voor CALLANTSOOG.
£cuzg,l Piet tPMand.
Zaierdag 3 Juli 1948. No. 3.
£le uLtq.au-e. dzeftt
V
taati. o~n.del aubfiicLen dci
U. V. V. (HaJtiantbcyaq.
Uit het oud-archief
van Callantsoog.
RED ACTIE
A. M. J. MOL
Abonnement fl 1,per seizoen
bij vooruitbetaling, franco per post.
Druk
Fa. K. VAN LOENEN Zn.
Bij een wandeling langs het strand is
het altijd een genoegen te kijken naar de
verschillende soorten van meeuwen, die
over en langs ons wegscheren of in groepjes
aan het einde der strandhoofden zitten. Het
smetteloze wit tegen een helderblauwe lucht,
of zoals wij het hier in het rajaar zo vaak
meemaken tegen een onheilspellende donker-
loodgrijze wolkenmassa.
Het is wel interessant eens nader met deze
vogels kennis te maken en de kenmerken
en andere eigenschappen der diverse soorten
meeuwen en sterntjes na te gaan.
In de eerste plaats noemen we dan de
Zilvermeeuw (Larus argentatus). De
volwassen vogels zijn wit met een mooie
licht-blauwgrijze mantel. Eerst na 3 jaren
ongeveer zijn ze zover. De jonge vogels zijn
bruin en wit. In de eerste winter krijgen de
jonge dieren een blauwe rug en in de derde
winter is er heel weinig van het oorspron-
kelijk bruin meer over. Zij hebben een platte
kop, enigszins „wreed". De zilvermeeuw
broedt in kolonie in de duinen. Hier in de
onmiddellijke nabijheid in het „Zwanenwater"
komen ze veelvuldig voor. Deze meeuwen
zijn grote rovers en zijn een bedreiging voor
andere vogels, daar zij jongen en eieren
wegnemen. Hun roep is „Klau, Klieau" in
nood of alarm „Gep-gep".
Dezelfde minder mooie eigenschap heeft
ook de Kokmeeuw of Kapmeeuw
(Larus ridibundus). Deze soort is kleiner dan
de Zilvermeeuw. Ze hebben een donkere
kop (in het zgn. prachtkleed) met vuurrode
snavel en poten. De jonge vogels zijn bij
het uitvliegen bruin met mooie zachte tinten.
In de eerste winter worden ze grijsblauw op
de rug en langzamerhand verdwijnt het bruin.
Ook deze meeuwen broeden in kolonies.
Karakteristiek is de brede witte baan aan
de bovenzijde van de vleugelboeg. (Bij de
jongen donker gevlekt). Over de achterrand
van de vleugel loopt een zwarte band. Het
gekrijs van be kokmeeuw is zo ongeveer
„cherr, cherr, ek, ek".
Naar grootte tussen de beide vorige soorten
in, komt deStormmeeuw ofKleine
zeemeeuw (Larus canus). Deze soort
broedt ook wel in het „Zwanenwater",
maar niet zo algemeen als de beide vorige.
De mantel is licht grijs, terwijl snavel en
poten bleek-groen zijn. De kop lijkt dik en
rond. In het jeugdkleed zijn kop, hals en
onderzijde vuilwit, met bruine streepjes aan
kop en hals. De mantel is lichtbruin met
vuilwitte veerranden. De grote slagpennen
en staartzoom zijn donkerbruin. Hun roep
is „chek, klie-aa".
Van de sternsoorteu komen het Visdiefje
en de grote Stern het meest veelvuldig langs
ons strand voor.
Het Visdiefje (Sterna hirundo) broedt
in grote kolonies, meestal in de buurt van
de Zilvermeeuwen, in de duinen en ook
meer verspreid in vochtige weilanden.
Aan de bovenzijde zijn ze licht blauw-grijs.
De onderzijde en de staart zijn wit. De punt
van de rode snavel is zwart. Het is een
slank elegant vogeltje met een lange, diep-
ingesneden zwaluwstaart en lange, spitse
vleugels. Een verschil met de meeuwen is
o.a. het voedsel zoeken. Zij lopen niet zoals
de meeuwen, maar zoeken het „stootduikend"
in het water. Hun roep is langgerekt „pierr"
of „snirr-kets-kets".
De Grote Stern (Sterna sandvicensis)
broedt in grote kolonies op de eilanden en
ook in het ..Zwanenwater". Zij zijn groter
dan het Visdiefjebijna withebben een
woeste zwarte kuif en een zwarte snavel
met een wit puntje. De poten zijn ook zwart
en hun achterhoofd- en nekveren zijn ver-
lengd. Zij zijn forser dan de andere sterns
en schijnen beter tegen ruw weer bestand.
Hun roep is hard en metaalachtig „starriet".
Voorts broedt in het ..Zwanenwater" nog
de Noordse Stern (Sterna macrusa).
Enige jaren terug is hier weer een kolonie
gesignaleerd. De verschillen met het Vis
diefje zijn geheel rode snavel, iets langere
staart, terwijl hun roep iets hoger van toon
is. Alle donsjongen zijn even groot. Bij het
Visdiefje is er altijd verschil, omdat de
jongen niet gelijktijdig uitkomen. De Vis-
diefjes beginnen n.l. direct na het leggen
van het eerste ei reeds te broeden en komen
de eieren dus met enige tijd verschil uit.
Langs het strand kan men ten slotte nog
de Strandlopers (Bonte en kleine) de
Strandpleviertjes en de Schol-
e k s t e r s zien.
De laatste komen heel veel in de
polder voor. De roep van deze koddige
drukdoende vogels is„te - piet, te - piet,
te - pieten gaat dikwijls over in
een rollende fluittoon.
II.
In het eerste artikeltje hebben wij U in
grote trekken de geschiedenis van Callants
oog gegeven. U zult daarin gelezen hebben,
dat Callantsoog in de 14e eeuw tot de
goederen van Brederode is gaan behoren.
De inwoners hebben in die tijd van hun
heren menig privilege ontvangen. Als bij-
zonderheid laten we er hier enige volgen
19 April 1415.
I.
..Walraven, heer tot Brederode, tot Genip
en ter Ameijde, geeft aan zijne onderzaten
in den Ooge den wintmolen en den wint
in den Ooge tot behoef der heyliger kercken."
De kerkmeesters zullen de molen elk jaar
verpachten in de week na Pasen en de
opbrengst ten bate van de kerk gebruiken
na eerst daarvan afgenomen te hebben de
gelden benodigd voor het onderhoud van
de molen.
II.
St, Pontiaensdach (19 Nov.) 1461.
4,,Reynoldt, heer tot Brederoede, tot Vijanen,
borchgrave t' Utrecht en heer ter Ameijden,
staat toe, dat ten behoeve van de kerk in
den Oige geheven zal worden, van elke last
haring of meer aan land gebracht een gulden,
van elke zeevaert een stuver en van elke
afslag een leliaert."
III.
23 November 1478.
Walraven, heer tot Brederoed, tot Vijanen,
heer ter Ameijde, vergunt dat zijne onder
zaten van den Oge heffen tot haer kercke
behoef, van elke ton scol die int Oge aan-
komt een doeijt en van elke hondert cabbel-
jauw een stuver. (doeijt duit)
V