?" vroeg ik, „Ik weet het niet, hij wilde zijn naam niet zeggen. Hij verzekerde mij dat hij u noodzakelijk moest spreken voor een zeer dringende zaak van groot belang „Goed, laat hem binnenkomen." Ik bleef onbewegelijk zitten en keek ongeduldig naar de deur, geërgerd over de lastige onbekende, die me in mijn werk kwam storen. Mijn slechte humeur maakte echter plaats voor een gevoel van nieuwsgierigheid, toen de deur weer openging en de vreem deling binnenkwam. Het was een gro te man, buitengewoon mager, met een blauwe overjas aan. Hij zal ongeveer veertig jaar geweest zijn, had een hoog voorhoofd, een mager gezicht, een grijze slecht verzorgde baard, een haviksneus en een smalle, enigszins verbitterde mond; zijn ogen hadden de doordringende koele blik van oude zeelieden, die gewend zijn de horizon af te turen Hij begrbette mij met een licht knik'e en kwam toen zonder verdere plicht plegingen naar me toe en gaf mij een dozijn blaadjes. „Neemt u die," zei hij, „het is een verhaal, eigenlijk een geschiedenis, die ik geschreven heb." „Een verhaal," herhaalde ik, stom verbaasd, dat men mij op zo'n uur een stuk zogenaamde literatuur kwam aanbieden. „Ja," voegde mijn bezoeker er aan toe, zonder zijn houding te verande ren, „een kostbaar en origineel ver haal, dat geplaatst moet worden in het ochtendblad." „U bent zeker niet goed wijs?" riep ik lachend uit, meer verbaasd dan ge- ergerd door deze eis; „op dit verge vorderde uur van de nacht kunnen de dagbladen alleen nog maar telegram men opnemen en zeer actueel nieuws van algemeen belang." „Maar mijn verhaal is zeer actueel." „In dat geval Ik strekte mijn hand uit en pakte de blaadjes aan die de onbekende mij nog steeds voorhield. Ik maakte de een of andere vage opmerking, dat ik me tot niets verplichtte in de hoop, dat hij zou heengaan en mij met rust laten. Hij begreep dit blijkbaar, maar vroeg toch nog: „Houdt u woord"? En hij keek me aan alsof hij met zijn ogen probeerde mijn gedachten te le zen. Ik antwoordde, daar ik werkelijk geloofde met een gek te doen te heb ben: „Ja." „Op uw erewoord?" „Ik zweer hetd.w.z. als het ar tikel goed is." „Dan ga ik gerust heen; het artikel is goed, het wordt gepubliceerd." Hij deed een paar stappen in de richting van de deur, maar bleef plot seling staan en sloeg met zijn hand tegen zijn voorhoofd alsof hij zich plotseling iets belangrijks herinnerde. „Mijn verhaal," zei hij, „is niet af, maar dat hindert nietik zal het binnen zeer korte tijd afmaken. Er ontbreekt maar een bladzijde aan, de laatste en dat blad zullen ze u, als ik zelf niet kan terugkomen, bin nen een half uur brengen En zender mij tijd te geven tot ant woorden, groette hij en verliet het kantoor als een schaduw, zonder ge luid. .Illustratie Jaap de Carpenfier „Aösoluut," dacht ik, „die man is gek." Ik nam evenwel zijn artikel en begon te lezen. Het was een autobio grafisch verhaal, maar zeer ongewoon, geschreven in een krachtige en vlotte stijl, doorspekt met wonderlijke onge rijmdheden, die mij zeer boeiden. Ik las het in één adem uit. Het ging over een oude losbol die in de laatste nacht van December de lange historie van zijn ongelukkige liefdes in het kort wilde samenvatten en definitief met zijn hele verleden breken; hij nam het koffertje, waarin hij sinds jaren de trofeeën bewaarde, die hij van zijn verschillende vrou wen veroverd had, en zette het op de tafel in zijn kantoor: portretten, haar lokken, handschoenen, lintjes, zak doeken die nog geurden naar oud parfum, verwelkte bloemen, droeve resten van lang vervlogen lentes, zij den schoentjes, die de herinnering aan een of ander bal masqué met zich meebrachtenHij wilde bewaren wat aan de gestorven geliefde toebe hoord had, haar, die hij niet vergeten kon, en de rest vernietigen. Koorts achtig graaide zijn hand in het kof fertje, dit viel en de souvenirs van alle oude liefdes lagen in een niet te ontwarren hoop door elkaar op de grond. Hoe nu tussen al deze ver schillende donkere en blonde krullen die van de meest beminde te ontdek ken? Als hij