TIMMIE TIM EN DE ROBOTS om eet* ètlef In t onderaardse paleis van Koning Zorex I m, m 3 FEUILLETON MYSTERIE Hoofdstuk 4 't Mechanische omhulsel van Timmie - v' 'Y v - 4 Nadruk verboden O'Malley was thans een en al belangstelling. Hij zag, hoe deze nieuwe persoon op de figuur in de schaduw toe trad, op dringende toon iets tegen hem zei en hem ver volgens in het licht trok. De man met de pet wees in de richting, waarin het meisje gegaan was. De ander nam hem bij de schouders en duwde hem met kracht vooruit, haar achterna. En de lummelende kerel van zo even veranderde verwonderlijk vlug in een lichtvoetige, pijlsnelle loper! O'Malley had noch het gezicht van het meisje, nóch dat van den man, die zich zo juist in beweging had gezet, kunnen onderscheiden. Maar de tweede man, uit het kantoorgebouw, was blootshoofds. In het licht van de lantaarn kon hij de opgewonde uitdrukking zijner ogen zien en zelfs van de overkant van de straat merkte hij de blauw-rode zwelling op van een gekneusde plek onder zijn ene oog. De feiten combinerend met de zichtbare agitatie van het meisje, begreep O'Malley dat hij zich haasten moest om te voorkomen dat de man die daarnet was wegge hold, het meisje inhaalde. En zonder er acht op te slaan, dat de andere man de achtervolger bleef nakijken, vloog hij de straat af. Even verder zag hij reeds, hoe dicht de rennende man al bij de haastige meisjesgestalte was. Hij stak de straat over, juist toen zij zich even omwendde, zag hoe de man zich op haar wierp en ho^ zij beiden worstelend neer vielen op het trottoir. Wilde woede en ontzetting gaven hem vleugelen. Met een paar sprongen had hij hen bereikt. De man was juist op het punt overeind te komen, toen O'Malley hem een slag in het opgeheven gezicht toediende, zodat hij achterover op zijn rug tuimelde. Daarna bukte de jonge man om het meisje op de been te helpen. Maar reeds zag hij de man weer op de been springen, het tasje, dat hij het meisje had ontrukt op de grond werpend en op hem afkomen. Dus bleef hem niets anders over dan haar zo gauw mogelijk weer op het trottoir te laten glijden en zichzelf te verdedigen ten einde haar te kunnen beschermen. De man met de pet stak zijn hand in zijn zijzak, toen hij op O'Malley toeliep en de Ier zag, toen die hand weer te voorschijn kwam, er een boksijzer in glinsteren. Hij was op zijn hoede en sprong opzij, keerde zich daarna half om en liet toen zijn arm bliksemsnel en met zoveel kracht uitschieten, dat de aanvaller van het meisje als 'n blok neerviel. O'Malley wachtte even af en zag hem na een ogenblik weer op 'krabbelen, zijn gezicht vol bloed en zweet kwaadaardig naar hem gekeerd. Maar toen de Ier een stap in zijn richting deed, koos hij ijlings het hazenpad. Met een minachtend keelgeluid, buiten adem, maar op gelucht, bukte O'Malley weer en hielp het meisje over eind. Binnen een minuut zouden ze door een nieuwsgierige menigte omringd zijn, doch ze moest even tot zichzelf komen. „Ziezo," zei hij kalmerend, terwijl hij haar losliet, „Heeft hij u erg pijn gedaan? U is toch niet gewond?" „Neen, dank u," bracht ze met moeite uit. Ik ben alleenO, pas op!" viel ze zichzelf in de rede. Bij haar verschrikte beweging keerde hij zich om en zag, dat de tweede man, die zonder hoed en met het ge zwollen oog vlak bij hen was. Gelukkig was O'Malley een goed getraind amateur-bokser en hoewel hij een slag in het gezicht gekregen had, kon hij ontwijken door opzij te springen. Echter kon hij niet verhinderen, dat een vuistslag hem tussen de ribben trof, die hem gevaarlijk deed overhellen en even naar adem hijgen. De volle kracht van zijn tweede aanvaller zat er achter. Juist bijtijds vond hij zijn evenwicht terug om voor 'n nieuwe stoot weg te duiken, die, als hij zijn kin had kunnen bereiken, hem zeker voor enige tijd buiten westen zou hebben gebracht. Woedend bleef hij de man omcir kelen, uithalend en behoedzaam wachtend op het geschikte moment voor een goed-gericht schot. Over zijn schouder riep hij het meisje toe: „Maak dat je wegkomt!" Doch hij kón geen oog van zijn aanvaller af houden om te zien of ze zijn raad opvolgde. De ander deed dit wel en dat was het ogenblik, waar van O'Malley gebruik maakte om hem er zo ongenadig van langs te geven, dat hij na enkele seconden op het trottoir neersmakte. Verwonderlijk snel scharrelde hij weer op de