No» 37» HENDRIK DE ZEEVAARDER Hadia ck 1 Sftedluiadett Haat Öffet KNAPT HET OP! Radio MEIJER °"e Technicus Uefyd diced FEUILLETON Boekh. Oldenburg, Schoort tspemto cursus voor Nieuwe beginners Aanvang begin October Aanmelden bij S. GRAFTDIJK HOFLAAN 10 - BERGEN Telef. 2514 Ruïnelaan 3 Bergen Door FRANK van FALCKENOORT EEN ROMAN VAN HET ZUIDHOLLANDSE PLATTELAND - 10 „Dat zou je wel willen, hè?" Heieen kwam bij het tweetal staan. Haar goede hart overwon de wrok tegen de ellendeling. „Ja", sprak ze, „laat U hem maar gaan. Ik ben er van over tuigd, dat het beter is hem niet aan de politie over te leveren". „Nou", antwoordde de man, „omdat U het zegt* zal ik het doen, hoewel hij het eigenlijk verdiende, dat hij een poosje achter slot en grendel ging. Maar zo gemakkelijk kom je er toch niet af, waarde heer. Dan zal ik toch in elk geval als rechter optreden". En daarna kreeg Thijs Kuiltje een pak slaag, zoals hij in zijn hele leven nog nooit had ontvangen. Hij brulde als een bezetene. „Ziezo" zei de man, toen de strafoefening voltooid was, „daar zul je wel van opgeknapt zij, hè? En nu zullen we je nog een bad geven, om wat af te koelen". En de daad bij het woord voegende, nam hij Thijs op alsof hij een veertje was en smeet hem, zo lang hij was, in de ijskoude sloot langs de weg, waar hij kopje onder ging in het bruine, drabbige veenwater. Proestend en huilend kwam hij weer aan de oppervlakte, kroop aan de kant, pakte zijn fiets en reed als een pijl uit de boog weg. Al die tijd had Heieen met angstige blik het schouwspel gade geslagen. „Ziezo, juffrouw", zei de redder, terwijl hij zijn handen af veegde, alsof het een gewoon, alledaags karweitje was geweest, „als hij met zo'n vaart blijft doorrijden, dan is hij binnen twee uren in Den Haag en heeft hij in elk tussen gelegen dorp een bekeuring wegens overtreding van de maximum snelheid". Heieen keek hem vól bewondering aan, maar er was nog een angstige klank in haar stem, toen ze zei: „Maar U had hem wel dood kunnen slaan". „Inderdaad had ik dat kunnen doen, en ik geef U de verzeke ring, dat ik er op het moment veel zin in had, hoewel ik toch niet zo bloeddorstig aangelegd ben. Achteraf spijt het me, dat ik het niet gedaan heb, want zulke creaturen zijn niet waard, dat ze leven. Enfin, misschien nebben het pak slaag en het bad hem goed gedaan en het is te wensen voor hem, dat hij zo'n gekheidje niet voor de tweede keer meer uithaalt, want dan geef ik geen cent meer voor zijn leven.» Maar apropos, hoe gaat het eigenlijk met U? Niets beschadigd aan de fiets en de tas met inhoud? En heeft hij U zelf geen letsel toegebracht?" „Neen", antwoordde Heieen, door de rustige stem van de man intussen geheel gekalmeerd, „geèlukkig niet". „Dan zal ik U voor alle zekerheid maar naar huis transpor teren, want naar Uw tas met inhoud te oordelen, was U op weg van Achterkerk naar huis, nietwaar?" Heieen knikte. „En U hoort op de Beldam thuis, zoals U zo even zei?" Hij richtte zijn zaklantaarn even op haar gezicht en vervolgde toen: „Ja, ik meen U daar al eens gezien te hebben. Maar, neem me niet kwalijk. Mijn naam is Hugo Kastelein. Misschien hebt U gedacht, dat ik bokser van beroep ben, maar dat is toch niet het geval. Ik ben maar een gewone typograaf op „De Phoenix", hier op de Lage Weide. Misschien weet U de drukkerijk wel te staan, vlak bij de voormalige halte Lage Weide? Ja? En