eens per ongeluk het haar bewaarde van een vrouw, waar van hij niet gehouden had? En te denken dat hij het haar van de be minde zou kunnen weggooien. Hij voelde de tragische wanhoop van de fanaticus, die een heiligen beeld voor zijn voeten in stukken ziet vallen. „Sedert drie dagen," voegde de schrijver van het verhaal er aan toe, „leef ik in een meer dan wrede on zekerheid, die mij geheel van streek maakt. Waar zijn de lokken van de dode? Het griezelige silhouet van de zelfmoordenares danst voor mijn ogen heen en weer, glimlachend, in haar donker gelaat blinken de zeer witte tanden en de rode lippen noden tot een laatste kus Ik kon niet verder gaan; de chef van de drukkerij was mijn kantoor binnengekomen om te vragen of er nog kopy was. „Hoeveel kolom ontbreekt er nog om het nummer vol te maken?" vroeg ik. „Drie." „Neem dit verhaal mee en laat het corrigeren, er ontbreekt een bladzijde aan, maar die wordt nog gebracht Ik bleef alleen, mijn voorhoofd ge fronst en nog onder de indruk van de vreemde dingen die ik zojuist gelezen had; ik dacht aan het lijkbleke ge zicht van de schrijver en zijn - starre ogen, die naar verre dingen schenen te staren Toen keerde ik weer tot de werke lijkheid terug en verdiepte me in het prozaische werk van binnengekomen telegrammen nazien. Het was vier uur in de morgen. Er ging weer een half uur voorbij. De chef verscheen en vroeg om de laatste bladzijde van het verhaal. Ik schrok en wist niet wat te doen, de onbekende was niet terug gekomen; het verschijnen van de krant werd opgehouden door een dwaasheid Op dat ogenblik verscheen de ver slaggever die van het politiebureau kwam met het laatste nieuws. „Wat is er?" vroeg ik. „Niet veel bijzonders; een brand in die en die straat en de zelfmoord van een heer." „Een man van ongeveer veertig jaar, groot, mager, en gekleed in een blauwe overjas?" „Ja. Hoe weet u dat?" Toen begreep ik alles; ik stelde zelf het nieuws op; dat was de bladzijde die ontbrak. De wonderlijke man had me niet bedrogen. Zijn verhaal was af. KUNSTENAARS-CENTRUM-BERGEN Kunstzaal „De Rustende Jager" PIET WIEGMAN CERAMIEK EN AQUARELLEN 19 AUGUSTUS t.xn. 1 SEPTEMBER 10—12.30, 14.30—17.30, 19.30—22 uur. Zondagmorgens gesloten Zeer geachte Redacteur, Toen U mij gevraagd hebt voor het laatste nummer van de Badbode iets over het seizoen te schrijven, heb ik met gemengde gevoelens Uw vraag bevestigend beantwoord. Want het is moeilijk iets te schrijven over een seizoen, dat wel grotendeels, maar toch nóg niet geheel is afgelopen. Hoe het weer geweest is hebben Uw lezers waarschijnlijk soms on der veel gemopper zelf kunnen constateren en dat het aan het strand, zodra het maar enigszins goed weer was, druk was, zal ook wel iedereen opgemerkt hebben. Al had het nog anders gekund, ik geloof toch, dat wij tevreden moeten zijn. Bergen aan Zee blijft nog steeds in trek en per tram, fiets en auto kwa men drommen mensen van zee en strand genieten. Wat wij te Bergen aan Zee nog steeds missen is een flink hotel, want de logeerruimte is nog altijd veel te klein. Zou dit er nog ooit komen? Wil Bergen aan Zee zich als bad plaats voldoende kunnen ontwikke len, dan is dit wel een eerste ver eiste. Wel staan op het ogenblik reeds verschillende bouwplannen voor klei nere objecten op de helling. Er be gint meer leven in de opbouw te ko men. Ook de Badbode heeft door haar keurig verzorgd innerlijk en uiterlijk dit jaar onze zomergasten weer veel gebracht. Mogen wij haar komend jaar weer in blakende gezondheid en telkens verjongd terug vinden. Met de beste wensen hiervoor, H. L. Taets van Amerongen. jubileum - tentoonstelling in de Nieuwe Kunstzaal aan het Kerkepad bij de Ruïne SCHILDERIJEN VAN Het was een ei-ei-ei-Maria-meisje dat me steels blikken toewierp toen ik in een file stond voor de bioscoop van de Rustende Jager, waar Danny Kaye zijn grollen op het doek zou vertonen. Ik ben geen ei-ei-ei-Maria- man (want ik houd meer van de dans der primitieven en van die der pries teressen van Delphi), maar nadat ik me overtuigd had dat