been, maar had er blijkbaar genoeg van en zonder achterom te kijken, maakte hij zich haastig uit de voeten. Twee kleine handen grepen O'Malley's arm en een opgetogen meisjesstem zei: „O, dat was gewoonweg schitterend!" O'Malley keerde zich naar haar om. Om zijn verwar ring te verbergen sloeg hij de ogen neer en zag het hand tasje van het meisje nog op de grond liggen. Hij raapte het op, evenals de brief die er naast lag. „Waarom liep u niet weg?" vroeg hij toen. „Ik ik weet het werkelijk niet," antwoordde het meisje zacht. O'Malley keek langs haar heen naar de hoek van de straat, waar hij de voetgangers op Sixth Avenue zag passeren. Maar er was geen sprake van een oploop, zoals hij verwacht had en hij vroeg zich af of dat kwam doordat dergelijke incidenten te alledaags waren in New York om nog de aandacht te trekken, zelfs als het slachtoffer om hulp riep. Maar aan deze vraag verspilde hij nog geen seconde. Zijn voornaamste gedachte was er een van blijde dank baarheid. Een blik op het gelaat van het meisje was al dadelijk voldoende geweest om vast te stellen, dat zij inderdaad de onbekende „beauty" uit het restaurant was. Doch het volgende ogenblik werd die romantische over peinzing wreed verstoord, door het bewustzijn, hoezeer het meisje zijn hulp nodig had. Hij voelde dat zij weg zakte en slechts een snelle greep kon verhoeden dat zij neerviel. „Mijn hemel, u is gewond!" hijgde hij ontsteld. „Neen," zei ze zwak, „alleen wat duizelig"enenkele seconden lag ze bewegenloos tegen hem aan. Vlug hing hij de geborduurde tas om zijn pols, stopte inderhaast de brief in zijn zak en liet haar langzaam In een half liggende houding neerzinken, zodat haar handen bijna het trottoir aanraakten. Een moment was ze bijna bewusteloos. Toen het bloed weer naar haar hersens teruggevloeid was, werkte ze zich overeind en bloosde van verlegen heid, terwijl ze hem met grote ogen aanzag. „Ik voel me nu heus beter," sprak ze. „Dank u harte lijk werkelijk het is over," zei het meisje. „Mag ik alstublieft O'Malley knikte en stak haar de tas toe. „Kan ik nog iets voor u doen? Een glas water halen of zoiets?" vroeg hij. „Ik denk niet dat u ergens onge rust over hoeft te zijn, want de kerel kreeg geen tijd om iets uit uw tas te halen. Wilt u misschien „Zoudt u een taxi voor me willen roepen?" viel ze in. Ze zweeg abrupt en keek vol angst om zich heen. Hij volgde haar blik, denkend aan de man met de opgezwol len wang, maar de, straat lag verlaten achter hen. „Alstublieft," herhaalde ze, dringend sprekend, „roep een taxi en laat me heengaan!" En vlug liep ze al, door hem gevolgd, naar de hoek bij Sixth Avenue. Daar viel het licht vol op O'Malley's gezicht. Voor het eerst keek ze hem goed aan en hij zag herkenning dagen in haar ogen. En naast herkenning las hij snel-opkomend vertrouwen in haar blik. „Ik heb u nog niet eens bedankt," zei ze met enigszins koele bedaardheid, „maar ik apprecieer het buitengewoon dat u zo moedig een vreemde te hulp kwam.' En even aarzelend voegde ze er bij „Ik begrijp alleen niet waarom, hoe u juist op dat ogenblik in de nabijheid was..." De voor de hand liggende onuitgesproken gevolgtrek king hinderde O'Malley en nederig verontschuldigde hij zich „Ik moet u wel mijn excuus aanbieden, dat ik u van avond in het restaurant zo zat aan te staren. Het was niet mijn bedoeling u te beledigen. En, als u dit soms mocht denken, ik volgde u ook niet. Puur toevallig zag ik u uit dat kantoorgebouw komen en merkte op, hoe die man u achterna liep. Toen volgde ik u natuurlijk!" Het meisje keek hem nogmaals onderzoekend aan, hoe wel iets vriendelijker en ze had haar kalmte geheel her wonnen, toen ze verder vroeg: „En waarom dat?" Goed psycholoog als hij was, stelde O'Malley vast, dat er geen zweem van ijdelheid achter die vraag stak, alleen maar de wens de juiste beweegredenen van zijn handelwijze te vernemen. Zijn antwoord was dan ook de eenvoudige waarheid. „U bent een vrouw en verkeerde blijkbaar in gevaar; dat was mijn enige gedachte en dat is toch voldoende motief voor iedere man om te doen, wat ik gedaan heb," legde hij uit. Even rustte haar blik op hem, daarna zag hij haar ogen plotseling langs hem kijken en oplichten en ze riep uit: "O, daar komt een taxi! Roept u hem alstublieft even voor mij aan?" O'Malley keerde zich om en hield zijn hand op. De taxi stopte