als U op de Beldam werkt, dan zult U ongetwijfeld wel eens het troepje personeel uit Achterkerk hebben gezien". Heieen knikte opnieuw. Ja, ze had ze wel eens gezien, in jolige overmoed de hand opstekend naar iedere boerenmeid, die toevallig in het visier van de typografen, meest jongelieden, kwam. „En ik heet Heieen Tammes", zei het meisje. „Maar als U op „De Phoenix" werkt, zult U nu toch wel op weg naar huis zijn en houd ik U dan niet op als U mij weer helemaal naar de Beldam brengt?" „Integendeel", lachte Hugo overmoedig, „ik ben vanavond toch laat, omdat ik moest overwerken en ik ben veel te blij, dat ik dit partijtje niet ben misgelopen". Onwillkeurig moest Heieen lachen. „Bent U altijd zo hardhandig?" „O nee, ik kan zo zacht zijn als een lammetje. Mijn moeder heeft een galanteriewinkel in Achterkerk en als er porcelein ingepakt moet worden, laat ze het mij altijd doen en ik geef U de verzekering, dat ik nog nooit iets gebroken heb. Maar daar komt de autobus ons achterop. Het beste zal zijn, dat we bij deze brug even wachten, want hoewel voor sommige mensen zelfs in deze tijd van het jaar een koud bad bijzonder aan te bevelen is, voel ik er op het ogenblik weinig voor om in een van deze bruine isloten te gaan zwemmen en U evenmin, denk ik". Heieen zei niets, maar inwendig was zij dankbaar voor zijn zij het ook humoristische, bezorgdheid voor haar. „Ze zouden me op de Beldam aan zien komen, als ik hen een natte dienstbode retourneerde en dan nog niet eens gespro ken van de boodschappen", lachte hij. In het licht van de aankomende bus kon Heieen nu zijn gezicht zien: een knap, olijk gezicht. Nu herinnerde zij zich hem ai eens meer gezien te hebben, doch ze had nooit speciaal acht op hem geslagen. Toen ze bij de Beldam aangekomen waren, stak Heieen haar hand uit, welke bijna geheel verdween in de grote knuist van de jongeman. t ffliBtL „Ik dank U hartelijk voor Uw tussenkomst „O, dat betekent niets", onderbrak hij haar haastig, terwijl hij met zijn andere hand afwerend wuifde. „Als hij ooit nog eens één vinger naar U uitsteekt, vertelt U het mij dan maar, dan zal ik hem zijn botten breken". Misschien hield hij haar hand even langer vast dan wel de gewoonte was, maar Heieen had daar geen erg in en hij her vatte zijn tocht naar huis eerst, toen Heieen om de hoek van de boerderij verdwenen was. „Een weergaas knap meisje", mompelde hij, „en zo'n ellende ling zou haar aanranden. Het is te hopen, dat hij niet meer in mijn vaarwater komt, want dan konden ze wel eens een bed in het ziekenhuis voor hem disponibel moeten maken!" De volgende dag vertelde boer van Elk aan Thijs Vermeulen, dat hij zijn boeltje wel bij elkaar kon pakken, want dat hij meteen vertrekken kon. Hugo Kastelein, die het raadzaam had gevonden om de boer van de Beldam met het gebeurde in kennis te stellen, was de volgende morgen heel vroeg reeds op de steê geweest en had een kort relaas gedaan van hetgeen bij de over weg was voorgevallen en de boer, die veronderstelde, dat Dirk razend zou zijn, als hij dit hoorde, en om onaangenaamheden te voorkomen, had Thijs, die die morgen met een dichtgeslagen oog, twee tanden uit de mond en een hand in verband op de Beldam was gekomen, te kennen gegeven, dat hij het beste deed om maar een andere boer te zoeken. De reden zou hij zelf wel weten. Zwijgend had Thijs geluisterd en even zwijgend was hij ver