Ik verloor een
zielsvriend
Zaterdag 20 december 1958 CALLANTSOOG
Administratie: R. KOELEMEIJ - Dorpsplein 34 - Callantsoog - Telefoon 02248-245 Druk: Fa. K. VAN LOENEN Zn. - Schagerbrug - Telefoon 02247-272
Ingang van de Baai van Bressay by Lerwick, op de Shetland-eilanden (Noord-Schotland). Voorheen kwamen al
onze Nederlandse vissers hier binnen bij de inzet van het visseizoen, óók velen van onze vroegere Callantsoogse
vissers. Deze natuurlijke haven is 200 meter diep.
Juist zoals dat oefenschip, liggen ook onze levensscheepjes voor anker tijdens de wisseling der jaren. Dan worden
de ankers weer opgehaald en gaan wij weer- „varen", de onbekende toekomst tegemoet.
Wij wensen U allen, door Gods zegen, goede wacht en behouden vaart!
Dat was op de achtste juli van dit haast
voorbije jaar, „before daybreak", voor het
aanbreken van de dageraad. Wij woonden
heel ver van elkaar. Hij woonde in London,
Ontario, Canada. Wij zagen elkaar slechts
bij grote uitzonderingen. Toch leefden we
dicht bij elkaar. Onze harten waren aan
eengesmeed. Zojuist schreef ik aan zijn
weduwe een kerstgroet.
Mag ik U iets over hem vertellen?
Arthur Cecil Dixon was zijn naam.
Londenaar (Engeland) van geboorte. Lid van
de Kerk van Engeland, de Anglicaanse
Kerk. In zekere zin: onze moederkerk
want zij zond de eerste Evangeliepredikers
naar deze lage landen.
Van zijn jeugd af, begeerde hij om predi
kant te worden. Na zijn studie aan de
London University werd hij student aan
een kerkelijk seminarie. Daar kreeg hij
moeilijkheden. Hij kon het Doopsformulier
niet verwerken. Hij wendde zich tot zijn
Rector. Vele en moeizame discussies volg
den. Hem werd gezegd: ,,Gij zijt in wezen
een Baptist. Gij behoort niet bij ons".
Hij trok de consequentie en ging over naar
de Baptist Church, één der grote non-
conformistische kerkgenootschappen in
Engeland en Amerika. Als echte Engelsman
stuitte het hem tegen de borst, om in zijn
vaderland een andere kerk te gaan dienen
dan de Anglicaanse, waarom hij predikant
werd in Schotland, in Helensburgh, aan
het schone Gare Loch.
Hij hield van reizen. Hij hield bijzonder
van „Holland". Zo kwam het, dat ik hem
zag staan bij het postkantoor in ons
Haagje, turend naar de top (de befaamde
„peperbus") van de Grote Kerk. (welk
een voorrecht, dat onze Haagse toren nu
in zijn fraaie, middeleeuwse vorm hersteld
is!) Dat was in Augustus 1911.
Die Engelse dominee, als zodanig kenbaar
aan zijn ronde boord (dog collar, honden
boordje glimlachen de Engelsen), die daar
zo peinzend stond, trok mij aan.
Ik vroeg of ik hem dienen kon met hem
onze kerk van binnen te laten zien.
Hij accepteerde dat graag. Ik nam hem
daarop mee naar huis en zo begon onze
kennismaking. Hij bleef bij ons logeren,
liever, dan zijn voorgenomen trip naar
Belgie en Noord-Frankrijk te maken Wij
hadden kostelijke dagen Mijn boezemvriend
Ebbo Kraan (nu al lange jaren de bekende
predikant in Vlaardingen) en ik lieten hem
ons schone Zuid-Holland zien.
In 1912 kwam hij opnieuw logeren.
In 1914 zou hij wederom komen, maar
wereldoorlog no. 1 sneed dat af. In 1917
kreeg ik een brief van hem uit Saloniki
(Thessalonika). Hij diende daar, als veld
prediker, bij de Britse troepen. Later kwam
er een brief uit Cairo, waar hij ernstig
ziek lag. Ik schreef terug, geen antwoord
Later schreef ik naar zijn Schots adres:
geen antwoord. Ik kon niet anders denken,
dan dat hij gestorven was.
Maar nee, - in 1938 kreeg ik een groet van
hem door bemiddeling van een bestuurslid
van de afdeling Den Haag van de Neder
landse Christen-Vrouwenbond.
Zij had haar kinderen in Canada bezocht
en hem in Quebec ontmoet. Sinds bloeide
onze correspondentie weer op.
In 1948 ging ik naar Canada, om een aantal
Nederlandse emigranten te bezoeken (op
verzoek van de Synode der Hervormde
Kerk in Amerika), waarna ik de plaatsen
waar onze zeevarenden zich plegen op te
houden in New York bezocht (in opdracht
van de Hervormde Zeemansraad). Ik nam
mijn vrouw mede, in de hoop, dat de zee
reis en het verblijf bij vrienden haar goed
zou doen, weinig vermoedend, dat haar
dagen geteld waren.
Och arme, op de heen- en de terugreis
troffen we een onstuimige Oceaan en in
Amerika een zware hittegolf!
