CALLANTSOOG 1 Redactie: Mevr. C. H. KLOOSTERBOER - IS AKSSON. Zeeweg 12 - Tel. 02248-323 Administratie en abonnementen: B. J. VOS. p/a V.V.V.-kantoor - Tel. 02248-338 Uitgave Vereniging voor Vreemdelingenverkeer - CALLANTSOOG Abonnementsprijs f 2.25 per jaar Druk: Fa. K. VAN LOENEN 6 Zn. Schagerbrug - Tel. 02247-272 Misschien maar onuitsprekelijk alleen. De bejaarde dominee van het dorp zat in het kerkelijk archief te bladeren. Het was zijn ge woonte geworden dit zo tegen Kerstmis te doen. Ieder jaar kwamen hem dan weer nieuwe ge stalten voor de geest. Neem nu bijvoorbeeld eens dit: „In de nacht van 24 op 25 december overleed Mattias Erikse, sinds 20 jaar in deze gemeente woonachtig". Die Matt, dacht de dominee. Wij meenden allen, dat hij een zonderling was, de kinderen noemden hem een „onwaise" en de hereboeren, die op gepaste afstand van het dorp woonden, zeiden ronduit, dat Matt een schurk was. Ja, dat was me wat, dat sterven van Matt, op Kerstnacht, nota-bene in de kerk. Als ik eerlijk ben, moet ik toch wel bekennen, dat ik toen de schrik van mijn leven kreeg. Alle heiligen heb ik in een schietgebedje aangeroepen, de heilige Jozef en Maria, de heilige Petrus, Paulus en Johannes. Maar iedereen was ook bang van Matt en vooral tegen Kerstmis, want dan was hij altijd dronken. De meest wilde geruchten deden de ronde. Matt droeg een mes, zei men en als je niet oppaste, had je een dolksteek voor je er erg in had. En hem dan te vinden in de kerk, op Kerstnacht om een uur of twee, nou, ik noem het je wat als je helemaal alleen bent. Het was me het nachtje wel. Eerst de schrik en toen dat soort van testament. Ja, toen wis ten onze dorpelingen niet, hoe hard ze mozs- ten lopen om te helpen. Maar wat hebben de jongens hem geplaagd. Het was trouwens geen wonder, want wij groteren zeiden altijd, als je niet oppast, zal ik je naar malle Matt brengen en die weet wel wat hij met vervelende kinderen moet doen. Matt Erikse was in het dorp blijven wonen, nadat hij bij een schipbreuk voor de kust, zijn viermaster zag vergaan en de bemanning zag verdrinken. Hij was de enige die de ramp overleefde. Iedere dag ging hij naar het strand, kijken wat er nog van het schip over was. Hij bemoeide zich met niemand en was con stant dronken. Vooral in de wintermaanden was het verschrikkelijk. Op de schooljeugd had Matt een bijzondere aantrekkingskracht. Al na een verblijt van enkele we ken in het dorp was het ieder ogenblik wat anders. Zand in de put, katten vast gebonden en dan dat stenen gooien. Kwaad waren die kwajongens niet, maar het vreemde in Matt trok hen aan. Jan, Piet, Klaas, Gert, Hendrik, allemaal deden ze er aan mee. Ze deden uren achtereen bij Matt ruitjetik. En die Hendrik bijvoorbeeld, die versierde het ook. Rustig achter een heg verscholen zat hij met een stapel klin kers en maar mikken op het raam van malle Matt. Was het schot raak, dan kwam Hendrik heel genoegelijk aanslenteren. „Matt, ik denk dat die of die het gedaan heeft". Matt er achteraan en Hendrik gein. Het ste nen gooien was een spelletje, dat in alle mogelijke varia ties beoefend werd. Hoe meer Matt te keer ging, hoe meer pret de jongens hadden. Hij vloog er vaak in, die Matt. Maar één keer had hij die kwajongen toch ook goed te pakken. Hendrik beproefde zijn oude „gooi- kunstweer eens en toen de steen door het raam ging, zou hij weer rustig naar Matt lopen, maar die was door het dolle heen. Hij kwam razend en tierend op die rakker af, die zich via de dorsdeur achter een mand nog net op 't nippertje wist te verbergen. Ja, en dan die grotere knullen. De moedigsten van hen gingen bij Matt door het raam staan kijken. Dan werd het ook altijd feest. Malle Matt was gewend zonderling gekleed door het huisje te stappen. Hij was altijd met van alles bezig. Op een keer stonden ze er weer eens. Matt liep op een gegeven ogenblik naar de kast, pakte een groot mes en toen kwamen de verhalen los. Zie je het nou, nu zal het ge beuren. Ze waren druk in gesprek, ze stonden zich te verdringen voor het raam om toch vooral niets te missen. Plotseling draaide Matt zich om, stak mes en al door het raam en de jongens doodsbenauwd er van door. Zo nu en dan werd de veldwachter eens achter die knapen aan gestuurd. Maar zoveel kon hij er ook niet aan doen. Want kwajon gensstreken kon je toch niet zo ernstig op nemen. Van Slooten (zo heette de veldwachter), zou ze eens goed de waarheid zeggen, die bengels. Maar ze waren in de boerderij van Klaas en maakten zich niet ongerust over de veldwachter. Opeens zagen ze hem echter op het erf lopen, één van hen dook pardoes in bed bij Klaas en zijn vrouw, een ander nam de eerste de