trokken, tot grote opluchting van Heieen, die zich niet meer veilig gevoelde na het gebeurde. Heieen had een diepe indruk gemaakt op Hugo Kastelein. Toen hij de volgende dagen als gewoonlijk langs de Beldam reed, keek hij met een schuin oog, of hij Heieen ook zag, doch meestal was het meisje in het achterhuis aan het werk, hoewel ook zij wel eens enkele keren op de morgen en de avond om het hoekje van de boerderij keek naar de weg. Maar ze zagen elkander niet meer. Het toeval wilde, dat ze kort na die bewuste avod hem voor de tweede maal ontmoette. Op een Zaterdagmiddag, in het begin van December, zou ze weer naar Achterkerk gaan om enkele inkopen te doen en tevens om een paar Sinterklaas geschenken te kopen voor de boerin en Geertje Trader. Halver wege de stad liep haar fietsband leeg en weldra reed ze op de velling, zodat ze genoodzaakt was af te stappen. Daar stond ze nu, even ver van Achterkerk als van de Beldam. Goeede raad was duur. Het beste zou zijn, dat ze maar terug liep, dan zou één van de knechts de band wel plakken en dan zou ze Geertje's fiets maar te leen vragen. De daad bij het woord voegende, draaide ze zich om en keerde terug. Nauwelijks had ze enkele schreden gedaan of daar kwam waarempel Hugo Kastelein aan fietsen. Hoewel ze hem die avond maar even in het licht van de autobus gezien had, herkende ze hem onmid dellijk. De jongeman stapte af. „Hallo, wat nu? Een lekke band?" Heieen knikte en vertelde, dat ze juist weer de terugreis naar huis had aanvaard om de band te laten maken. „Wat, wou U helemaal teruglopen naar de Beldam? Dat is op z'n minst drie kwartier! Maar dan weet ik wel beter raad". Heieen keek hem vragend aan. „Niets is eenvoudiger, dan dat ik Uw fiets even onderste boven zet en de band maak. Ik was juist van plan om me hier ergens in de buurt als fietsenmaker te gaan installeren en zie daar: mijn eerste klant, nog vóór ik gevestigd ben". Zij lachte. „Maar ik heb niets bij me, ik bedoel lapjes, en zo". „Dat heb ik allemaal". „Maar dan hebben wij nog geen pomp". „Die heb ik ook. Ja, juffrouw, ik ben precies een rijdende rijwielherstelplaats". Intussen had hij haar fiets ondersteboven gezet en in een wip de binnenband er uit gehaald. „Zo lang ik aan het werk ben", grapte hij, „moet U eens op Uw horloge kijken, of ik een record kan slaan, wat het banden plakken betreft. Tot nu toe had ik altijd negen minuten werk en mijn streven is om het wereldrecord op mijn naam te vesti gen. Zo, de dader hebben wij hier al, een punaise. Nu nog een beetje schoonmaken. Wat ik zeggen wilde, juffrouw, hebt U nog nadelige gevolgen ondervonden na die historie van verleden week? Ik geloof het niet, want U ziet er tenminste uit als Hol- land's welvaren met Uw rode wangen. Ja, oho, ik weet al wat U zeggen wilt. Die rode wangen komen van de wind.". Heieen amuseerde zich, ondanks de scherpe Oostenwind, die inderdaad vinnig was. Ze vond hem ondanks zijn dwaze gezeg den aardig en ze kon absoluut niet kwaad op hem worden. In korte tijd had Hugo de band gerepareerd en, handig als hij was in dit werk, was alles in enkele minuten klaar. „Nou?" vroeg hij, met een triomfantelijke blik in zijn ogen, terwijl hij zijn lange haren, die lustig in de wind wapperden, over zijn hoofd streek, „heb ik een record geslagen of niet? Precies zeven en driekwart minuut en als er hier een examen commissie van rijwielreparateurs