bij het trottoir en hij opende het portier voor haar. „Ik kan nu niet langer blijven," zei ze, „maar nogmaals, ik dank u hartelijk voor al „Heus niet nodig," viel hij in de rede, „het was wer kelijk niets bijzonders. Maar misschien wilt u aangifte doen bij de politie en, als ze die schooiers te pakken krijgen, hebt u mij als getuige nodig. Mijn naam is Ter- rance O'Malley, hij gaf zijn adres op in de 64th street en voegde er met een soort verlegen jongensachtigheid aan toe: „Natuurlijk zal het mij genoegen doen nog eens iets van te vernemen". Hij zag de schaduw van een geamuseerde glimlach over het aantrekkelijke meisjesgezicht glijden, terwijl ze ant woordde „Natuurlijk, zo gauw ik in de gelegenheid ben." Daarop keerde ze zich om om in te stappen, doch wachtte nog een moment en vroeg Wilt u de chauffeur zeggen Sixth Avenue in te rijden?" Hij hielp haar in de taxi en gaf de chauffeur de ver langde aanwijzing, zich afvragend waarom ze hem nog niet zoveel vertrouwen schonk, dat hij haar adres mocht weten. Het lag toch voor de hand, dat ze na de schok kende gebeurtenissen van zoeven rechtstreeks naar huis zou gaan! Maar hij slikte zijn teleurstelling in, sloot het portier, nam zijn hoed af en stapte achteruit, toen de taxi zich in beweging zette. Tot zijn verbazing klonk door het open portierraampje een zachte strelende stem. „Goede nacht en nogmaals bedankt, ridder uit het sprookje Beduusd staarde O'Malley de auto na, die weldra om de hoek verdween. Hij trilde van emotie, terwijl hij ein delijk zijn weg naar de club vervolgde en wreef, diep in gedachten, zijn pijnlijke knokkels. In de club gearriveerd, vroeg hij naar zijn post, kocht een krant en ging ermee naar de leeszaal. Op de drem pel wilde hij een cigaret opsteken, stak zijn hand in zijn zak om zijn koker te krijgen, schrok en trok zijn hand terug. Verscheidene seconden staarde hij naar de brief, die hij te voorschijn gehaald had. Het adres waarop zijn ogen rustten luidde slechts: Ward Barret, Esq. verder niets, geen straat, geen postzegel. Blijkbaar had het schrijven persoonlijk bezorgd moeten zijn. De enveloppe was nog dicht. O'Malley's hart zonk in zijn schoenen. Wat moest ze wel van hem denken, als ze de brief miste? HOOFDSTUK III WAAR EEN DUITSE PIJP GOED VOOR IS Het is niet prettig te bemerken, dat men door een on vergeeflijke vergeetachtigheid, iets, wat anders een heel mooie herinnering zou hebben nagelaten, bedorven heeft en O'Malley had zich zelf wel om de oren kunnen slaan, terwijl hij op de brief bleef staren. Hij had geen idee waar het meisje woonde. De brief was misschien van het grootste belang voor haar, maar, tenzij zij zijn adres niet vergeten had en hem schreef, kon hij hem haar niet terug bezorgen. Het parool was dus afwachten. (Wordt vervolgd.) „Ik ga naar binnen en zal eens op enkele er van drukken, om te zien, hoe alles werkt", be sloot Timmie. Even later bevond hij zich binnen in het hoofd en drukte op een knop „Hé, hé", riep hij even later, „schei uitIk word duizelig van het draaien. Dat is zeker de dansknop ge weest, waarop ik heb gedrukt". Timmie pro beerde nu een andere knop. De robot hield op met dansen, maar ging even later op zijn hoofd staan. „Hé, wat heb ik nu gedaan? Hij gaat kopje duikelen. Ik leer nu meteen, hoe ik deze robot aan het lopen kan krijgen". Na verdere experimenten gelukte het Timmie de ijzeren man weer op de been te krijgen. Hij drukte van de ene knop op de andere, lette goed op, wat er gebeurde en waar iedere knop zat. Iedere knop zorgde voor een andere beweging van de robot. Drukte hij op de ene, dan ging hij zitten, een andere knop liet hem een buiging maken, weer een andere zorgde er voor, dat hij ging rennen en zo ging 't maar door. Door de kleine patrijspoort van zijn ogen kon Timmie de gevolgen nagaan. „Nu zal ik proberen of ik hem de trap kan laten aflopen", zei de jongen tegen zichzelf, toen hij bemerkte, dat hij het mechanisme kon bedienen. Zonder enige aarzeling liep de robot naar beneden, voorbij twee schildwachten, die in de hal stonden. „Ha, ha", lachte Timmie, terwijl hij om een kleine deur gluurde, „zag je, dat die twee bewakers mij groetten Ik schijn het dus goed gedaan te hebben 1" Hij liep rustig door. Krak Krak door Morgan S. Roscoe

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

De Duinstreek | 1947 | | pagina 4