ik me gescho ren en mijn hoedrand de juiste stand had, nam ik haar gelijkelijk steels op in een poging te doorvorsen waarom zij zo naar mij haar blanke blikken schoot. Ik wil natuurlijk niet afdin gen op mijn sex-appeal (ik had een extra hoeveelheid bij me gestoken), maar ik was onschuldig genoeg te menen, dat mijn mannelijke aantrek kingskracht hier niet in het spel kon zijn. Zij praatte met een vriendin en steeds opnieuw keek ze naar mij als en passant. Ze was vier lagen mensen van mij verwijderd en ik peinsde op een middel dichter bij te komen zon der ruzie met hen die vóór me ston den. Na tien minuten stond ik achter haar, niet doordat ik naar voren was gedrongen, maar doordat zij was blij ven staan. Ze had warme ogen en ze keek even te lang om haar blik toevallig te ma ken of ongeinteresseerd. Dus deed ik of ik haar kende en ik groette. Ze knikte even, keek voor zich en had de houding van een meisje dat ver wacht in de armen genomen te wor den. In zo'n rij mensen gaat dat na tuurlijk niet. Ik volstond er mee te zeggen dat wachten lang duurde. Ze was verrast over deze originele op merking en ik voegde er dan ook on middellijk enkele even originele zin netjes bij als: „het heeft weer flink geregend" en „het is 's avonds kou der dan buiten." Het contact was vol komen. Daarop dan, we stonden nu samen voor de kassa, nam ik haar een interview af, want zoiets kan ik niet laten. Ik vroeg haar hoe ze Ber gen vond. „Rot," zei ze en ze brouwde. „En de bossen en de duinen?" vroeg ik. „Rot," herhaalde ze en ze keek me ontroerend lief aan. We namen kaartjes, doorliepen de gang en ik vroeg toen maar: „Danny Kaye is toch wel aardig?" „Rot," zei ze. We gingen naar binnen. Ze aarzel de een ogenblik. Ik zei: „Daar zit m'n vrouw. Ze heeft een plaats voor me opengehouden. Aardig u ontmoet te hebben." „Rot," zei ze en er vloeide een prachtig heldere traan uit haar oog. Ei, ei, ei, Maria! Na gehuild te hebben van het la chen om Danny Kaye haastten we ons naar een café om koffie. En daar zat een vrouw die om houding en ge laatsuitdrukking eenvoudigweg vroeg om gegooid te worden met overrijpe tomaten. Je hebt van die mensen. Zij dan keek de wereld in met een koude kwaadaardigheid die een dof grijs over haar gelaat had gelegd. Zij zat met hangende schouders en slappe handen of ze tijdeloos de eieren der boosheid bebroedde. Ik kon mijn blik niet van haar afhouden, wijl ik de boosheid niet begrijp. Hoe kunnen zelfs zestig jaren in staat zijn zoveel liefdeloosheid in één mens te verga ren? Na enige tijd kwam er een jonge man naar haar toe. „O, moeder, zit u hier?" Ze gaf geen antwoord, „Wij zijn aan de overkant, we had den daar toch afgesproken?" „We hadden hier afgesproken," zei de vrouw, „en ik zit er al van negen uur af." „Maar dat is een vergissing, moe der!" „O," zei de moeder. En ze zat daar en slechts haar lip pen bewogen. De jongeman praatte door en trachtte haar te overtuigen dat bitter noodlot hier een afschuwe lijke situatie had doen ontstaan. Deze jongeman had het gelaat van een meisje en toen wist ik het: hij was 't papkindje dat niet zou trouwen om der wille ener hulpbehoevende moe der. En die moeder zat daar, grijs van zestig jaren kwaadaardigheid. De jon geman verdween. Even later kwam hij terug, vergezeld van een ander, ditmaal een echte man van sympa thiek snit, die zijn excuses aanbood, maar zij negeerde zijn hand en zijn woord. Hij praatte en legde uit, maar zij zat daar en bebroedde het kwaad. De jongemannen bleven deemoedig. Het hielp niets. En ik vroeg me af: Is het hun eerbied, hun vrees of hun kans op erfenis die hen zo lankmoe dig deed pogen een duidelijke situa tie uit te leggen? Hier diende ik in te grijpen, zo niet met overrijpe tomaten, dan toch met een interview. Maar ik deed het niet. Eindelijk gingen de beide jonge mensen weg. Zij bleef achter, ze zat daar maar en ze zat daar nog toen ik wegging en ze bebroedde haar eigen kwaad. 'Mi

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Bergensche bad-, duin- en boschbode | 1950 | | pagina 3