aanwezig was geweest, geef ik U de verzekering, dat ik zeker een brevet als snel-banden- plakker had gehaald. En voor U zich de een of andere winter- kwaad op de hals haal, stel ik voor dat U vlug opstapt, dan rijden we, als U er niets op tegen hebt, samen naar de stad, want het heeft hier, wat de temperatuur betreft, wel wat weg van de Noordpool". Zo fietsten de twee jongelieden gezamenlijk naar Achterkerk, terwijl ze genoeglijk over koetjes en kalfjes spraken, dat wil zeggen: Hugo sprak het meest en Heieen luisterde geamuseerd. In de stad gekomen, wilde Heieen hem bedanken en hem groeten, waartoe zij haar hand uitstak. „O, maar", zei hij, terwijl hij haar hand vatte, „U bent steenkoud geworden van dat staan, terwijl ik Uw band plakte. Ik laat U zo niet gaan. Stel je voor, Uw handen zijn zo ongeveer aan het bevriezen toe, ik zou het mezelf nooit vergeten, als ik U zo wegstuurde. Geen denken aan. U gaat even mee naar ons huis. Mijn moeder zal de kachel wel flink aan hebben en ik durf er een lief dingen om te verwedden, dat de thee juist gaar is". Heieen keek verbaasd. „Maar, mijnheer", zei ze „dat kan ik toch zo maar niet doen! Wat zal Uw moeder er wel van zeggen, wanneer U zo'n wild vreemd meisje meeneemt?" „Zij zal zeggen: komt U gauw bij het vuur zitten. U bent helemaal verkleumd. En ze zal de kachel opporen tot U enigs zins een idee krijgt, hoe in Afrika de temperatuur is om twaalf uur 's middags. Mijn moeder is een veel te goed en te lief mens, dan dat ze waarde hecht aan conventionele vormen. En misschien is mijn zuster thuis; dan kunt U met haar kennis maken. Als U het niet doet, dan laat ik U voortaan met Uw lekke banden aan de weg staan. Nu?" Hij richtte zijn schalks-lachende ogen op het meisje voor hem en Heieen kon niet weigeren, hoewel ze voelde, dat het in strijd was met de wetten der wellevendheid. Maar er ging zo'n beko ring van hem uit, dat ze ten slotte besloot met hem mee naar zijn woning, een grote galanteriewinkel aan de Voorstraat, te gaan. Ze zetten de fietsen in een gang naast de winkel. Er was niemand en met een „blijf maar!" ging de jongeman haar voor naar de kamer. Hier zaten twee vrouwen. Toen zij binnen kwamen, stonden deze onmiddellijk op. „Moedertje, ik breng een dame mee, die ik verkleumd in de Molenpolder heb aangetroffen. Of eigenlijk is ze door mijn schuld half bevroren geraakt, want achteraf had ik haar nooit zo lang mogen laten staan in die koude vrieswind. Daarom wou ik haar niet laten gaan en heb ik haar gevraagd mee te gaan om zich te verwarmen, van buiten en van binnen. Ja, ze wilde eerst niet meegaan!" Mevrouw Kastelein, die wel begreep, dat haar zoon weer schromelijk overdreef, kwam met uitgestoken hand op Heieen toe en heette haar hartelijk welkom. „Inderdaad", zei ze, met een diepe, sonorestem, „U bent door en door koud. Gaat U gauw bij de haard zitten; hij brandt flink, dus U zult daar wel opknappen. Inmiddels zal ik iets heets voor U klaar maken". „Nu", zei Hugo met lachende stem, „had ik geen gelijk, toen ik zei, dat mijn moeder een bovenste beste was? Maar daar hebben we waarempel Nel ook. Hooggeachte zus, neem me niet kwalijk, dat ik je niet eerder begroet en voorgesteld heb, maar je zit ook als gewoonlijk weer in het donkerste hoekje van de kamer en iemand, die zo regelrecht van buiten komt, moet eerst wennen aan deze donkerte. Juffrouw Tammes, mag ik U voorstellen^ mijn geleerde zus, Petronella Johanna Cornelia Kastelein, onderwijzeres hier ter stede, houdster van het wereld record kinderopvoeding. Elk jaar levert ze plusminus dertig volleerde blagen aan een hogere klas af. En dit is mejuffrouw Tammes, opgedoken aan de waterkant van de Molenweg met een lekke fietsband". Heieen drukte de uitgestoken hand zwijgend. „U moet mijn broer maar niet au serieux nemen," zei zijn zuster, „want als hij eenmaal op zijn praatstoel zit, dan is er geen houden meer aan en gooit hij er de dolste dingen uit. Huug, Huug, wanneer zul je nu eindelijk eens weten, hoe je je gedra gen moet! Je lijkt af en toe wel een schooljongen, zo dwaas als je je aanstelt. Zijn dat nu manieren? Foei, schaam je". Maar de jongeman, inplaats van het advies van zijn zuster op te volgen, wendde zich lachend tot Heieen en zei: „U moet mijn zuster ook maar niet „au serieux" nemen, want ze is de hele dag in de eerste klas bezig om die baby-achtige adspirant- wereldburgers een beetje op te voeden en dan is het haar niet kwalijk te nemen, dat ze haar bloedeigen broer eveneens als zodanig beschouwd en behandeld. Ze is ook presidente van een meisjesvereniging. Ik heb het idee, dat het milieu daar zo iets is als een bewaarschool en ik zie me daar al zo'n jongedochter in de hoek staan, omdat ze tijdens een bespreking gekheid heeft gemaakt. Wat zullen de toekomstige huisvrouwen van Achter kerk danig onder de onderwijzersplak zitten!" Heieen schaterde het uit, terwijl Nel een kleur als vuur kreeg, want ze stond inderdaad bekend als een strenge leidster. (Wordt vervolgd.) van „Hmm zegt Grimboud, met een wantrouwende blik op Hendrik„Ik meen toch met een vrij grote zeker heid aan te kunnen nemen, dat ik deze jas al eens eerder gezien heb. In welk verband, wil me echter niet te binnen schieten. Hm.... was het niet...." „Ja, natuurlijk! Het was in de...." schreeuwt Hendrik op getogen, maar Bimmelbam trapt hem stiekum gevoelig op zijn tenen, waarop de zeebonk zich beledigd te rugtrekt en zich vast voorneemt geen woord meer te zeggen. Lang houdt een eend dit echter niet vol. Dus ook Hendrik niet. Hij treedt weer naar voren met een groot glas in de hand en vraagtnou, hoe staat het met de karnemelk? Ik verga van de dorst". Gelukkig is Grimboud hierdoor afgeleid. „Ach, neemt u het mij alstublieft niet kwalijk. Alstublieft, heren. Ik schoot een ogenblik in mijn verplichtingen als gastheer tekorthet zal niet meer voorkomen. Ik beloof het u. Op mijn woord van Grimboud. Waag het niet aan mijn woorden te twijfelen" „Nee hoor! zegt Hendrik en stoot zijn glas tegen dat van de professor. „Proost! Moge het U bekomen!" „Proost", antwoordt Grimboud en neemt zo'n grote slok, dat zijn ogen van benauwd heid in het rond draaien. „Hihi", grinnikt hij, als hij weer adem kan halen, wat is dat goedje zuur.... Ik kan er eigenlijk niet goed tegen.... hihi.... Ik heb een tere maag. Een heel tere maag. U twijfelt er toch niet aan, hèè?" „O nee!" haast Bimmelbam zich de pro fessor gerust te stellen, „wij twijfelen er beslist niet aan. Wij twijfelen trouwens nooit!" Grimboud knikt tevreden en neemt stiekum een slok uit het glas van Hendrik. „Een heel tere maag, mijne Heren!" zegt hij nog eens, slaperig door zijn volle maag. „Wanneer gaan we nu de schat zoeken?"

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

De Duinstreek | 1948 | | pagina 4