beste mand, die hij zag staan en dook er vlug onder, de overigen haastten zich door de voordeur naar buiten. Maar van Slooten kreeg er toch een te pakken, die ogenblikkelijk mee moest naar het gebouwtje bij de kerk. De veldwachter ging er op wacht staan, want de deur kon niet op slot. Maar de opgeslotene wist beter raad: raam open, klompen er door, zelf er uit klimmen en over de heg van het kerkhof weg foetsie en ook de veldwachter had het nakijken. De dominee schiet onwillekeurig in de lach. Eigenlijk zat er toch geen kwaad bij die schelmen. Al die plagerijen waren Matt toch schijnbaar te machtig geworden. Op een dag zag men vertrekken, katten en de geit achter hem aan, zijn spulletjes in een doek geknoopt aan een stok, zijn harmonica in een oude zak op zijn rug. Omstreeks de kerstdagen kwam hij meestal naar het dorp, speelde op zijn harmonica en zong er bij: „kom eens gauw, kom eens gauw, geef me een centje nou". De mensen gaven altijd, wat ze maar konden missen. Ze waren bang, dat Matt anders weer van die rare kuren zou krijgen. En toen lag hij plotseling dood. Hij zou geen Kerstmis meer in de kroeg vieren. Het typische was, dat er een prachtige kaars op de kansel brandde, die Kerstnacht. Ja, het was allemaal vreemd. Soms, dacht de dominee, kan ik nog niet geloven, dat er geen kwaadwilligheid in het spel was. Maar uit dat testament bleek toch zonneklaar, dat Matt voorbereid was op zijn dood. Hij was naar de kerk gekomen om daar te sterven, omdat hij niet in zijn eenzame, afgelegen huis wilde liggen. En in die Kerst nacht had hij een kaars aangestoken„voor allen", had hij er bij geschreven, ,,die ieder jaar opnieuw de kerstdagen alleen doorbrengen en ter nagedachtenis aan mijn kameraden, die door mijn schuld verdronken zijn". „Want", zo schreef hij, ,,ik was dronken tijdens die storm. Jullie hoge kust was voor mij een enorme golf, die ik, kapitein van het schip, wilde door klieven. Daarom ging ik niet naar mijn land terug. Ik kon de gedachten niet dragen, dat zij, mijn landgenoten, me na wijzen zouden. Die Mattias, zoon van de grote reder, heeft zijn schip en zijn bemanning verloren Daarom bleef ik bij jullie wonen, eenzaam, ik wilde boete doen, maar deed het geheel verkeerd. In mijn huis zul je geld vinden, veel geld. Geef dat aan de mensen die getracht hebben mijn mensen te redden Geef mijn harmonica aan die kwajongens in het dorp. Zij waren de enigen, die mij nog wel eens uit mijn sombere stemming haalden. Slechts één verzoek heb ik, laat jaarlijks in de Kerstnacht een kaars in deze kerk branden voor allen die eenzaam zijn." Ja, wat waren de mensen die eerste Kerstdag onder de indruk. Dat hadden ze niet gedacht van malle Matt. Ze hebben een mooi graf voor hem gekocht. Veel bloemen, en nu nog gaan ze in de Kerstnacht naar zijn graf om een kaars aan te steken en wordt er door hen enn grote kaars voor de kerk gekocht. Het zijn toch beste mensen, die dorpelingen van mij. En als die dominee nu geleefd had, zou hij misschien met Jules de Corte zingen: Wij kwamen saam in onze overvolle kerken, Om er 't feest te vieren van 't Goddelijk licht, Er straalde vrede af en rust van elk gezicht, en van de dagelijkse sleur was niets te merken. Terwijl wij zongen de van ouds vertrouwde zangen. Van Stille Nacht en van de Herders in het veld. Heeft "n politie-man op zijn bureau gemeld, In 't N.N.-park heeft zich iemand opgehangen. Signalementnormaal postuur en gaaf van leden. Gewoon een mens als II en ik en iedereen. Misschien alleen maar onuitsprekelijk alleen. Zonder geloof aan God, aan engelen en aan vrede. Hij heeft misschien nog wel de klokken horen zingen, Hij heeft misschien nog wel een poosje stil gestaan. Toen hij de mensen door de Heilige Nacht zag gaan, Waren dat voor hem allemaal slechts vreemdelingen. Want in de wereld is maar weinig te bespeuren, Van de aanwezigheid van 't Koninkrijk van God. Daarom wordt ]ezus steeds geboren in een grot Terwijl wij zingen achter stijf gesloten deuren. En dan zou die dominee misschien denken, dat is nu het verkeerde van ons mensen dat wij onze deuren altijd maar gesloten houden. „Kerstmis 1962'\ Ook dit jaar zullen wij weer graag alle zieke en eenzame Callantsogers een kerstgroet bren gen. Wilt U ook hieraan met ons meedoen? Wij zouden Uw medewerking zeer op prijs stellen. U kunt Uw gaven daarvoor, in geld of natura, doen toekomen aan het H bestuur van de Ned, Herv. IS Vrouwenvereniging alhier. L~| Mocht U er de voorkeur aan tT geven te gireren, dan kunt U dit doen op giro no. 451643, t.n.v. de Ned. Herv. Kerk, alhier.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Badbode voor Callantsoog | 1962 | | pagina 1