Onze vriend kwam ons „even" afhalen van
de boot, in Quebec: ,,'t Was maar een ritj>e
van 789 mijlen", verklaarde hij luchtig.- Hij
was toen 70 jaar. Afstanden van 1250 km.
telt men daar licht!
Hoe hebben wij genoten van zijn conver
satie, geestelijk en geestig tegelijk! Ik zag
wel, dat hij vreemd opkeek van de sigaar
die ik smakelijk rookte. Op mijn open vraag
of het hem hinderde, antwoordde hij even
open, dat ik gerust mijn gang kon gaan,
maar dat roken voor hem als Baptist, zon
dig gold. Hij vertelde van de grote
Baptistenpredikant, Charles Hadden Spur-
geon, die altijd met lust zijn pijp rookte,
ook, als hij zijn Bijbelkring leidde.
Men vroeg Spurgeon, waarom hij zo gedu
rig rookte. Hij dacht na, nam de pijp uit
de mond en antwoordde: „To the glory
of God!" Het bleek echter, dat Spurgeon
van die vraag niet los kon komen en zijn
vrienden bemerkten, dat hij zijn onafschei
delijke pijp congé gegeven had. Toen men
hem, weer bij een Bijbelkring, vroeg
waarom hij niet meer rookte, antwoordde
Spurgeon: „To the greater glory of God",
(tot grotere eer van God). Ik kan niet
ontkennen, dat we die avond, waarop Dixon
deze anecdote vertelde, verzeild raakten in
een geanimeerd debat over werkheiligheid,
('t zoeken van verdienstelijkheid, door zich
één en ander te ontzeggen, of door goede
werken te doen).
In 1950 stak ik weer de grote vijver over,
ditmaal, om onze synode te vertegenwoor
digen op die der Reformed Church in Ame
rica en om het pastoraal werk onder zee
varenden te propageren in verschillende
gemeenten aldaar.
Natuurlijk vergat ik de „landverhuizers"
niet. Ook ditmaal ontmoette ik mijn vriend,
die nu de beschikking had over een
prachtige auto. Zij had behoord aan de
kardinaal van Quebec, die haar pas enkele
weken in gebruik had, toen hij van de
bisschoppen (bijeen op het destijds gehouden
eucharistisch congres) een speciaal ge
bouwde gala-auto cadeau ontving.
De chauffeur van deze „kerkvorst"
kreeg opdracht om de wagen die hijzelf
kort te voren gekocht had, van de hand te
doen. Deze chauffeur vertelde hem, dat
de dominee van de Baptistenkerk in een
gammel wagentje rondsukkelde, waarop de
kardinaal hem zeide, die mooie, nieuwe
auto aan de dominee te verkopen voor een
vijfde van de waarde.
Wablief? Dat noem ik nu eens wereldbroe-
derschap-in-de-praktijk! Ds. Dixon reed blij
en trots in Quebec rond, maar ,bemerkt(e
tot zijn schrik, dat telkens de nonnekens
op straat eerbiedig neerknielden, als zij
deze auto zagen naderen. De zusters kenden
deze auto al goed en dachten, dat Zijne
Eminentie er in zat! Dixon kreeg van do.
kardinaal een vriendelijk briefje met goede
wensen; hij mocht het St. Christophorus-
medaillon, dat in de auto bevestigd zat, be
houden. Christophorus is de R.K. bescherm
heilige van het verkeer. Hij zond echter
het medaillon eerbiedig terug, met de op
merking: „U en ik weten, dat Gods hand
onze hand vasthoudt en dat Hij ons leidt
naar Zijn Raad!"
In 1952 kwam hij mij bezoeken in
Amsterdam. Wij doorkruisten enkele dagen
ons schone vaderland. Hij nam o.a. deel
aan de handoplegging bij de bevestiging in
Maasbracht, van Ds. Uidam, de voormalige
Amsterdamse politie-dienaar.
Nog zie ik hem staan op de kansel van de
Oude Kerk in Delftshaven.
Hier immers had John Robinson in 1620
zijn afscheidspreek gehouden voor de Pel-
grimvaders die als voormalige, malcon
tente Anglicanen, hun vaderland hadden
moeten ontvluchten en nu, met het scheepje
de „Mayflower" (Meibloem) in Amerika een
nieuw en vrij vaderland gingen zoeken.
Dixon was in hart en nieren, merg, bloed
en gebeente predikant. Als hij vertelde over
Gods leidingen in het mensenleven, vlogen
de avonden om. Ik moge hier een enkel
fragmentje uit zijn „memoires" navertel
len.
In Glasgow woonde vroegen een jong, zeer
bekend „stockbroker" (makelaar), John Mac-
Lure. Een rijk man, een populaire figuur.
Ieder die hem kende hield van hem en
had tegelyk pret over hem, want zo goed
moedig als hij was, hij was ook een echte
dandy. Als je hem zag gaan, uiterst modieus
gekleed, een monocle in het oog (die hij
van tijd tot tijd liet vallen en bungelen
aan een fraai koordje) zwaaiend met zijn
bamboestok met gouden knop, moesten de
mensen wel eventjes lachen, uit schik-met-